In Paramaribo hebben ze een Kromme Elleboogstraat, een Keizerstraat en een Jodenbreestraat. En waar anders ter wereld word je zelfs in een jungledorpje pal naast de evenaar in zangerig Nederlands begroet ?

Dit noemen wij een siebie boesie”, zegt Truus wanneer een stevige stortbui op Paramaribo neerplenst. Siebie boesie betekent zoveel als ‘de boel lekker schoonvegen’, wat tijdens de Grote Regentijd minstens twee keer per dag gebeurt. Siebie boesie, moet ik onthouden. Taki taki heet de plaatselijke mengtaal, Sranantongo voor wie het politiek correct wil spelen. Maar de officiële voertaal is nog altijd het Nederlands en Truus heet voluit Truus Sloot, weduwe Schaap. Niet dat onze gids eruit ziet als een Sloot, en nog minder als een Schaap, maar kijk, we zijn in Suriname en niets is wat het lijkt. ‘We’, dat is een groepje Nederlandse journalisten. Als enige Vlaamse in het gezelschap verkeer ik in een speciale, bijna bevoorrechte positie.

Aan de ene kant is het hier voor mij als Nederlandstalige een feest van herkenning, aan de andere kant is het niet míjn koloniaal verleden waarmee ik hier om de oren geslagen word. Onze skeletten zitten in een andere kast…

Een wandeling door Paramaribo zet je voortdurend op het verkeerde been: nu eens geven de withouten koloniale huizen met veranda’s je de indruk dat je in de Caraïben bent, een paar meter verder zou je zweren dat je ergens in Indonesië gekatapulteerd bent. En waar anders staat de moskee pal – en alsnog probleemloos – naast de synagoge, op spuugafstand van de kathedraal bovendien? “Wan pipel” lees ik op een bumpersticker van een taxi en het is waar, de Surinamers koketteren graag met hun ‘eenheid in etnische diversiteit’.

Nog geen half miljoen zielen telt de bevolking van dit uitgestrekte land in het noordoosten van Latijns-Amerika, maar wie op zaterdagmorgen door de Domineestraat kuiert, waant zich op een bijeenkomst van de Verenigde Naties. Niet dat de afstammelingen van indianen, Afrikanen, Europeanen, joden, Chinezen, Hindoestanen, Javanen, Libanezen en Brazilianen geen vooroordelen tegenover elkaar zouden koesteren. “Maar omdat we met zo weinig zijn, zijn we op elkaar aangewezen”, zegt Truus. Of zoals een populair spreekwoord het uitdrukt: “Als je in het water leeft, hou je de krokodil beter te vriend.” En zo komt het dat je hier op straat gezichten ziet, die je onmogelijk kunt plaatsen. Samen vormen al die halfbloeden een etnische tuttifrutti waarin de hele wereld vertegenwoordigd is.

Het helsche beest

“Hoe wij hier ook samen kwamen”, zingen de Surinamers in hun volkslied. Tja, hoe ze daar kwamen, dat is een heel verhaal. De meesten kwamen per zeilschip: Spanjaarden, Engelsen en Nederlanders. Van Fort Zeelandia, het oudste en meest kenmerkende gebouw in Paramaribo, werd de eerste steen gelegd door de Engelsen, maar in 1667 werd het veroverd door de Nederlanders. In datzelfde jaar vond bij de Vrede van Breda een merkwaardige ruilhandel plaats: de Hollanders kregen Suriname, de Engelsen Nieuw Amsterdam, het latere New York. De indianen waren er natuurlijk allang, zij zijn de enige echte autochtonen. Kent u dat zinnetje uit oude geschiedenisboeken? “Omdat de indianen niet sterk genoeg waren om op de plantages te werken, voerden de blanken zwarte slaven in.” Wat die boekjes er vaak niet bij vertelden, was dat de indianen toen al gedecimeerd waren door de ziekten die door de eerste kolonisten in de Nieuwe Wereld ingevoerd waren.

