Piet Stockmans is een van de weinige Vlaamse ceramisten met naam en faam. Stockmans’ blauw – zijn favoriete kleur – verkoopt over de hele wereld. Een nieuwe monografie geeft een overzicht van een uitzonderlijk kunstenaar en zijn werk.

Hilde Bouchez

Wanneer ik aankom, heeft Piet Stockmans zich al in zijn witte plunje gehesen en heeft hij al plaatsgenomen achter zijn draaistel. Het is alsof ik midden in een ritueel beland. Het atelier ligt er netjes bij, alleen op de tafel waaraan Piet aan het werk is, liggen hopen gips. Hij werkt in stilte. Zijn handen glijden over het witte cilindervormige volume. Vastberaden neemt hij millimeter per millimeter het intussen hard geworden gips weg. (…) Terwijl hij geconcentreerd voortwerkt, vertelt hij: “Ik wil een vaas van één meter dertig maken. Dit is de gipsen vorm voor het onderste deel.” (…) Piet stapt van de draaitafel weg, naar een andere werktafel, waar schetsen liggen van de vaas. “Ik werk het ontwerp altijd uit op papier – tot op de millimeter. Het model moet er net zo uitzien.” Met een metalen lat kijkt hij voortdurend na of de vorm wel loodrecht is. “Ik ben een perfectionist daar waar nodig is.”

Het maakt Piet niet uit of hij met zijn handen in het gips of in de klei zit te wroeten. Het tactiele, het contact met het materiaal, is voor hem belangrijk. Gips vindt hij niet minder edel dan klei of porselein. “Wat je uitdrukt is het belangrijkste, welk medium je daarvoor gebruikt is ondergeschikt. Ik ben niet verliefd op mijn materiaal. (…) Terwijl veel mensen vinden dat porselein een waardevol materiaal is, en dankbaar om mee te werken, gaat deze denkwijze voor mij niet op. Er bestaan bijvoorbeeld prachtige papieren juwelen en afschuwelijke gouden sieraden. Elk materiaal is even edel of onedel.”

Hij studeerde ceramiek en beeldhouwen, ging na zijn studie in de leer bij de porseleinfabrikant Mosa. “Ik zag mezelf niet als kunstenaar werken of les geven in ceramiek. Daarom ben ik naar de industrie gestapt. Ik voelde me aangetrokken door vormgeving in het algemeen. Toen kon je zoiets niet studeren aan een school. (…) Een industrieel product moet de kwaliteit hebben een enorm groot publiek aan te spreken. Daarenboven moet er steeds rekening gehouden worden met de marktprijs. Bij kunstobjecten of voor mijn eigen studiocollectie gelden die regels niet. Daarom scheid ik in mijn gedachten heel duidelijk de werkwijzen van de verschillende processen.”

Toch valt het niet te ontkennen dat in elk ontwerp of product van Piet een bepaalde lijn zit. Misschien een lijn die niet in een stilistische vorm onder te brengen valt. Misschien heeft het meer te maken met een bepaalde emotie, die zowel zijn industriële kopjes, zijn ragfijn studiowerk als zijn installaties oproepen. Noem het een gevoel van stilte, sereniteit, misschien zelfs religiositeit.

“Wanneer ik ontwerp weet ik heel duidelijk voor welke categorie ik bezig ben: wordt het een kunstwerk, of een industrieel kopje, of iets voor de studiocollectie. Het is wel een feit dat het ene het andere bevrucht. Al vanaf het begin toen ik bij Mosa werkte, was ik bezig met het geven van conceptuele betekenis aan tafelporselein. Ik heb altijd datgene waarmee ik bezig was ter discussie gesteld via mijn vrij werk. Het is alsof ik onbewust een evenwicht zoek tussen beide.”

Vanaf het begin van de jaren tachtig pakt Stockmans uit met immense installaties: tienduizend kleine schoteltjes met blauwe randjes, hele kamers vol helblauwe potjes, muren bekleed met blauwwitte porseleinen staafjes. Wellicht als een reactie op de honderdduizenden kopjes en schoteltjes die bij Mosa van de lopende band rolden. “Mensen zijn meestal maar geboeid door één aspect van mijn oeuvre. Ofwel houden ze van de industrieel vormgever, ofwel van het studioporselein ofwel van mijn vrij werk. Ik schaats voortdurend van het ene naar het andere. (…) Het is toch te simpel om de mens en zijn oeuvre op te splitsen in artificiële categorieën.”

In 1992 wijkt Stockmans af van de bekende vaas, het kopje of de beker. Zijn installaties krijgen plots gezichten. “Voor veel mensen is dat een breuk, voor mij een logische evolutie. In datzelfde jaar heb ik vazen doorgesneden en met een spijkertje aan de muur opgehangen. Dat was een beeld van iets wat gebroken was, gescheurd, vernield en terzelfder tijd iets nieuws genereert. Porselein is het materiaal bij uitstek om het kwetsbare uit te drukken, en dat heb ik altijd gedaan. Of het nu om een jeneverglaasje gaat of om een masker. Maskers zijn een tweede huid, zoals die opengescheurde vazen dat ook zijn.”

Wat hij me nog niet heeft uitgelegd, is waarom hij altijd een vlinderdasje om heeft. “Ik heb nooit gewild dat men mij in de industrie of op school zou verslijten voor ‘kunstenaar’. Ik wilde niemand de kans geven om mij af te voeren als ’te artistiek’. Ik ben altijd revolutionair geweest, behalve in mijn voorkomen. In het bedrijf was ik vaak de enige die werd geaccepteerd door de ingenieurs. Dat gaf mij dan weer de mogelijkheid om mijn artistieke wil door te drijven. Ik kom natuurlijk uit een andere tijd en misschien houdt deze redenering vandaag de dag geen steek meer…” En hij besluit: “Wellicht het belangrijkste wat ik in al die jaren heb geleerd, is dat je een mens niet kunt veranderen.”

Geciteerd uit ‘Piet Stockmans monograph’, teksten van Hilde Bouchez, Garth Clark en Ludo Raskin. Een uitgave van Stichting Kunstboek, 112 pagina’s, 29,95 euro. Vijf exemplaren van dit boek liggen klaar voor geïnteresseerde lezers. Hoe u een in de wacht kan slepen? Door eenvoudig te bellen naar onze wedstrijdlijn: 0900-20882. Toets vervolgens het nummer 01 in. De onbevooroordeelde computer doet de rest.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content