Hoog in het noorden van India, waar de Ganges nog geen open riool is, ligt Ananda-in-the-Himalayas, als kuuroord een gezegende plek van zuivering en mentale rust. Maar de ultieme ervaring, sterker dan alle behandelingen en meditaties samen, is zelf baden in de heilige stroom.

O ja, ik wilde zo graag naar de Kumbh Mela gaan. Stel je voor, de indrukwekkendste bijeenkomst aller tijden, “de grootste massa mensen ooit die met een gemeenschappelijk doel samenstroomt” volgens het Guinness Book of Records. Neen, niet de gewone, 12-jaarlijkse samenkomst in Allahabad wilde ik bijwonen, maar die ene, grote Maha Kumbh Mela die slechts om de 12 x 12 jaar, dus om de 144 jaar, plaatsvindt. Op deze superbijeenkomst van sadhoes – de heilige mannen – kwamen in januari 2001 zo’n 30 miljoen mensen (volgens sommige bronnen 70 miljoen) samen om in de Ganges te baden en de grote, rituele vieringen bij te wonen. Een uniek, gigantisch en spectaculair reportagethema leek mij dat.

Maar het lot en de heilige Ganges beslisten anders. Niet in Allahabad, maar in Rishikesh belandde ik. En ik bleef niet aan de oevers staan, maar nam een bad in de Godheid.

Ik, die destijds tijdens mijn eerste verblijf in India wekenlang verkrampt door dat bevreemdende land zwierf. Ik, die altijd angstvallig mijn voedsel en drank inspecteerde opdat niet één ongezuiverde waterdruppel mijn spijsverteringsstelsel zou binnendringen. In een medische handleiding voor prille Aziëreizigers had ik gelezen dat één ongefilterde waterdruppel 60 miljoen vernietigende microben bevat die elk afzonderlijk in staat zijn een westerling wekenlang in een uitputtende diarreecrisis mee te sleuren. Iedereen die plannen maakte om naar India te reizen drukte ik op het hart geen ander dan veilig afgesloten flessenwater in de mond te nemen, en dus ook geen rauwkost te eten, tanden noch tandenborstel ooit met leidingwater te spoelen, en in de douche de lippen op elkaar te persen. De vreselijke darminfectieverhalen van andere Indiareizigers wilde ik onder geen beding aan den lijve ondervinden. Baden in de Ganges leek mij het toppunt van risicogedrag, een handeling die voor mij in alle opzichten onbespreekbaar was.

Want dat de Ganges, de heiligste van alle heilige rivieren, de grootste open riool ter wereld is, is beslist geen journalistieke overdrijving. Overbevolkte dorpen en steden ontlasten zich onafgebroken in het water, miljoenen mensen gebruiken de stroom dag en nacht als publiek toilet en zwaar vervuilende bedrijven lozen ongehinderd hun gif- en afvalstoffen in de brede, heilige afvoergeul. Een vreemde manier om een Godheid te behandelen, denkt een westerling al snel, maar westerse logica heeft geen vat op de dagelijkse gang van zaken in India. Neen, de hindoes zijn er rotsvast van overtuigd dat niets hun goddelijke rivier kan vervuilen. Voor hen is de Ganges zo onaantastbaar dat één druppel Gangeswater op het lichaam volstaat om elke fysieke en spirituele onzuiverheid weg te spoelen. Beroerd worden door een briesje aan de oevers van de Ganges volstaat om bevrijd te worden van elke zonde.

Daarom staan in oude Indiase tempels beelden van Ganga en Yamuna, twee van de zeven heilige rivieren, als wachters bij de toegangspoort om elke bezoeker die het heiligdom betreedt, van zonde en onzuiverheid te verlossen.

Maar terug naar de dagen toen ik zelf, tot mijn eigen schrik en verrassing, een bad in de heilige Ganges nam. Het gebeurde in de buurt van Rishikesh, waar het flauwe cliché “India, land van contrasten” al snel een adembenemende werkelijkheid werd.

