Niemand gaat naar Paraguay en toch is het een wonderlijk land vol tegenstellingen, met een diepgewortelde indiaanse cultuur. Een kennismaking, maar zonder grote monumenten.

Alleen onderduikers gaan naar Paraguay, of zonderlingen, of ontdekkingsreizigers. De berichten over de Zuid-Amerikaanse republiek die volledig door land wordt omringd zijn tegenstrijdig. Sommigen noemen het land het meest authentieke van Zuid-Amerika, terwijl anderen zich alleen de dictatuur van Stroessner (tot 1989) herinneren. Weer anderen spreken van een land met een dubbel gezicht, en uiteindelijk leek het woord ongrijpbaar of gespleten een goede omschrijving. Genoeg om mijn nieuwsgierigheid te wekken.

Toen ik van de luchthaven van Asuncion naar de stad reed, werd ik meteen met die gespletenheid geconfronteerd : de vlag van het land telt twee verschillende kanten, een unicum in de wereld. De indianentaal Guarani is er een officiële taal : nog een unicum. Ik begon al van Paraguay te houden nog voor ik incheckte in het Sheraton waar Jean-Marc Janot, de Franse manager, me opwachtte om te melden dat ik naar een grote show kon. Beleefd legde ik hem uit dat ik voor één keer liever vroeg naar bed ging. Ook dat kon en als troost liet de roomservice een heerlijk slaatje van tilapia naar de zesde etage brengen.

’s Anderendaags liep ik met gids Mario en een vat vol vragen de stad in. Het verhaal van de indianentaal bleek nog te kloppen ook : het Guarani wordt op school geleerd en is naast het Spaans de officiële taal. Toch speurde ik in het stadsbeeld tevergeefs naar veel indianengezichten. Ik zag wel verkopers met indiaanse spullen, en veel verbaasde gezichten : Asuncion mag dan 600.000 inwoners tellen, iedereen kent er iedereen. Paraguay is een gastvrij land vertelde iedereen me. Te gastvrij volgens buitenstaanders : enkele beroemde nazi’s hebben er na de oorlog onderdak gevonden, van Dr. Mengele tot Martin Bormann. Maar er zijn ook massa’s Oekraïners, duizenden Japanners en zeer herkenbare, blonde Anabaptisten die opvallen in het stadsbeeld. Zij hebben in de onherbergzame Chaco – een immens onvruchtbaar gebied in het noordwesten dat 60 procent van het land beslaat – de melkindustrie opgezet en spreken Spaans met een Duits accent.

Onder de bloeiende jacaranda’s

Dat iedereen hier ‘rijk’ is, besefte ik toen ik geld wisselde en in ruil voor enkele dollars een paar duizend Guarani toegestopt kreeg ! “We zijn vooral flexibel”, legt Mario uit. “In Paraguay heeft men zelfs het recht om echt rijk te zijn. En die rijken wonen in gekasseide straten.” We draaien een gekasseide straat in met prachtige villa’s en historische panden. “Dat is omdat er minder verkeer is”, voegt hij eraan toe terwijl ik een villa fotografeer.

Het verkeer is chaotisch, de voetgangers hebben geen rechten maar toch is Asuncion een prettige stad. Elke maand bloeien andere bomen in de hoofdstad. Het is oktober en dus lopen we onder de bloeiende jacaranda’s, op weg naar het Pantheon, om maar meteen kennis te maken met de lokale helden. De onbekende soldaat ligt er centraal, met enkele grootheden eromheen maar ook de Niños Martires de Acosta Ñu, de kinderen die tijdens de Chaco-oorlog tegen Bolivia (1933-35) met imitatiegeweertjes naar het front werden gestuurd om de vijand te imponeren. Jammer genoeg bleken de imitaties zo goed dat de vijand meteen ingreep. Met het gekende tragische gevolg.

Buiten patrouilleert de politie stijlvol te paard. De lente hangt in de lucht, maar ik wil vooral naar de Lido Bar, hét etablissement van de hoofdstad. Chic is het niet, maar iedereen schuift bij aan de golvende, u-vormige toog waarachter potige vrouwen in de weer zijn met het mixen van fruitsappen in aluminium blenders. Achter hen bevinden zich oversized koelkasten en groeien de bergen pulp en sinaasappelschillen. Maar vooral de vissoep is legendarisch.

Ik eindig mijn kennismaking op markt nummer vier (er zijn er twaalf) waar ik overweldigd word door de diversiteit aan kruiden, en waar ik voorzichtig wordt aangeklampt door de verkoopsters. Marktkramers eten in hun kleine maar volgestouwde stalletjes hun middagsoepje, onder slangenhuiden en twee gedroogde apenkopjes waarvan gezegd wordt dat ze het eeuwige geluk brengen.

