Heldere kleuren in allerlei patronen en een sierlijke lijn : geen wonder dat de koi een levend juweel wordt genoemd.

Hilde Verbiest

Je hebt hondenmensen, kattenmensen en vissenmensen én er zijn koimensen. Hun lievelingen heten kohaku, sanke, showa, shusui, kawarimono of shiro utsuri. Luc Warnier is zo’n koimens. Als voorzitter van de Vlaamse Koi- en Vijvervrienden is hij dagelijks uren bezig met zijn Japanse karpers en verzamelt hij alle mogelijke informatie daarrond. Voor hem begon het ooit met de fascinatie voor Japan, het land en zijn filosofie. Via de Japanse tuin kwam hij bij de koi terecht. En de kleurrijke, sierlijke karpers lieten hem niet meer los. Ze werden een hobby, een passie. De voorouders van de hedendaagse koi waren echter ordinaire, bruinige vissen. ?Oorspronkelijk werden ze ook gewoon gegeten, zoals forellen en andere vissen?, vertelt Luc Warnier. ?In Japan begon men ze zo’n 400 jaar geleden te kweken, uit pure noodzaak. In die tijd moesten de rijstboeren een deel van hun oogst afstaan aan de samoerai, als belasting. En dat had vaak hongersnood tot gevolg, zeker in de bergen, waar ’s winters zo’n 6 à 7 meter sneeuw valt. In de rijstvelden op de bergflanken begon men daarom karpers te houden, als aanvulling op het menu. Op een bepaald moment zag men dat er kruisingen ontstonden : eentje met een rode buik of een witte vis. Die heeft men apart gezet om ermee te kweken, het begin van de kleurkarper.?

Koi is eigenlijk een afkorting van de Japanse benaming nishikigoi, wat een samentrekking is van twee andere woorden : nishiki betekent kleurig kleed, goior koi is de Japanse naam voor karper. Die schitterende kleuren van wit, rood en zwart tot blauw en goud kregen de koi niet van de ene dag op de andere. Nadat men met het selectieve kweken begon, duurde het tot omstreeks 1870 voor de eerste rood-witte kohaku ontstonden. Andere kleuren kwamen er pas in het begin van onze eeuw. In Japan werden ze alsmaar populairder. ?Maar de echte doorbraak kwam er tijdens de wereldtentoonstelling in Osaka in 1970 : toen kreeg de Japanse keizer enkele koi cadeau. Vanaf dat moment stegen de populariteit en de belangstelling enorm?, lacht Luc Warnier.

De kleuren vormen de belangrijkste troef van deze siervijvervis. Hoewel ze even mooi zijn als hun gevlekte soortgenoten, zijn de egale eenkleurige karpers als de goudkleurige ogon en de metaalwitte parrachina van weinig tel op de grote koi-shows en -wedstrijden. Daar gaat alle aandacht uit naar de twee- en driekleurige karpers. ?Er zijn zo’n dertien verschillende koisoorten, die nog eens onderverdeeld worden?, legt Warnier uit. ?De belangrijkste zijn kohaku, een witte vis met rode vlekken ; de sanke, wit met rode en zwarte vlekken ; en de showa, een zwarte vis met rode en witte vlekken. Maar daarnaast heb je ook utsuri mono, die een zwarte basis heeft met witte vlekken, een shusui heeft een helderblauwe kop en donkerblauwe strepen op de rug… De kleuren hebben geen enkele betekenis, het gaat louter en alleen om wat je mooi vindt.? Met een beetje fantasie zou je kunnen zeggen dat er een soort is die symbool staat voor zijn land van oorsprong, en dat is de tancho kohaku : een witte vis met een rode vlek op de kop, de hi. Alleen zijn verschijning al doet denken aan de Japanse vlag.

Het kweken van koi is te vergelijken met het fokken van honden of beter nog van paarden. Het is big business, maar vooral een kunst : het gaat er immers om de perfecte koi te kweken, die later op de grote shows de prijzen zal wegkapen. ?Je moet er oog voor hebben, feeling?, benadrukt Luc Warnier. ?Uit die enorme hoeveelheid kleine visjes moet je precies die kunnen selecteren die het later zullen maken. Dat zijn tategoi, ‘vissen met toekomst’. Door hun jarenlange ervaring zijn de Japanners daarin gewoon de besten, en zij geven hun geheim niet gemakkelijk prijs.? Sterker nog : ze zullen hun echte top-koi ook zelden verkopen aan een vreemdeling.

Wie als Europeaan voet aan grond wil krijgen in de Japanse koi-wereld moet het geduld hebben om jaar na jaar, beetje bij beetje met Japanse kwekers een koi-relatie op te bouwen. Dat blijkt onder meer uit het verhaal van Peter Waddington, Brits koi-dealer, die al meer dan twintig jaar naar Japan reist en er op koi-jacht gaat. Enkele jaren geleden slaagde hij erin een tategoi te kopen : Lady Di, een kohaku met een beloftevolle toekomst. Wat ook bewaarheid werd : vorig jaar behaalde deze karper op de All Japan Show een tweede plaats, en werd hij in Groot-Brittannië verkozen tot Supreme Champion Koi 96. ?Een uitzondering?, zegt Warnier. ?Normaal gesproken zullen Japanse kwekers een dergelijke vis niet verkopen aan een Europeaan.?