Vanuit Delhi ligt Rishikesh op een Indiase boogscheut. Eerst ruim vier uur sporen naar Hardwar, daarna nog een halfuurtje taxi of bus. In New Delhi heb ik twintig minuten voor mijn trein vertrekt. Nog even wil ik in de vroege, gelige ochtend op het perron met mijn nieuwe fototoestel experimenteren, maar tot mijn ergernis staat er onmiddellijk een horde Indiase mannen om mij heen. Een kreupele jongen in lompen ligt op de grond te slapen. Klik-klik-klik. Een oude, kromgebogen bedelares in kleurrijke sari neemt mijn arm vast. Geld wil ze, geld, geld, geld. Verdomme toch, dat ellendige, eeuwige bedelen.

Okay“, zeg ik, en trots komt ze voor mij poseren. Sierlijk en koket trekt ze haar sari in de plooi en zorgt ze dat de blinkende ketting om haar arm goed zichtbaar is. Maar een van de mannen komt dreigend voor de lens staan. ” No pictures of this woman“, klinkt het boos.

Ik probeer hem te negeren en kijk strak naar de vrouw die met veel geduld en een brede, tandenloze lach blijft poseren.

She’s an untouchable“, houdt de man vol, ” she’s not nice. She’ll ask for money.”

That’s okay“, mompel ik droog, maar mijn plezier is verknald. Twee klikjes. Tien roepies, een onbehoorlijk hoge aalmoes voor de overgelukkige vrouw, en weg zijn we, zij de ene kant op, ik de andere.

In de trein zit ik naast een Indiër die mij probeert te overtuigen van het feit dat het kastensysteem in zijn land al vijftig jaar verdwenen is, en dat het water van de Ganges perfectly good to drink is. Volgens wetenschappelijke tests zou de stroom verbazend goed in staat zijn in alle omstandigheden haar zuiverheid te behouden. Mijn scepticisme over die uitspraken verberg ik, maar op zijn stroom van vragen probeer ik wél een antwoord te geven: ” Where are you going? Where do you come from? Are you married? Do you have children? How much do you earn? What’s your job?” Een Belgische journaliste dus. Dat lijkt in goede aarde te vallen, want de man draait zich helemaal naar mij toe om met een brede glimlach en onderzoekende ogen zijn troeven op tafel te leggen. Hij is dokter, heeft in Amerika gestudeerd, neen, niet zomaar een arts, maar een ayurvedische, op weg naar Rishikesh om een bad in de Ganges te nemen. Ik weet dat ik onder de indruk hoor te zijn en zijn uitnodiging moet overwegen om enkele dagen in het huis van zijn vriend door te brengen, want Rishikesh was toch mijn bestemming, nietwaar?

Met een zucht denk ik terug aan de waarschuwingen in de Lonely Planet: “In het openbaar kijken Indiase mannen zelfs hun eigen vrouw niet aan, publieke aanrakingen en contacten zijn taboe. Als een westerse vrouw een Indiase man in de ogen kijkt, geldt dat als een seksuele invitatie.” De de rest van de rit doe ik mijn uiterste best om geconcentreerd uit het raam te kijken, naar de akkers die er vlak en groen bij liggen, naar de olifant die traag door het veld stapt en naar de uitpuilende treinen die passeren. Al was mijn buurman dokter Barnard himself in zijn gloriejaren, door de druk van zijn been tegen het mijne en zijn steeds toevalliger aanrakingen, heb ik op dit moment de pest aan alle Indiase mannen.

Pas in Rishikesh valt de ergernis van me af. Naar Indiase normen is dit een klein en gemoedelijk stadje, maar voor een onvoorbereide westerling blijft het een overrompelend oord van kleuren, geuren en geluiden, koeien en apen, stof en menselijke drukte. Beheerst door grote hangbruggen en genesteld in de uitlopers van de Himalaya, is dit het eerste stadje dat de Ganges aandoet na een helse tocht door de kloven en ravijnen van de gigantische bergketen. Hier is de Ganges, na een tocht van 200 km, nog wild en snel, maar toch al halfgetemd en uitgegroeid tot een wijde, statige stroom die gelaten verdraagt hoe mensen aan haar oevers baden, stoffen en kleren wassen, bidden en feesten, cremeren en offergaven aanbieden, uitwerpselen, kadavers en menselijke resten aan haar toevertrouwen. Beroemd om haar vele tempels, ashrams en yogacentra werd dit stadje in de jaren ’60 bekend als toevluchtsoord van The Beatles, hier zochten ze hun goeroe Maharishi Mahesh Yogi op. Nog altijd is het een plek waar westerlingen spiritueel voedsel zoeken, Sanskriet en Hindi leren of yoga- en meditatiecursussen volgen.