De uitwassen van de koloniale tijd, daar kan elke Surinamer wel een paar gruwelverhalen over vertellen. Neem nu het hoekhuis van het Onafhankelijkheidsplein, één van de mooiste panden van de historische binnenstad. Daar woonde tot 1783 ‘het helsche beest’ Susanna du Plessis, eigenares van plantage Nijd en Spijt, die door haar wreedheid hét symbool werd van de gewelddadige onderdrukking van de slaven. Een van de huiveringwekkende verhalen die over haar de ronde doen, gaat over een slavin, Alida, die met haar mooie boezem de belangstelling van Susanna’s echtgenoot zou opgewekt hebben. Waarop Susanna een van de borsten liet afsnijden en ze haar echtgenoot aan tafel serveerde: “Hier, die vond je toch zo lekker…” Geen wonder dat veel slaven de plantages ontvluchtten. Afstammelingen van die zogenaamde marrons leven nu nog altijd in het Surinaamse binnenland.

Op de hoek van de Zwartenhovenbrugstraat en de Dr. Sophie Redmondstraat staat het standbeeld van een bevrijde slaaf, Kwakoe of Woensdag, waar ieder jaar op 1 juli de afschaffing van de slavernij in 1863 herdacht wordt. Officieel heet dat nationale feest de Dag der vrijheden, maar onder creolen staat hij bekend als Keti Koto, verbroken ketenen. Bij de oever van de Surinamerivier herinnert een ander beeld, dat van Baba en Mai, aan de plek waar na de afschaffing van slavernij de eerste Hindoestaanse contractarbeiders voet aan wal zetten. Voor alle zekerheid waren er eerder al Chinezen geronseld en later volgden Javanen. Zo heeft elke bevolkingsgroep hier zijn eigen herdenkingsfeesten en zijn eigen gevoeligheden. Op de Centrale Markt, een feest van geur en kleur, krioelt iedereen door elkaar, maar terwijl Hindoes, Chinezen en Javanen zich graag laten fotograferen, word je door creolen en bosnegers op kijven en schelden onthaald zodra je een camera bovenhaalt. Geen probleem, dan doen we die toch gewoon weg. Met de term ‘bosneger’ die in deze ethisch correcte tijden toch wel grof in de mond ligt, hebben ze het dan weer niet moeilijk.

Bijna niemand hanteert het politiek correcte ‘Afro-Surinamer’. En ja, er is nog iets dat alle Surinamers verenigt: hun wantrouwen tegenover de regering. Taxichauffeurs, winkeliers, toevallige passanten op straat: allemaal sakkeren ze om het hardst over incompetente leiders en de slechte economische toestand die ze ‘het zooitje’ noemen of ‘de kapotte plantage’. Het lijken verdorie wel Belgen.

Boeiend volk

Op zaterdagmorgen lijkt het alsof heel Paramaribo elkaar rendez-vous geeft in de Domineestraat. ‘Een kick nemen’ heet dat hier, wat betekent dat je je in je mooiste outfit stort en door de drukke winkelstraat paradeert of op het terras van The Zeeland een sapje of Parbo-bier drinkt. Kijken en bekeken worden, daar draait het hier om. Mannen met dikke gouden kettingen om de hals leunen tegen de gevels en keuren de waar. Je kunt ze geen ongelijk geven: nergens zijn de rokjes korter en de topjes kleiner dan bij de mooie creoolse meisjes. De laatste modetrend? Een soort duivenmelkerpet, maar dan in rode of fuchsia angorawol. Voor beide geslachten overigens en dat in een temperatuur van boven de dertig graden.

Maar goed, wie mooi wil zijn moet afzien. Nog iets dat opvalt: de vele mannen die met een vogelkooitje in de hand rondwandelen. De zangvogelsport is hier dan ook zowat de nationale hobby.

Waar logeert de reiziger in Paramaribo? In het legendarische hotel Torarica natuurlijk! De naam verwijst naar de vroegere hoofdstad van Suriname, Thorarica, ten zuiden van het huidige Paramaribo. ‘Thora’ alludeert dan weer op de aanwezigheid van joodse kolonisten die zich hier vanaf de zeventiende eeuw vestigden. Samen met het Krasnapolsky behoort het Torarica qua accommodatie tot de topklasse, ook al dateert het al uit de jaren ’50 en is het zwembad omringd door beton, als de tarmac van de luchthaven. Maar wat geeft dat als zich in datzelfde zwembad de voltallige manschaft van Guatemala bevindt, in Paramaribo in het kader van de selectiewedstrijden voor het volgende WK voetbal? Dan kan het een mens zelfs niet schelen dat de lobby het wegens renovatiewerken tijdelijk zonder plafond moet stellen en kabels en steunbalken genadeloos aan ieders oog blootgesteld zijn. Niet voor niets luidt de nationale slogan ‘no spang’, wat zoveel betekent als ‘maak je niet druk’. Bovendien herbergt het Torarica een casino, wat altijd boeiend volk aantrekt. Kortom, het soort hotel waar auteurs als de Maupassant of Somerset Maugham graag hun pittoreske zedenschetsen plachten te situeren.

