Het nieuwste Britse popidool heeft forse oren, een voorhoofd dat zonder de belemmering van een haarlijn in een achterhoofd overgaat en hij is niet eens een zanger. Nick Hornby debuteerde met Fever Pitch (in het Nederlands vertaald als Voetbalkoorts), de autobiografie van een hardcore Arsenal-supporter. Het boek werd een succes en Hornby’s reputatie was gemaakt: hier was een guy’s guy aan het woord, een kerel die zijn instantkoffie in de Arsenal clubwinkel kocht en er geen geheim van maakte dat hij een goeie match boven een amoureus rendez-vous verkoos.

High Fidelity, een nog grotere bestseller, bevestigde die reputatie alleen maar. Hier is niet voetbal, maar popmuziek een metafoor voor het leven. Hoofdpersoon Rob Fleming is 35 en runt een soort vinylmuseum waarin gelijkgestemden in leren jekkers en met John Lennon-brilletjes abnormaal veel tijd zoekbrengen met het opduikelen van orginele Frank Zappa-albums. Daarnaast ligt Rob vooral in de knoop met vrouwen.

Literatuurrecensenten, die net als veel gewone lezers de ergerlijke neiging hebben om auteurs met hun personages te verwarren, riepen Hornby prompt uit tot de spreekbuis van de new lad, een eer die hij deelt met Martin Amis, zoon van Kingsley en cooler dan een vat Labat Ice. Met new lad bedoelen de Britten de postmoderne mannenvariëteit die drommels goed weet dat er zich zoiets als een tweede feministische golf heeft voorgedaan, maar die snooker spelen, zelfgerolde sigaretten roken en grote pinten bier drinken veel leuker vindt dan het exploreren van hun vrouwelijke kwaliteiten. Allemaal goed en wel, maar wie ooit op het idee zou komen om een demografisch onderzoek naar de samenstelling van Hornby’s lezerspubliek te doen, zou er volgens mij vlug achter komen dat zijn boeken vooral door vrouwen verslonden worden.

Waarom dat zo is, blijkt overduidelijk uit Hornby’s laatste boek, About a boy ( Een jongen, in het Nederlands), waarvan de filmrechten al aan De Niro’s Tribeca-productiehuis verkocht waren nog voor het goed en wel in de winkel lag. Hornby’s nieuwste antiheld Will Freeman ( what’s in a name?) is op het eerste gezicht een stuk onsympathieker dan zijn voorgangers. Will is een late dertiger die nog nooit een dag in zijn leven heeft hoeven te werken, dankzij de royalty’s voor Santa’s Super Sleigh, een kersthit die zijn vader ooit pleegde. Hij koopt zijn kleren bij Paul Smith en woont in een comfortabele flat die geheel vrij is van legoblokjes en waar nog nooit een kind op het karpet heeft gekotst. De man lijdt aan terminale bindingsangst, maar om gemakkelijker alleenstaande moeders te versieren, eigent hij zich een fictief tweejarig zoontje toe.

Will moet veranderen, zoveel is duidelijk, en dat doet hij ook. Niet onder de invloed van de vrouw van zijn leven evenwel, maar door de kennismaking met een wereldvreemde twaalfjarige jongen. Marcus wordt opgevoed door zijn moeder, een depressieve ex-hippie die altijd meent wat ze zegt en aan de piano met gesloten ogen liedjes van Joni Mitchell zingt. Geen wonder dat de jongen hopeloos onironisch is en niet opgewassen is tegen het leven en zijn harteloze klasgenoten die hem het bloed vanonder de nagels pesten. Dwars tegen zijn principes in zal Will zich over Marcus ontfermen. “Niet dat hij hem kon vertellen hoe hij volwassen moest worden, of hoe je moest omgaan met een suïcidale moeder en dat soort dingen, maar hij kon hem in elk geval wel vertellen dat Kurt Cobain niet voor Manchester United speelde, en voor een twaalfjarige die eind 1993 op een scholengemeenschap zat, was dat misschien wel de belangrijkste informatie die je krijgen kon.”

Het boek gaat dus niet over één maar over twee jongens, en terwijl de ene langzaam een dikkere huid ontwikkelt, brokkelt het beschermende pantser van de ander onherroepelijk af. De doorgaans geestig- coole Hornby balanceert hier hachelijk op het randje van het melige, maar meteen is duidelijk wat zijn boeken zo aantrekkelijk maakt voor vrouwen: ze gaan niet over new lads, maar over would be new lads, mannen die tot hun verbijstering moeten vaststellen dat ze niet half zo schofterig zijn als ze zelf wel zouden willen. Dat levert een voor vrouwen bijzonder amusante verkenningstocht van het absurde landschap van de mannelijke geest op. Los Angeles Weekly-recensente Judith Lewis gaat nog een stap verder. Volgens haar vinden vrouwen in Hornby’s boeken hetzelfde soort troost als in zelfhulpboeken: “De bevestiging dat mannen inderdaad hopeloos zijn wat de liefde betreft, maar minstens even gekweld, bang en kwetsbaar als vrouwen.”

O ja, ook dit nog: in de Britse Elle werd ex-leraar Hornby onlangs geïnterviewd door een vroegere leerlinge, die natuurlijk niet naliet hem te confronteren met een aantal uitspraken in het schoolblad van weleer. Zijn definitie van geluk? Het bezit van een elektrische deken! Nick Hornby een new lad? Laat me niet lachen: Nick Hornby is een watje.

Nick Hornby, Een jongen, Atlas, 800 fr.

Linda Asselbergs / tekening Sandra Schrevens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content