Vier vrouwen voor één veroveraar

’s Middags loop ik met kapitein Gerardo Figueredo over het dek van zijn schip dat aangemeerd ligt op de Paraguayrivier. Er is veel werk besteed aan de restauratie, ik luister naar de namen van de houtsoorten die gebruikt werden om het interieur op te smukken en naar de dromen die hier straks werkelijkheid zullen worden. De kapitein spreekt van conferenties en party’s, van tochten naar de Pantanal (moerassige wildernis langs de rivier) en de Chaco. Hij duwt me binnen in enkele van de 27 hutten waar hij uitlegt dat er zeven houtsoorten boven elkaar werden gelegd. Er zijn zes kleine pirogas (soort kano’s) aan boord die gebruikt zullen worden voor de excursies, er wordt eigen brood gebakken en straks zullen zelfs kookcursussen worden gegeven. “De kapitein droomt”, denk ik. “Het wordt allemaal niks.” En tegelijk hoop ik dat ik mij vergis en dat ik op een dag met hem vanop de rivier dit wonderlijke land zal ontdekken.

Op de terugweg naar het centrum passeren we langs het presidentiële paleis, waarvan de achterzijde over de rivier uitkijkt. Aan de overzijde van de straat ligt de sloppenwijk Chacarita waar de bewoners in huizen met golfplatendaken wonen. Ze blijken ongevaarlijk en honkvast, verkiezen alleen hun sloppenwijk boven reguliere huizen. In dezelfde buurt loop ik een klein museum binnen waar de stamboom van het land tegen de muur prijkt en waar te lezen valt hoe een van de Spaanse veroveraars, Domingo Martinez de Irala, de vier dochters van de Guaranichef huwde en met hen vele kinderen had. De vijfde dochter (de lelijkste, neem ik aan) was voor zijn eerste officier bestemd. “Zo zie je dat alle Paraguayanen indiaans en Spaans bloed hebben”, grijnslacht een bezoeker.

We laten Asuncion achter ons, zetten koers naar het oosten, passeren een bord naar North London, en slaan even ten zuiden van Coronel Oviedo, een uit zijn voegen gebarsten kruispunt, een aarden weg in. In geen tijd zijn we buiten de tijd, rijden het erf van de Estancia Don Emilio op en ruilen de officiële wereld in voor een verblijf op de 4750 hectare (waarvan 1000 hectare bossen…) grote estancia. En dat is altijd een verademing, want aan estancias hebben we ons hart verloren. De trekken van de oude dame die ons tegemoetkomt, verraden karakter en eigenzinnigheid zoals men ze in Europa nog maar zelden aantreft. Madeleine (“hier zeggen ze Mado”) noemt zichzelf een dictator maar ik weet wel beter. Ze is een dame. Met klasse en manieren van vorige generaties, en spannende verhalen. In haar lange leven heeft ze ontelbare groten ontmoet, waarvan Europeanen de naam niet eens kennen : de legendarische antropoloog Leon Cadogan die zich zijn hele leven heeft ingezet voor de indianen, schrijver Jean Vélar van wie ze ons met nadruk het boek LaCivilisationdu Miel, over het leven van de indianen aanraadt, en haar eigen vader, die om vier uur ’s morgens naar het veld vertrok en pas tegen vier uur ’s middags ophield met werken, geen drank meenam voor onderweg omdat het water zo onbetrouwbaar was, en alleen met sinaasappelen zeulde om zijn dorst te lessen. Een van haar voorouders was botanist en verkende hier de jungle, werd betaald in gronden en stierf aan de andere kant van de wereld, in het verre Tonkin.

Voor de avond valt, wil ze dat we even de natuur verkennen, want op een estancia toont men zijn dieren en zijn gronden, zoals men bij ons zijn huis toont. Er wordt een paard gezadeld, en even later rijd ik naast Guido nog wat onwennig langs plassen en bossen en weet opeens weer waarom ik telkens opnieuw naar Zuid-Amerika terugkeer.

We slapen in het gastenverblijf waarvan de muren zestig centimeter dik zijn, gaan ’s anderendaags een deel van de kudde van 2300 koeien bekijken (goed voor jaarlijks 900 kalveren), helpen bij het maken van de witte kaas en rusten uit in de schaduw van de zestig jaar oude bamboestruik die acht meter hoog reikt. Gaan dan weer aan een rijk gedekte tafel plaatsnemen waar een van de knechten de houten spit met vlees op het ruwe tafeltje neerplant en voor elke gast enkele sneetjes lossnijdt.

“Mijn vader dronk geen tereré (traditionele frisse infusiedrank van de fameuze yerba mate en andere kruiden) ,” zegt Madeleine, “en ik evenmin.” Maar ik ben wel dol op chocolade en op de Paris Match die ik tijdens de siësta lees.” De oude dame heeft zich 37 jaar lang ingezet voor verwaarloosde kinderen en terzelfder tijd haar eigen vijf kinderen opgevoed waarvan er inmiddels drie ingenieur geworden zijn.