No spang, man

Maar het zou jammer zijn om je niet buiten Paramaribo te wagen. Wie meer over de koloniale tijd te weten wil komen, kan met een boot langs de oude plantages aan de Commewijnerivier varen, langs fort Nieuw Amsterdam, Mariënburg en het prachtig gerestaureerde Frederiksdorp, waar je in de voormalige planterswoningen kunt verblijven. Ruim tachtig procent van Suriname bestaat uit maagdelijk oerwoud, een paradijs voor natuurliefhebbers. Geen wonder dat het ecotoerisme hier steeds meer aan belang wint. Met een minibusje gaat het over de zogenaamde ‘wasbordweg’ vol gaten, bobbels en diepe plassen naar natuurpark Brownsberg.

Onderweg passeren we eenzame bosnegerdorpjes, niet meer dan een paar hutjes en een enkele rookpluim in het groen. Of een bordje met een pijl, naar de woonst van een ‘familie Dankbaar’. De Brownsberg, sinds 1969 beheerd door Stinasu (Stichting Natuurbehoud Suriname) gaat prat op 1450 plantensoorten, waarvan twaalf nergens anders ter wereld gevonden worden. ‘Hier toeteren’ heet het op de kronkelende toegangsweg tot het hoofdkwartier met de logeergebouwen, maar later, tijdens de afdaling naar Leo’s val, is er alleen het geluid van brulapen en trompetvogels. Die houden zich angstvallig schuil, evenals de jaguars en poema’s die hier huizen. Maar later op de dag kruisen een stel bosvarkens en een vogelspin ons pad en stuiten we op een luiaard, het sloomste en meest beminnelijk kijkende aller zoogdieren. En nog later op een bosmeester, een slang waarvan gids Wyboo beweert dat ze niet erg giftig is en dat je er na een beet dus ook niet erg dood van gaat. Voorwaar een hele geruststelling. Dat neemt niet weg dat ik ’s avonds in het toeristenverblijf Isaduo nabij de Jaw Jaw-stroomversnellingen stiekem de spleten en kieren van mijn hut met plastic zakken en regenzeiltjes probeer te dichten. Dat is na de confrontatie met twee dikke padden in het toiletblok en na de nonchalante mededeling van André, de chef van het kamp, dat hij net nog een vogelspin doodgemept heeft. Zei ik al dat ik niet echt een avontuurlijk type ben?

Maar door mijn slaapverblijf hermetisch af te sluiten, heb ik het helaas ook tot een zweethut getransformeerd. Mijn hutgenote, een kordate verslaggeefster van Elsevier, maakt daar korte metten mee door de deur wagenwijd open te gooien. Ik stop de klamboe nog wat beter in en klem me de rest van de nacht vast aan mijn hoofdkussen met Nijntjes-motief.

Jaw Jaw ligt op de bovenloop van de Surinamerivier en is enkel bereikbaar per korjaal, een slanke boot gemaakt uit boomstammen. Zo’n boottocht is een hele onderneming, want alle proviand voor een verblijf in het binnenland wordt uit Paramaribo in koelboxen meegevoerd. En net als je lekker ontspannen achterover leunt en volop van het intens groene jungledecor geniet, hoost de volgende siebie boesie op je neer. Maar no spang, man, zolang de camera droog blijft, is er niets aan de hand.

Korte broek en badlaken

De Boven-Suriname is het woongebied van de Saramaka, een van de grootste marrongemeenschappen van Suriname. Aan het hoofd van elk dorp staat een kapitein, geassisteerd door een waarnemer, zich zeer bewust van zijn waardigheid, ook als zijn outfit uit een korte broek en een badlaken bestaat. En nee, de dorpsbewoners laten niet met zich sollen. Ze zijn net iets te vaak gefotografeerd door toeristen die het vertikken de beloofde foto’s op te sturen.

