EEN GEPEPERD LAND

"Uitkijken met ara's, ze kunnen lelijk uithalen", waarschuwt de gids. © MYRIAM THYS EN WERNER GLADINES

Na een turbulent verleden werd Frans-Guyana een wat vergeten uithoek in Zuid-Amerika, tussen populaire buren Suriname en Brazilië. Met de komst van de ESA in de jaren zestig vond de oudste nog bestaande Franse kolonie een nieuw elan. Maar liefst 98 procent van het oppervlak is groen, meteen de grootste troef van het land.

Tout est chaud ici… le rum, les gens, la musique et surtout la temperature”, lacht een marktkramer ons toe in Ca-yenne als hij ons zwetend voorbij ziet wandelen. Tropisch fruit, groenten, rum en geurige kruiden liggen netjes uitgestald. De markt etaleert meteen ook de etnische staalkaart : blanken, creolen en indianen als belangrijkste groepen, met kleinere gemeenschappen Haïtianen, Portugezen, Chinezen en Vietnamezen.

Het grootste deel van de 250.000 inwoners van Frans-Guyana woont aan de kust. De indianen leven teruggetrokken in het Amazonewoud en de marrons (nazaten van ontsnapte Afrikaanse slaven) concentreren zich aan de Maronirivier, op de grens met Suriname. Als we een zakje ca-yennepeper kopen, krijgen we er gratis een onthulling bij : de kleine pepertjes worden al eeuwenlang in Brazilië geoogst en zijn dus enkel vernoemd naar de Frans-Guyanese hoofdstad omdat ze hier verscheept worden. Het turbulente verleden van het landje lezen we tussen de regels van de stad af. Guyane ging wat over en weer tussen Frankrijk en Nederland en werd een tijdje door Portugezen bezet. Na de slavernij (afgeschaft in 1848) kwam de goudkoorts en nadien de strafkampen met de bagnards.

Op de boulevard Charles De Gaulle wandelen we langs typische Creoolse huizen waarvan de drie etages naar boven toe almaar kleiner worden : het werkt als een natuurlijke airco. Op de restanten van de oude stadswallen genieten we van een prachtig panorama over de stad en de uitgestrekte mangroves die fel afsteken tegen de helblauwe oceaan. Op weg naar Kourou, met 24.000 inwoners de tweede stad van het overzeese departement, lunchen we bij Jacqueline, een Creoolse dame die thuis haar gasten inwijdt in de lokale keuken. Bakbananen, maniok en zoete aardappelen zijn hier dagelijkse kost. Jacqueline serveert ze met heerlijke langoustines, everzwijnpaté en ceviche. De gerookte kip en de carangue, een vis met de vastheid en de smaak van tonijn, zijn heerlijk met een sauce chien, een lokale vinaigrette gebaseerd op die van de Antillen, maar met twaalf geheime ingrediënten. De cayennepepertjes worden apart op tafel gezet. Het gebruik wil, volgens Jacqueline, dat je je gasten zelf hun spijzen laat aanscherpen, anders brengt je maaltijd onheil.

POORT NAAR DE WERELD

Legionairs trekken onvermoeibaar baantjes in het zwembad van ons hotel in Kourou, dat geflankeerd wordt door twee kazernes. Kourou werd in 1968 op de kaart gezet door het Space Center van de ESA. De veiligheidsmaatregelen zijn er enorm. In de ESA ontmoeten we Didier Coulon, een landgenoot die er al sinds 1991 werkt. Didier is verantwoordelijk voor de lanceerplatforms van Sojoez, Vega en Ariane. “Geen nine to five”, zegt hij glimlachend, “ik werk soms zestien uur per dag, zelfs op zaterdag.” Met een bus rijden we het immense domein op. Door de nabijheid van de oceaan en de evenaar en de klimatologische stabiliteit was Kourou de ideale keuze voor het Europese ruimtevaartprogramma. We worden het controlecentrum voor de lanceringen binnengeloodst. “Sinds 1968 hebben we al meer dan vierhonderd raketten succesvol de ruimte ingeschoten”, zegt Didier trots.

