Hij stuurt de natuur bij om het landschap aantrekkelijker of leefbaarder te maken. Dat is in een notendop de taak van de tuin- en landschapsarchitect. Een vaak miskend beroep. Want sommigen realiseren stukjes paradijs.

Tekst en foto’s : Jean-Pierre Gabriel

EEN TUIN IS VEEL MEER dan een aangelegd stukje grond dat aansluit bij het huis. Hij laat ons voeling houden met de natuur en zorgt voor heerlijke momenten van ontspanning én van bewondering. Net als een huis weerspiegelt de tuin de persoonlijkheid van de bewoners. Met dit verschil : voor de bouw van een woning moet men wettelijk een architect onder de arm nemen, voor de groene omgeving wordt zelden aan een landschaps- of tuinarchitect gedacht.

Meest aangevoerde argument is uiteraard het bouwbudget, dat in de regel weinig ruimte overlaat voor tuinaanleg. Dat is iets voor later, als het huis af is. Velen denken bovendien dat ze zelf wel hun lapje grond kunnen aanleggen en onderhouden, en in zeker mate is dat ook zo. Een bijkomend probleem is dat weinig mensen het nochtans hemelsbrede verschil kennen tussen een landschapsarchitect en een tuinondernemer, die zich vaak ten onrechte opwerpt als ontwerper.

Om het beroep van tuinarchitect beter bekend te maken en te promoten, heeft de Belgische Vereniging van Tuin- en Landschapsarchitecten (BVTL) ter gelegenheid van haar 60ste verjaardag een repertorium uitgegeven, met gegevens over een 150-tal aangesloten tuin- en landschapsarchitecten (zie kader).

De meeste grote beschavingen hadden en hebben nog altijd een bijzondere relatie met de tuin en met het landschap, die nauw met elkaar zijn verweven. Een Japanse tuin bijvoorbeeld, hoe klein ook, is een mini-reconstructie van de natuur. Omdat Japanse landschapsarchitecten noodgedwongen rekening moeten houden met het ruimtegebrek in hun land, geven ze in hun tuinen de symboliek van de natuurkrachten vorm : de rotsen voor de bergen, het water voor de zee en de rivieren, de grote bomen voor het woud. Bovendien brengen ze de sterke momenten van elk seizoen samen op één plek : de bloei van de kerselaars in april, die van de azalea’s in juni, de schitterende kleuren van de esdoorns in de herfst.

Ten tijde van de romantiek verfraaiden de Engelsen hun natuurlijke landschappen als antwoord op de eerste uitwassen van de industriële revolutie. In die geïdealiseerde natuur van de grote parken integreerden ze ook fraaie bouwsels als tempels, grotten en sierlijke bruggen.

De Renaissance in Italië geeft een heel ander beeld. In die tijd was de tuin geen landschap op zich, maar werd geïntegreerd in de omgeving. In die renaissancetuinen vinden we zowel elementen uit de architectuur, zoals trappen, beelden, een orangerie, een fontein, een moestuin en een boomgaard, maar ook reminiscenties aan de natuur als voedstermoeder, in de vorm van een bos met jachtwild of een waterpartij met vissen.

Heel bijzonder is de band van de Moren met water, dat even onmisbaar door hun aanplantingen loopt als bloed door de aders. Het water dat nodig was voor de bevloeiing was voor deze ingenieurs aanleiding om prachtige fonteinen te ontwerpen, symbolen van zuivering.

Van zo’n diepe bezinning over de verhouding tussen mens en omgeving was in de historische Franse tuinen geen sprake. Daar werd naar overwicht op de natuur gestreefd : de machtige mens die naar eigen goeddunken op het leven inwerkt.

Vandaag krijgen maar heel weinig landschapsarchitecten de kans om op zulke grote schaal in te grijpen en een nieuwe stijl te creëren.

Een van de beroemdsten onder hen, de Brit Russell Page, schreef in het begin van de jaren ’60 in zijn memoires ?The Education of a Gardener” (Vintage) : ?Ik weet dat ik niets nieuws kan scheppen.” En verder : ?Een tuin aanleggen, betekent alle aanwezige elementen organiseren en er nieuwe aan toevoegen, maar eerst moet ik naar best vermogen alles in me opnemen wat ik kan zien : de hemel en de horizon, de kleur van het gras en de vorm en de aard van de bomen. Elke halve kilometer landschap heeft zijn eigen natuur, en om de zoveel meter volgt een nieuwe interpretatie.” Uit deze woorden blijkt hoe belangrijk het woord ?landschap” is. Want de eerste richtpunten voor de toekomstige tuin komen inderdaad van de omgeving. De basispersoonlijkheid van de tuin hangt af van zijn ligging. Een stadstuin bijvoorbeeld zal vooral bekeken worden als een besloten geheel, terwijl men op de buiten rekening zal houden met de topografie, het uitzicht, een riviertje, een groepje berken, oude muren, enz. Dat zijn de gegevens vanwaar de architect moet vertrekken, of ze nu beantwoorden aan zijn persoonlijke stijl of niet.

