CNN en Coca-Cola zijn de iconen van Atlanta. Toch ligt de charme van Georgia en South Carolina vooral in het verleden: statige mansions, weelderige parken, maar ook de nog steeds pijnlijke herinnering aan de secessieoorlog en het droeve lot van de Seminole-indianen.

Y ou have chosen a magnificent day to visit Magnolia Gardens”, zegt de onbekende vrouw die me op een frisse lentedag langs de US61 opwacht. Het is nog vroeg, maar de zon werpt prachtige, lange schaduwen over de moerassen. “Taylor is already waiting for you.”

Eigenlijk wil ik nog even wachten met de kennismaking, de drukte van de voorbije dagen van me afschudden om dan adem te halen en in de geschiedenis van zuidelijk Carolina te duiken. Ik heb immers net twee dagen door Atlanta gehold. Door de studio’s van CNN onder andere, waar de ankervrouwen tussen twee wereldrampen nog snel wat lipstick aanbrengen en dan grapjes uitwisselen met hun mannelijke collega’s. In de informatiezaal van de zender zijn de klok rond honderd journalisten in de weer, nauwelijks van het bezoek afgeschermd. Wat later liep ik door het Coca-Cola-gebouw, probeerde een bescheiden selectie van de 64 brouwsels uit die de firma over de hele wereld verkoopt en snuffelde tussen de duizend artefacten van hun museum.

Atlanta bestaat hoofdzakelijk uit een slordig rondgezaaide verzameling wolkenkrabbers, met daartussen parkeerterreinen en braakliggende stukken grond. In de buitenwijken staan nog oude, koloniale huizen overeind, of nieuwere bungalows waarvoor halve heuvels zijn afgegraven. Met gazons groter dan voetbalvelden en met patrouillerende politiewagens.

Eigenlijk wilde ik er alleen maar een bezoek brengen aan het huis waar Margaret Mitchell heeft gewoond en gewerkt, gevolgd door een snelle koffie bij Starbucks. Als ik voor haar Remington-schrijfmachine sta, bedenk ik dat het verhaal van de schrijfster van Gone with the wind van een ontroerende eenvoud is. Het is een verhaal van overleven, in haar geval en in dat van haar heldin. “If the novel has a theme it is that of survival”, schreef ze later. “Het gaat over de kracht om in tegenspoed voort te strijden, en bij elk conflict zie je weer dat die kracht bij sommigen aanwezig is, terwijl die bij anderen ontbreekt. Omdat de eerste groep een kwaliteit bezit die de tweede moet ontberen: gumption(zin voor initiatief).”

Margaret Mitchell was een beetje een buitenbeentje die haar journalistencarrière onderbroken zag door artritis die haar maanden aan het bed gekluisterd hield. Toen ze alle boeken gelezen had die de bibliotheek rijk was, begon ze met het schrijven van een eigen verhaal. Van 1926 tot 1929 werkte ze onverdroten aan de roman die de wereld zou rondgaan, maar ze deed dat in vrijwel totale afzondering. Honderden vellen tikte ze vol en ze verborg de verschillende hoofdstukken in enveloppes verspreid over het huis. Als er bezoek kwam, gooide ze snel een handdoek over haar schrijfmachine. In het museum dat nu aan haar gewijd is, blijkt hoezeer ze zichzelf onderschatte: het manuscript zou nog zes jaar opgeborgen blijven, tot iemand suggereerde dat ze “niet serieus genoeg was om het ook als schrijfster te maken”.

Margaret kolkte van woede en stapte naar Harold Latham van Macmillan Publishers, die het manuscript in 1935 in handen kreeg en niet lang over de beslissing tot publiceren moest nadenken. Op 10 juni van het volgende jaar lag Gone with the wind in de rekken, vier maanden later waren er een miljoen exemplaren van verkocht. En nog datzelfde jaar kocht producer David O. Selznick de filmrechten voor 50.000 dollar, het hoogste bedrag dat ooit voor een eerste roman werd neergeteld.