Oude vrouwen met grote bassins vol vaatwerk op hun hoofd bedekken hun blote borsten als ze ons in het vizier krijgen en als ze bij de steiger net aan de afwas zijn, kunnen we daar niet aanleggen. Alleen de kinderen vinden het heerlijk om op de foto te gaan en meteen daarna het resultaat te bewonderen. Weelde hebben ze hier niet, dat is duidelijk, maar er is een schooltje en een dispensarium en eens we het vertrouwen van de juffrouw hebben, scandeert het kleine grut enthousiast een versje over ‘mijn mondje’. In vlekkeloos Nederlands uiteraard.

In Laduani, een groter dorp met een grasveld dat dienst doet als start- en landingsbaan, wordt de Cessna van Gum Air omringd door joelende kinderen. De piloot is een sproetige jongeman die nauwelijks oud genoeg lijkt om zijn rijbewijs te hebben. Maar een kwartier later hangen we al boven het regenwoud, een uitloper van het Amazonegebied, dat van bovenaf gezien nog het meest aan een immense broccolistronk doet denken. Wat later vliegen we over het Brokopondo-stuwmeer, intens blauw maar een tikkeltje morbide, met al die kale boomtoppen die boven de waterspiegel uitsteken. Later blijkt dat zowel de vader als de oom van onze gezagvoerder, telgen van de bekende Surinaamse familie Gumel, als piloot bij een vliegtuigongeluk om het leven kwamen. Geen wonder dat de lokale vlieghaven in Paramaribo Zorg en Hoop heet…

Prehistorisch ritueel

Vóór de Binnenlandse Oorlog van de late jaren tachtig, waarbij het militaire gezag van Desi Bouterse af te rekenen kreeg met de guerrilla van zijn voormalige lijfwacht Ronnie Brunswijk, was Albina een lieflijk badplaatsje aan de Marowijnerivier. Totaal platgeschoten en -gebrand tijdens de oorlog, is het nu een kleurrijk maar wat louche grensstadje, de uitvalsbasis voor goudzoekers, smokkelaars en… toeristen die naar Galibi gaan om de broedplaatsen van reuzenschildpadden te bezoeken. Aan de overkant van de Marowijne, pal tegenover Albina, ligt Saint-Laurent-du-Maroni in Frans-Guyana, waar ooit de roemruchte gangster Papillon in de gevangenis zat en dat even Frans van karakter is als een pastis naast een pakje Gauloises.

Vanuit Albina gaat het met de korjaal stroomafwaarts. Bij de monding van de Marowijne liggen twee bij elkaar aansluitende indianendorpen, Christiaankondre en Langamankondre, die samen het gebied Galibi vormen. De zandstranden zijn schaars in Suriname en de indianen hebben op tijd ingezien dat ze van levensbelang zijn. Dezelfde mensen die vroeger de schildpadden-eieren roofden, staan nu in voor de bescherming van het natuurgebied waar tussen midden februari en eind juli vanuit de zeven wereldzeeën leatherbacks en krapés aan land komen. De inheemsen zijn hier bijzonder goed georganiseerd: ze hebben zich met succes verzet tegen het doortrekken van de weg vanuit Albina zodat het oorspronkelijke karakter van het gebied en de broedplaatsen gevrijwaard blijven.

Bovendien hebben ze coöperatieven opgericht, die bijvoorbeeld de visserij en de handel met het zusterdorp aan de Franse kant regelen. Er is ook een vrouwencoöperatieve die juwelen van schelpen, zaden en kralen verkoopt. Een wandeling door Galibi is een feest van geuren. Versgebakken cassavebrood, op voorouderlijke wijze gerookte vis, pepre watra, vissoep met rode peper. Maar geen Surinaams dorp is compleet zonder een voetbalveld waar blootsvoetse jongetjes dromen dat ze in de spikes van Clarence Seedorf stappen.