Die avond slapen we onderweg naar Trinidad in het zuiden in hotel Papillon waar we een week te laat blijken voor het Oktoberfest, en dineren er omringd door gezette Duitstaligen. ’s Anderendaags passeren we Hohenau, waar de Adventisten een hospitaal runnen, zien huizen van Mennonieten met metalen daken, ideaal voor hun waterharvesting-techniek. We passeren langs een wegwijzer naar Hotel Tirol waarvan verteld wordt dat Dr. Mengele er kind aan huis was…

Imponerende jezuïtenruïne

Maar ik ben vooral benieuwd naar Trinidad met zijn indrukwekkende jezuïtenruïne, ook al zijn grote delen ervan door de tand des tijds geveld. De site is een groene vlakte die nog het meest op een voetbalveld lijkt, omgeven door lage gebouwen en aan de verst verwijderde zijde een imponerend gebouw : wat rest van de hoofdkerk van de Reduccion (missiepost) van Trinidad, de grootste die door de jezuïeten uit de grond werd gestampt. Een stuk geschiedenis dat onder een zes meter dikke aardelaag bedolven lag, toen archeologen in 1973 de monumenten begonnen vrij te maken en het levenswerk van vele jezuïeten ontdekten. Die begonnen hun bekeringscampagne in Paraguay in 1609 en studeerden daartoe het Guarani. Ze creëerden werkplaatsen voor de indianen, gemeenschappelijke groentetuinen, bekommerden zich om het lot van wezen en ouderlingen. In Trinidad specialiseerden ze zich onder meer in het maken van klokken en gebruikten daarvoor metaal dat uit Peru werd ingevoerd. De nederzetting in Trinidad was een van de laatste orgelpunten vooraleer ze in 1767 door de Kerk omwille van hun eigenzinnigheid werden teruggefloten en vervangen door de franciscanen. Helaas bracht die tweede golf weinig soelaas : de meeste Guarani konden het met de nieuwe opvoeders maar slecht vinden en keerden in groten getale naar de jungle terug. Van de cultuur van de jezuïeten ging veel teloor, de dom in Trinidad zakte in 1775 in elkaar.

Maar op een kwartier rijden van Trinidad, in Santa Rosa, zijn de gebouwen van de missiepost gewoon een onderdeel van het kleurrijke dorp gebleven. In de kapel is een wonderlijk mooi fresco bewaard en er staat een handvol houten heiligenbeelden waaronder een piëta die met grote handvaardigheid door de Guarani werd gekapt.

Opdracht mislukt

“Onder de jezuïeten voelden de Guarani zich beschermd”, zegt pater Bartomeu Melia I.S. als ik hem een paar dagen later in Asuncion in het Sheraton uitnodig voor een dineetje. “Hun nederzettingen lagen verder weg van de hoofdwegen en ze ontsnapten daardoor voor een deel aan het toezicht van de Spaanse kroon. Al in 1639 maakte een jezuïet een groot woordenboek van de Guaranitaal, de Tesoro de la Lingua Guarani.”

Melia komt van de Balearen, reisde 36 jaar geleden naar Paraguay af om de indianen te bekeren. Hij was benieuwd naar de religieuze uitingen voor de komst van het christendom en kreeg waar voor zijn geld. Hij lacht terwijl hij het vertelt. “Ik ben schromelijk mislukt in mijn opdracht, ik kwam om de Guarani te bekeren maar zij hebben mij bekeerd én bekoord met hun levenswijze. Ik heb nachten lang met hen gedanst. De omgang met de indianen is mijn universiteit van het leven geweest.”

“De echte problemen zijn begonnen toen de Spanjaarden wapens gaven aan de Guarani in hun strijd tegen de Portugezen. Het drama voltrok zich niet eens zo lang geleden, toen men begon met de vernietiging van het oerwoud. Tot in 1950 was Paraguay één groot woud met een bijna prehistorisch karakter. Maar de gronden werden zonder medeweten van de indianen verpatst en vandaag is nog slechts twee procent van het land met bos bedekt.”

Bij het afscheid voel ik me zowaar zelf een beetje gespleten. Ik ben blij dat ik na drie weken zwerven door Zuid-Amerika terugvlieg naar Europa, maar treurig dat ik niet meekan op ontdekkingstocht met Bartomeu Melia. Want ik heb nog alles te leren over de indianen, en reeds wenkt de Chaco.

PRAKTISCH

Reis : Weekend Knack reisde met Cosmic Travel naar Paraguay. Ideaal daarvoor zijn onze winters, als het in het zuidelijk halfrond zomert. De temperaturen kunnen dan wel oplopen tot 35° maar het is er over het algemeen droger dan in de lokale winter. Cosmic Travel organiseert zowel georganiseerde reizen (bijvoorbeeld in aansluiting met een Argentinië- of Braziliëtrip) als à la carte reizen. Vluchten naar Zuid-Amerika moeten wel tijdig geboekt worden.

Documenten : voor Paraguay volstaat een internationaal paspoort, een visum is niet vereist.

Inentingen : zijn niet nodig in Asuncion en in het zuidoosten. Wie naar de Chaco wil, kan best informatie inwinnen bij het Tropisch Instituut in Antwerpen (03 247 66 66).

Zonnecrème is wel een must.

Info : Cosmic Travel, 053 645 333 of www.cosmic-travel.com

Boekingen : via de reisagent.

Door Pierre Darge / Foto’s Ppi

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content