T aylor Drake Nelson is een hoog opgeschoten, stille jongeman en de jongste telg van de familie die sinds bijna drie eeuwen het landgoed Magnolia Gardens bezit. Hij draagt een loshangend, grijs jasje boven een lichtbruine, fluwelen broek en sportschoenen die daar niet bij passen en voert een vier maanden oud hondje, Governor, aan een leiband mee. Terwijl we door het park lopen, komen we onvermijdelijk bij de geschiedenis van dit deel van de Verenigde Staten, die zo onlosmakelijk is verbonden met de burgeroorlog: toen het Zuiden zich wilde afscheuren van het Noorden kwam het tot een oorlog. Na zijn overwinning dwong het Noorden de vrijlating van de slaven af en marcheerde vervolgens naar een economische boom. Maar Taylor is niet geneigd in te gaan op het onderwerp, dat anderhalve eeuw na de gebeurtenissen nog zeer gevoelig ligt.

“Mijn grootvader was een jager die op een ochtend ontwaakte en zich afvroeg hoe het zou voelen om een eend te zijn en vlakbij schoten te horen. Daarop ging hij nooit meer uit jagen.” Terwijl Governor enthousiast in de beslijkte boorden wroet, houden we even halt bij het water van de Ashley, waarop in de vorige eeuw de bewoners van Charleston tot aan de tuinen werden gebracht.

De romantisch uitziende tuinen van de plantation waren vroeger velden van doordeweekse boerderijen waar rijst, maïs of katoen werd geteeld. Voor het werk waren er op een bepaald moment zo’n 300 slaven in dienst en die stierven bij bosjes, want de malaria heerste overal.

Vaak was de realiteit van de slavernij nochtans anders dan men het in de geschiedenisboeken voorstelt. De rev. John Drayton, die gedurende 45 jaar de plantage runde, brak bijvoorbeeld opzettelijk de wet door een school te bouwen voor zijn slaven. En twee tantes van hem verzetten zich openlijk tegen de slavernij. Vreemd genoeg werd de toenadering tussen slaven en eigenaren in de jaren van de burgeroorlog steeds nauwer. Toen het geweld in volle hevigheid woedde, gingen de landheren beschutting zoeken in het noorden en namen de slaven hun taak over. Opzichter Adam Bennett weigerde de plaats waar de familieschatten verborgen waren prijs te geven aan de bezetter. Toen de oorlog voorbij was, marcheerde hij 400 kilometer noordwaarts om de baas het goede nieuws te brengen dat hij en zijn familie nu veilig konden terugkeren naar een goed gerunde plantage.

Toch had het landgoed veel geleden en een hoofdstuk moest worden afgesloten. Uiteindelijk wierp de familie zich op de uitbouw van de tuinen, die al snel beroemd werden wegens hun pracht aan azalea’s en camelia’s. Tegenwoordig is het park het hele jaar open en vormen de boorden van de rivier een toevluchtsoord voor vele vogelsoorten. Een rustpunt in de geschiedenis en een herinnering aan de tijd van toen.

Herinneringen aan vroeger staan ook bij bosjes naast elkaar in oldtown Charleston, waar de burgers van de stad tijdens hun ochtendwandeling de rommel van de straat oprapen en in een meegebrachte plastic zak deponeren. De vroege lente kondigt zich aan en in een lokaal krantje lees ik dat de Charlestons toughest man contest over een paar weken wordt gehouden, met blood, guts and beer and live music by the Biscuit Boys & the Ring Card Girls. Swimsuit contest between rounds. Buiten genieten honderden historische panden, de fraaiste gerestaureerd, sommige in heuse cobblestone-straatjes, van de lentezon. Het is wel duidelijk dat de zuiderse gastvrijheid geen ijdel woord is: de traditie van de betere bed and breakfast wordt hier met enig fanatisme levendig gehouden. Two Meeting Street, een bijzonder fraaie mansion in Queen Anne-stijl op de hoek bij het water, is zelfs tot een begrip uitgegroeid. Het huis werd in 1892 als een huwelijksgeschenk voltooid, staat volgestouwd met antiek en oosterse tapijten. De glas-in-loodvensters in Tiffany-stijl en de onvermijdelijke galerij zorgen voor de complete historisch geïnspireerde vervreemding. Al heeft die, omgeven door zoveel luxe, natuurlijk een eigen prijs: de goedkoopste van de negen kamers gaat voor 160 dollar (7200 frank) van de hand, de duurste kost al gauw 295 dollar (13.275 frank).