Het echte leven begint in Galibi pas na middernacht, op een smalle strandstrook, bij flarden maanlicht tussen de voorbijrazende wolken. Een enorm gevaarte ploegt met haar voorvinnen door het zand zodat er een grote, ronde kuil ontstaat. Er loopt vocht uit haar ogen, je zou zweren dat ze huilt. Af en toe ontsnapt een amechtig gesteun uit het enorme, lederachtige schild. Wij pottenkijkers voelen ons gegeneerd, alsof we ongeïnviteerd een verloskamer binnengeslopen zijn. “Zo meteen begin ik mee te puffen”, fluistert mijn collega van Elsevier. Maar de gigantische leatherback negeert ons volkomen, dit is een prehistorisch ritueel waar wij niets mee te maken hebben. Na een half uur zwoegen, vouwt ze haar achtervinnen over de kom. Een van de rangers licht bij met een zaklamp: daar komen de eieren, vochtig glimmend, sommige ter grootte van een pingpongbal, andere groter. Alles bij elkaar zeker vijftig. Daarna begint het even moeizame proces van het toedekken van het legsel, gevolgd door het graven van een ondiepe nep-legkom en een soort dronken gezwalp over het strand om de sporen uit te wissen. We turen ingespannen in het duister, tot het enorme schild uiteindelijk in de aanzwellende golven verdwijnt. Wat een spektakel, wat een adembenemende ervaring!

Maar nog is het niet voorbij, want ineens begint het strand te bewegen. Krabben, denk ik eerst. Maar nee, het zijn minuscule schildpadjes van een vorig legsel die zich uit het zand loswurmen en aan hun race naar het water beginnen. Naar schatting driekwart miljoen rennen er zo jaarlijks de zee tegemoet. Bitter weinig overleven het. Maar na tien jaar zijn de vrouwtjes geslachtsrijp en leggen ze, gestuurd door hun onfeilbaar instinct, duizenden kilometers af om hier hun eieren te leggen. Op hun eigen geboorteplaats, een smalle kuststrook in Suriname…

Kip en kousenband

Culinair hebben de Surinamers hun zaakjes prima voor elkaar. Hebben moslims het lastig met varkensvlees en Hindoestanen met rundvlees? Dan eten we toch kip zeker. Elke dag als het moet, in alle mogelijke bereidingsvormen, maar bijna altijd geserveerd met rijst en kousenband, een plaatselijke variant op sperziebonen. Leuk en goedkoop eten doe je op de terrassen van de eetstalletjes aan de Waterkant, waar je uitkijkt over de scheepswrakken in de Suriname-rivier. Paramaribo heeft ook een paar uitstekende oosterse en Europese restaurants en, voor Hollanders met heimwee, in de Van Sommelsdijkstraat zelfs een authentiek pannenkoeken- en poffertjescafé. Dumpling nr. 1 (Nassylaan 12) biedt heerlijke Chinese gerechten. De beste roti (een hartige pannenkoek geserveerd met kip, kippenlevertjes, pepers, rijst, curry en de onvermijdelijke kousenband) eet je in de Zwartenhovenbrugstraat 9. Een Hindoestaan die Joosje heet, dat kan toch alleen in Suriname…

Van Ronald die manja’s plukte

Vele generaties Surinamers leerden op school dat “de Rijn ons land binnenkomt bij Lobith”, moesten opstellen schrijven over sneeuwpret en de namen van de Wadden-eilanden in volgorde uit het hoofd leren. Vanaf 1983 stond de versurinamisering van het onderwijs voorop, waarbij de Nederlandse taalboeken door Surinaamse onderwijsmethoden vervangen werden. Ot en Sien werd Ronald die manja’s plukte… Dat alles verloopt niet zonder problemen, want schoolboeken maken is duur, en de distributie in het moeilijk bereikbare binnenland geen sinecure.

PRAKTISCH

Reisdocumenten: Paspoort geldig tot ten minste drie maanden na aankomst. Visum noodzakelijk.

Gezondheid: Hepatitis A, hepatitis B, difterie, buiktyfus en gele koorts aanbevolen. Preventieve malariabehandeling eveneens aanbevolen.

Elektriciteit: 127 V met adapter

Tijdsverschil: Zomer: – 5u. Winter: – 4u.

Munteenheid: Surinaamse Gulden (SRG), 3300 SRG = 1 Ç

Aanbevolen munt: dollars

Talen: Nederlands, Engels

Toeristische dienst: Suriname Tourism Foundation, http://www1.sr.net/~t100956

Ambassade: Louizalaan 379, 1050 Brussel, 02 640 11 72, sur.amb.bru@online.be

Nuttige websites: Surinam Gateway: www.surinam.net

Visit Suriname: www.surifesta.com

Suriname Website Waterkant: www.waterkant.net

Surinam Info: www.surinaminfo.com

Restaurants in Suriname: www.eteninsuriname.com

Paramaribo: www.parbo.com

Tekst en foto’s: Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content