Op het platform van de Ariane zien we, enkele dagen voor een nieuwe lancering, ongewone bedrijvigheid. De enorme stalen constructie met het massieve betonnen talud onder het platform dat de vlammen moet afleiden tijdens de lancering, zijn indrukwekkend. In enkele uren leren we heel wat bij over de assemblage van raketten, de werking van satellieten en over het prijskaartje van raketladingen. Met 20.000 dollar per kilo loopt de rekening al snel op. Didier voelt zich intussen helemaal thuis in Frans-Guyana. Hij is lid van een golfclub, heeft een sportvliegtuigje, maar het liefst vaart hij de rivieren van het Amazonewoud af. “Dat brengt me helemaal tot rust”, glimlacht hij. “Guyane is een land met ongekende mogelijkheden, op alle niveaus. Het is een poort naar de wereld.”

DROGE GUILLOTINE

Een stel ara’s scheert luid krijsend over onze hoofden. Het is even schrikken. Van op een muurtje gapen de twee kromsnavels ons onderzoekend aan. “Handen thuis,” waarschuwt Serge, “ze kunnen lelijk uithalen.” Serge woont al jaren op Ile Royale, dat veertien kilometer voor de kust met Ile St-Joseph en Ile du Diable de beruchte Iles du Salut vormt. We kunnen het ons nog nauwelijks voorstellen, maar de archipel was een eeuw lang een strafkolonie, le bagne, waar Franse gevangenen dwangarbeid moesten verrichten. Serge gidst ons op Ile Royale door een zwarte bladzijde uit de Franse geschiedenis. We worden stil van zijn vreselijke verhalen, zeker als hij ons de celblokken laat zien, die er nog bij liggen zoals ze zestig jaar geleden verlaten werden. “Het leven was mensonterend”, vertelt hij gelaten. De inkervingen op de celmuren beamen dat.

Nadat de kolonie in 1954 definitief werd ontmanteld, ontfermde niemand zich nog over de eilanden. Pas sinds het CNES (Frans ruimteagentschap) de archipel opkocht in 1971, kregen ze hun huidige bestemming. De oude infirmerie ligt er wat verweesd bij en het klooster is een ruïne, maar de officierswoningen zijn intussen verbouwd tot prachtige vakantiewoningen. De gerenoveerde villa van de directeur is nu een museum en de voormalige officiersmess een charmant café. We drinken er een glas met Serge die onverstoorbaar voortvertelt over de droge guillotine, zoals de kolonie spottend werd genoemd. Alfred Dreyfus werd in 1895 als politiek gevangene naar Ile du Diable gedeporteerd en zat daar vaak urenlang op een bankje zwijgzaam naar de oceaan te staren. Niemand mocht met hem praten. Verder toont Serge ons een kopie van het signalement van gedeporteerde nr. 51.367, Henri Charrière, alias Papillon, ook hij schreef hier geschiedenis. “Veel toeristen zoeken de hoge rots waar Steve Mc Queen (Papillon in de gelijknamige film) afsprong, maar die scène werd gefilmd in Hawaï”, lacht Serge.

Voor de Frans-Guyanezen werd Ile Royale intussen een populaire weekendbestemming, Kourou ligt slechts een boottocht ver. We mengen ons op het rotsige strand onder de zonnebaders en nemen een frisse duik in de oceaan. Als we over het eiland wandelen zien we in de vele palmbomen aapjes nieuwsgierig heen en weer springen. Vanuit een schommelstoel op het terras van onze officierskamer, genieten we van een prachtige zonsondergang. Dreyfus achterna turen we zwijgend naar de oceaan.

HET AMAZONEWOUD ALS SUPERMARKT

Alsof we met onze prauw door een optisch effect zweven, zo haarscherp weerspiegelt het strakke oppervlak van de Balatarivier de omgeving. De rivier is de enige manier om door te dringen in het hermetische Amazonewoud en een ervaren stuurman is vooral bij eb een must. Het lijkt alsof alle bomen door elkaar geschud zijn. De reuzenmikado maakt het varen soms onmogelijk. In het Cariacoukamp worden we opgewacht door Sako, een sympathieke Indiaan die Frans spreekt met een Parijs accent. Het junglekamp aan de oever van de Balata is zeer basic : één zonnepaneel voorziet het kamp van energie en we slapen en eten in carbets, hutten zonder muren.