Zelf slapen we in de Planters Inn – European style in the heart of the historic South. Het negentiende-eeuwse stapelhuis werd in 1983 gerenoveerd en omgevormd tot een hotel met 62 kamers dat onlangs tot de Relais & Châteaux-keten is toegetreden. De kamers zorgen voor gezelligheid rondom het hemelbed en de replica’s van antieke meubels maken die indruk helemaal rond. Op elk bed wacht bovendien een middelgrote teddybeer met een beige pull op de thuiskomst van de gasten. Niet toevallig is de Planters Inn de favoriet van vele zakenlui uit Dallas die in het weekend in Charleston neerstrijken.

De man achter het hotel is Hank Holliday, die een master’s degree in business administration haalde en jaren in de investeringsvleugel van The Equitable werkte, waar hij businessplans van aankomende ondernemers op hun haalbaarheid naploos. Tot hij in 1984 zelf aan de slag ging en tijdens twee weken vakantie 50 miljoen dollar ophaalde voor de aankoop van Wild Dunes. En daarna eenzelfde bedrag bijeenkreeg voor de uitbouw ervan.

“Ik zette in een paar weken de stap van vice-president van de Bank of America naar een ondernemer met 100 miljoen dollar schulden”, herinnert Hank Holliday zich, die de zaak vijf jaar later met een leuke meerprijs van de hand deed. Het werd tijd voor achttien maanden sabbatical, waarop een nieuwe sprong in het duister volgde met de aankoop van de Planters Inn, die bloeit als nooit tevoren. Om de hoek runt hij bovendien Hank’s Seafood Restaurant, dat alle prijzen verworven heeft die er in de staat te verdienen zijn, van the best downtown restaurant tot the best she-crab soup.

Op een middag strijk ik neer in de gerestaureerde Southend Brewery, waar Tiger Woods op het televisiescherm een balletje slaat. Twee glimmende koperen ketels trekken de aandacht: hier wordt nog een eigen bier gebrouwen. De frisse bries van White Point Gardens, waar men in de verte de contouren van het Yorktown-vliegdekschip in ruste kan herkennen, waait tot hier. Het Zuiden, zo horen we steeds opnieuw, is anders gebleven en South Carolina vormt daar geen uitzondering op. Anders, duurder en met een verfijnde smaak die in de vele antiekzaken in het zuidelijk gelegen deel van King Street weerspiegeld wordt. Daar pretendeert een antiekdealer onomwonden dat het Zuiden eigenlijk als een kolonie van het Noorden moet worden gezien. Vervolgens verkoopt hij me het boek The South was Right, waarin de stelling dat de secessieoorlog geen burgeroorlog was kracht wordt bijgezet.

Zeker is dat de nostalgie duur betaald wordt: in het oude stadsdeel moet men voor een bescheiden koloniaal optrekje al gauw één miljoen dollar neertellen. Her en der worden restauraties uitgevoerd en overal zitten oude restaurantjes weggestopt. Op de pier bij het water zitten tegen de middag paartjes van middelbare leeftijd in de zon op brede, overdekte banken te schommelen. Langszij wordt een nieuw condominium verkaveld dat voor de helft alweer is verkocht.

Charlestons historische charme laat zich flanerend ontdekken, maar wie door de fraaie gevels wil kijken en de wonden uit de geschiedenis wil zien, moet naar de rand van de stad, langs de riviermonding, waar de geest van Osceola nog rondwaart. Het stamhoofd van de Seminole-indianen trok in de jaren 1830 van Florida naar het land ten westen van de Mississippi, in een poging om aan de invasie van Europese immigranten te ontsnappen. De oorlogen die de ‘Amerikanen’ tegen de Seminole voerden, zouden de bitterste uit de geschiedenis worden, want de oorspronkelijke bewoners voelden wel dat ze geen keuze hadden. In oktober 1837, terwijl hij onder de bescherming van een witte vlag onderhandelingen voerde met het Amerikaanse leger, werd Osceola gevangengezet en na maanden overgebracht naar Fort Moultrie, waar we op een kille middag over de rivier kijken.