Het gebeurt dat een klant dolverliefd wordt op een bepaalde plek en die sfeer in zijn tuin wil overbrengen. Zo heeft landschapsarchitect Jean-François Van den Abeele in een van zijn ontwerpen de typische portieken van Moutiers moeten imiteren, het Normandische landhuis van de familie Mallet in Varengeville nabij Dieppe. Ook terrassen in Italiaanse stijl, met bloembakken, potten en teakbanken blijven furore maken.

Heel dikwijls worden stijl en decoratie met elkaar verward. Om van de tuin een ?kunstwerk” te maken dat kan ontroeren, moet hij ontdaan zijn van alle overbodige opsmuk. In de landschapskunst zou versiering alleen mogen worden aangebracht om de stijl te benadrukken, het bestaande te verrijken. Een plan van tuinaanleg moet dus in de eerste plaats worden beoordeeld op de ?plantaardige” argumenten en op de vormgeving van het terrein.

Klassieke motieven zijn bijvoorbeeld de verdeling van een ruimte in ?plantenkamers”, omringd door hagen van buxus of haagbeuk een procédé dat in de Engelse tuinen van Sissinghurst of Hidcote maximaal werd benut. Of de met buxus uitgetekende perken op z’n Frans, of het gebruik van bodembedekkers en met klimop begroeide schuttingen.

Helaas durven weinig landschapsarchitecten het aan om hun klanten nieuwe planten te laten ontdekken. Waarschijnlijk omdat het voor iedereen makkelijker en rendabeler is de keuze te beperken tot de bekende soorten.

En ook al wil de mode dat de tuin al in één seizoen zijn volle pracht bereikt, de natuur heeft tijd nodig om haar wonderen te verrichten. De kunst van het landschap impliceert dat men kan zien op lange termijn, rekening houdend met de evolutie van de planten. Want ?in tegenstelling tot andere kunstwerken een schilderij, een beeldhouwwerk, een gebouw groeit en evolueert een tuin voortdurend. De planten groeien, bereiken hun volle rijpheid en vergaan, sommige na zes weken, andere na zeshonderd jaar,” zegt Russell Page in zijn boek. Dat impliceert bijvoorbeeld dat je moet weten welke de geschikte variëteiten zijn van bomen en planten en op welke afstand je ze moet planten. Minerale en plantaardige elementen blijven de basisingrediënten, maar dat wil niet zeggen dat men daarmee niet creatief te werk kan gaan.

Erik Dhont levert daarvan meer dan eens het bewijs met zijn heggen van taxus, buxus en carpinus, in een origineel ontwerp dat afwijkt van de klassieke modellen. Katharina Sebreghts heeft dan weer een voorliefde voor grassen, waarmee ze sterk geometrische volumes maakt. Terwijl de Kortrijkzaan Denis Dujardin inspiratie voor zijn ontwerpen put uit de verzameling zeldzame planten die hij op een lapje grond naast de tuin van zijn ouders heeft aangelegd.

Elke landschapsarchitect heeft zijn persoonlijkheid. Vanuit de interactie met de gegeven situatie en met de ideeën van de eigenaar, zal de tuin zijn specifieke gestalte krijgen. Het is de taak van een landschapsarchitect om door zijn kennis de ogen de klanten te openen voor de mogelijkheden van hun lapje grond en de rijkdom van de natuurlijke omgeving.

Hij moet zich kunnen inleven in de soms onuitgesproken wensen van de toekomstige gebruikers en hij moet in staat zijn het werk in fasen op te delen, volgens de budgettaire mogelijkheden van de klant en rekening houdend met de mate waarin hij zelf bereid is de handen uit de mouwen te steken. Niet iedereen kan immers bomen aanplanten van 30.000 frank en meer.

De jongste decennia wordt de tuin- en landschapsarchitectuur gedomineerd door Jacques Wirtz, de tovenaar uit Schoten. Verschillende van zijn mooiste, en duurste, ontwerpen vind je trouwens in het prachtige boek Tuinen in Vlaanderen dat in 1986 werd gepubliceerd. Maar er is een nieuwe generatie landschapsarchitecten, die haar kans krijgt dankzij de toegenomen belangstelling voor tuinen. En er bestaat een terrein waarop vooralsnog te weinig gebeurt : dat van het openbare landschap, overal te lande. Heel wat bomenrijen zijn voor de bijl gegaan om plaats te maken voor onze wegen, het asfalt heeft de velden hun heggen ontnomen en de landschappen hun ziel.

Ook daar is de tijd rijp voor verbetering en milieubeheer. Ook daar bieden landschapsarchitecten uitkomst : ze helpen ons inventief over onze huidige levensomgeving na te denken, rekening houdend met haar natuurlijke en culturele geschiedenis.

Jean-François Van den Abeele maakte van een oude zandwinningsgroeve dit prachtige terraslandschap.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content