Hoe serieus het allemaal wordt opgevat, blijkt alleen al uit het feit dat koi verkocht worden met stamboom. ?De gewone liefhebber heeft daar niet zoveel boodschap aan,? meent Warnier, ?maar vaak is het toch interessant om te weten waar je vis vandaan komt. Er is bijvoorbeeld verschil tussen de kwekers in het noorden van Japan en die van het zuiden. Die laatsten kunnen, door de klimatologische omstandigheden, heel het jaar door krachtvoer geven. Het resultaat zijn koi die heel mooi ogen op het moment dat ze op de markt komen, maar na verloop van tijd vaak kleur verliezen. Een vis die uit het noorden komt, zal aanvankelijk misschien minder kleurintensiteit hebben, maar met de jaren groeien. Precies daarom is het belangrijk om een tategoi te kunnen kiezen : eentje die nu nog lelijk is, maar binnen vijf jaar misschien een grote prijs zal winnen. Als je praat over kwaliteit, dan staan de Japanse koi nog steeds aan de top. Vooral de koi die gekweekt worden in het Niigata-gebergte. Maar er wordt hoe langer hoe meer ook in andere landen gekweekt, en in bepaalde variëteiten zijn bijvoorbeeld de Israëlische koi de Japanse aan het inhalen.?

In Japan en ook daarbuiten wordt veel belang gehecht aan de wedstrijden. De deelnemende vissen worden in de eerste plaats beoordeeld op hun figuur : ?Koi moeten slank zijn en de vorm van een torpedo hebben. Ten tweede moet het kleurenpatroon mooi in balans zijn. Bijvoorbeeld bij een kohaku : de hi, de vlek op de kop tot aan de schouders, moet fel van kleur zijn ; de witte ondergrond moet sneeuwwit zijn ; en het rood evenredig verdeeld over de linker- en de rechterflank. Zo zijn er voor elke soort specifieke eisen.?

In de koibusiness gaat veel geld om. Liefhebbers betalen soms astronomische bedragen voor een vis. Een half miljoen Belgische frank stelt nauwelijks iets voor als je sommen van 20.000 tot 150.000 Britse pond (1 tot 7,5 miljoen) hoort noemen. ?De koi worden wel eens de Rolls-Royces van de vijver genoemd. Of een levend juweel. En een juweel kan je duur betalen, of minder duur?, relativeert Luc Warnier. ?Maar als je Japanse koi in je vijver wil, betaal je de kwaliteit en de naam. Maar dat betekent niet dat je miljonair moet zijn voor je met een koivijver kan beginnen. Voor 6000 fr. koop je al een goede vis. En voor 30.000 tot 40.000 fr. heb je er al een hele fraaie.?

Het zal je maar overkomen dat je duizenden franken neertelt voor een exemplaar dat binnen 14 dagen doodgaat. ?Ze moeten in een vijver zitten van minimum 10.000 liter water en 1,20 meter diep. Liefst zonder planten, want die eten ze allemaal op. Tenzij de vijver natuurlijk voldoende groot is en de planten de kans krijgen zich te herstellen. Je moet vooral zorgen dat je vissen gezond blijven en in zuiver water zitten. Een filtersysteem voor dagelijkse waterverversing is dus een must. Verder zijn het geen moeilijke dieren : het zijn omnivoren, dus ze eten alles. Van slablaadjes tot garnalen en meelwormen. In Engeland hebben we onlangs trouwens geleerd dat ze gek zijn op sinaasappelen en bananen. Ongelooflijk : in een mum van tijd hebben ze alles opgegeten. En je kan koi makkelijk tam maken?, merkt Warnier op. Tam ? ?Jazeker. Koi herkennen je, ze weten wanneer jij eraan komt en wanneer iemand anders. Als ik op klaarlichte dag met een vreemde naar de vijver loop, zijn ze meteen weg. En als je ze in de zomer drie of vier dagen geen eten geeft en nadien met een handjevol voedsel naar de vijver gaat, eten ze uit je hand.?

Precies die aaibaarheid maakt de band die de eigenaars met hun koi ontwikkelen speciaal. De vissen worden bijna familieleden, die worden gekoesterd en met de grootste toewijding verzorgd. ?Sommige mensen zijn echt verknocht aan die vissen. Ik ken er voor wie het bijna kinderen zijn?, zegt Luc Warnier. ?Ze geven bijvoorbeeld een in honing gedoopte fopspeen aan de koi, die dat beslist lusten. Anderen geven bijna alles op voor hun vijver. Ik heb in Engeland mensen ontmoet die in hun huis alleen het hoogst noodzakelijke hebben : een tafel, een stoel, een bed, tv, koiposters aan de muur en een stapel koi-boeken. Maar in de tuin hebben ze een schitterende vijver met prachtige vissen.? De relatie van sommige liefhebbers met hun vissen gaat heel ver. Maar het sterkste staaltje las ik in een Engelse krant : Pete Waterman, koiliefhebber en kweker, nam het voedsel gewoon in zijn mond, dook met zijn hoofd onder water en gaf het zo aan zijn koi.

De Vlaamse Koi- en Vijvervrienden, p/a Luc Warnier, Paul Gilsonstraat 11, 8200 Sint-Andries (Brugge), tel. (050) 31.55.31. Fax : (03) 664.89.97. Derde Belgische Open Koi-Show : 3 en 4 mei, Domein van Huizingen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content