De arrestatie van Osceola verwekte enige sensatie onder de bevolking van Charleston. Tenslotte was het opperhoofd geen gewone gevangene en hij genoot dan ook een bijzondere behandeling, kon in het fort vrij rondlopen en bezoek ontvangen, en één enkele keer zelfs naar het theater gaan. George Catlin, dé schilder van het indianenleven, kreeg de toestemming om portretten van het opperhoofd te maken en raakte helemaal onder de indruk van Osceola, die hij als “a most extraordinary man, a cunning and restless spirit” omschreef. Nog voor het einde van de maand januari kreeg de indianenleider evenwel met gezondheidsproblemen te kampen: een keelontsteking die hem uiteindelijk het spreken zou beletten, vermoedelijk een gevolg van malaria. Toen hij zijn einde voelde naderen, riep hij zijn twee vrouwen, kinderen, chefs en officieren bij zich. Hij kleedde zich geheel op, ging op zijn bed liggen en begon met het rood schilderen van de helft van zijn gezicht, nek, polsen en handen. Vervolgens schudde hij de hand van zijn dokter en stierf.

Zelfs de blanke Amerikanen waren onder de indruk van zoveel sereniteit, maar toch gunden ze hem zijn verdiende rust niet. Nog voor de begrafenis verdween zijn hoofd, en toen het graf meer dan een eeuw later werd blootgelegd, werd naast het onthoofde lijk ook een tweede kist gevonden, met de resten van een ongeboren kind. De rest van de Seminole-stam, bestaande uit gevluchte indianen en weggelopen zwarte slaven, werd, naar de goede gewoonte van de kersverse immigranten, zonder scrupules naar Indian Territories verbannen.

praktisch

Weekend Knack reisde op uitnodiging van de gidsen Michelin en Air France naar Atlanta en Charleston. Michelin heeft zopas de collectie van Le Guide Vert uitgebreid met USA Est en USA Ouest, die elk zo ongeveer de helft van de Verenigde Staten beslaan. Men vindt er een kaart met alle bezienswaardigheden en een beschrijving van de belangrijkste steden en toeristische trekpleisters, aangevuld met kaderstukjes over specifieke onderwerpen. Het geheel wordt ingeleid met een flink pak geschiedenis, politieke organisatie, cultuur, gastronomie en sport. Achterin vindt men de praktische informatie. De gidsen omvatten ook zo’n 50 kaarten en 400 foto’s. Binnenkort worden ze in het Nederlands vertaald.

Air France vliegt drie keer per dag vanuit Paris CDG naar Atlanta, met 80 miljoen passagiers de grootste luchthaven ter wereld. Sabena van haar kant vliegt dagelijks twee keer naar Atlanta, via Zürich of Chicago. Het tijdsverschil met Brussel bedraagt zes uur en de vluchttijd met Air France vanuit Parijs 9.30 uur. Vanuit Brussel moet men op iets meer dan 11 uur rekenen.

Het zuidoosten van de Verenigde Staten kent een subtropisch klimaat, zodat reizen in de lente en in de herfst een stuk comfortabeler uitvalt dan ’s zomers, als het er heet en drukkend is. Atlanta, de havenstad Savannah en de low country rondom Charleston vormen de hoogtepunten van de staten Georgia en South Carolina. Vooral de oude plantages zijn de moeite waard, evenals de talrijke historische gebouwen.

Belgen die de Verenigde Staten bezoeken en minder dan negentig dagen blijven, hebben geen visum nodig, wel een internationale reispas en een ticket voor een retourvlucht. Inlichtingen via de Amerikaanse ambassade, Regentlaan 27, 1000 Brussel – Tel. 02-513 38 30, via South Carolina Department of Parks, Recreation and Tourism, P.O. Box 71, Columbia, SC 29202 – www.travelsc.com en via Georgia Department of Industry, Trade and Tourism, P.O. Box 1776, Atlanta, GA 30301-1776 – www.gomm.com

Tekst en foto’s Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content