Tigamin, een noir marron, trekt met ons de jungle in. Langs modderige paadjes en afhangende lianen dringen we steeds verder het woud in. De hitte en de vochtigheid eisen hun tol, het is als sporten in een tropische serre. Tigamin waarschuwt ons voor een laag groeiende palm waarvan de bladeren net scheermesjes zijn. Voor marrons en indianen is het woud een immense supermarkt : materiaal voor de carbets, rugzakken en manden, voedsel en cosmetica, ze halen er letterlijk alles uit. Tigamin pulkt een kleverige schimmel van een boom en rolt het tot een fors balletje dat hij aansteekt. Het ruikt als de beste wierook en het wordt ook als kauwgom gebruikt. De zilverbladeren van de cider hebben genezende krachten en er wordt shampoo van gemaakt. De wortels van de reusachtige moutouchi marécage, die de bijnaam boskathedraal kreeg, vormen enorme paravents. Als we met een stuk hout op de stam kloppen is dat mijlenver in de omtrek te horen.

In het kamp heeft Sako intussen de punch op tafel gezet : rum met verse bananen, nog een met kokos. De palmharten die ’s morgens nog in de jungle geoogst werden, worden als snack opgediend in een sausje van limoen en koriander. Heerlijk. Na de lunch trekken we er alleen op uit en varen we met de kano een eind de rivier op. Een bamboestok, een nylondraad, enkele vishaken en wat kaas volstaan om bij zonsondergang een paar stevige roofkarpers uit de Balata te trekken. De kok van het kamp marineert ze vakkundig met look, ui, koriander en limoensap en stoomt ze gaar op een houtvuur. Zelfgevangen vis smaakt dubbel zo lekker. We slapen in hangmatten in een carbet die uitkijkt op de rivier.

EEN GEVOEL VAN ONSTERFELIJKHEID

Een kaaiman kijkt ons van op korte afstand onbeweeglijk aan. Pas als we de lens bijna tegen zijn neus drukken, duikt hij pijlsnel het moeras in. In de prauw is er volgens onze Franse stuurman geen enkel gevaar, aanvallen doen ze niet, maar wie in het water valt, vertelt het niet meer na. Kaaimannen zijn opportunisten die dagenlang onbeweeglijk liggen wachten op een prooi die toevallig voorbijzwemt. Net als het Amazonewoud is het 94.000 hectare grote moeras van Kaw enkel per boot te verkennen. De schaarse bewoners van dit verdronken land leven vooral van visvangst en veeteelt. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat er ineens een kudde koeien komt voorbijzwemmen.

Waar het Amazonewoud langzaam het moeras opzuigt, ruilen we de prauw om voor kleinere kano’s. Zelfs daarmee blijft het precisiewerk om te slalommen tussen de drijvende plantenformaties. De prachtige passage tussen twee immense, groene muren, hier en daar opgefleurd door lelies en orchideeën brengt ons tot rust. Onze ESA-man had gelijk. Tot plots de lucht boven onze kano’s samentrekt tot een zwarte deken en we worden getrakteerd op een immens tropisch onweer. Een haast ondoordringbaar regengordijn wordt opgelicht door felle bliksemschichten. De sterke stroming drijft de kano’s terug. Omtuimelen is not done, want in de rivier zwaaien kaaimannen, piranha’s, sidderalen en anaconda’s de plak. Pas als we ons overgeven aan al dat natuurgeweld komt er een vreemde euforie over ons. Alsof we onsterfelijk zijn. ’s Nachts wordt duidelijk hoeveel kaaimannen onze drijvende ecolodge omsingelen. Hun ogen lichten op in het schijnsel van onze zak-lampen. Sinds in 2009 de jacht erop verboden is, nemen ze niet alleen toe in aantal maar ook in volume, tot wel zeven meter lang. Onze slaap laten we er niet om. We dommelen in onder een bedwelmende sterrenhemel waar de majestueuze Melkweg zich sierlijk doorheen slingert.

TEKST & FOTO’S MYRIAM THYS EN WERNER GLADINES

De peperbolletjes komen uit Brazilië, maar heten cayennepeper omdat ze hier al eeuwen verscheept worden

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content