Myriya Chaco en Gayathri Rao ( Myriya en Gaya noem ik hen de volgende dagen gemakshalve) zijn mijn begeleidsters naar de heilige plaatsen van Rishikesh. De Laksjman-tempel willen ze mij natuurlijk laten zien, drie kilometer benoorden de stad, die te bereiken is over de lange, wiebelende Laksjman Jhula-hangbrug. Bij valavond slingeren uitgebreide apenfamilies langs de touwen en zie ik het Gangeswater vervaarlijk donker onder mij doorsnellen. Op blote voeten, steeds hoger en verder op de tempelgalerij die zich in almaar kleinere vierkanten rond het heiligdom wentelt, lijkt de Ganga in de diepte alleen maar groter en indrukwekkender.

Onafgebroken tikken de klepels van de tempelklokjes hun zegeningen over het land. Zonsondergang is – alweer – een Heilig Moment: Ganga de Godheid roept, de tempelgalerijen stromen leeg en Myryia en Gaya haasten zich met mij naar een van de vele avondceremonieën die zich op dit gezegende moment aan de waterkant afspelen.

Het is een bijna surrealistisch tafereel: op een platform boven de langgerekte Gangestrappen zitten jongetjes, met beschilderd gezicht en in saffraankleurig gewaad, zingend en handenklappend rond een gebaarde voorzanger die met synthesizer en microfoon de grillige litanieën leidt. Bezweet wurmen we ons tussen de menigte die devoot het jongenskoor ondersteunt. “Dit zijn de zonen van de brahmanenkaste die in de ashrams tot priester worden opgeleid,” fluistert Myriya, “ze aanbidden de Ganga en vragen haar zegen.”

Een overjaars hippietype, in Indiase lendendoek, met verschoten, mouwloos T-shirt en lange haren in een slordige staart samengebonden, baant zich een weg naar voren en nestelt zich in kleermakerszit tussen de jongetjes, zijn blik op oneindig, en al snel in halve trance. De kereltjes stoten elkaar lacherig aan en grinniken openlijk om dit vreemde, blanke gezelschap. Maar Indiërs zijn doorgaans tolerant, en zeker op deze plek leggen ze de man geen strobreed in de weg, zo gewend zijn ze in deze stad aan de vreemde westerlingen die hier in sari, wijde broek of lange doek rondlopen. Yogalessen komen ze volgen in de Sjivananda Ashram, het Genootschap van het Goddelijke Leven, meditatieklassen wonen ze bij in de Yoga Niketan Ashram en muzieklessen – sitar, tabla of harmonium – volgen ze in het Muni-ki-Retidistrict. Tel daarbij de reizigers die Rishikesh als vertrekpunt kiezen voor bezoeken aan heilige plaatsen als Badrinath, Kedarnath, Yamunotri, Gangotri, Joshimath en last but not least Gaumukh, de bron van de Ganges. Niet voor niets draagt Rishikesh de bijnaam: Toegangspoort tot het Rijk der Goden.

Myriya stoot mij aan, de ceremonie bereikt zijn hoogtepunt. Vuur wordt ontstoken, gezichten bewierookt, de gelovigen stromen de trappen af tot ze met opgetrokken broek of sari kniehoog in het water staan. Met gesloten ogen besprenkelen ze hun gezicht en betten hun ogen, terwijl de duisternis van de nacht en de rivier zich mengt met de bedwelmende geuren en gezangen.

“En als ik nu ook eens met mijn voeten in de Ganges stapte?” fluister ik Myriya toe.

You should, you should“, antwoordt ze vol overtuiging, en zonder nog verder na te denken stap ik de trappen af tot op de laagste marmeren trede waar de Ganges verrassend snel en krachtig mijn onderbenen omsluit.

“Neen, ik heb geen open wondjes op mijn benen”, spreek ik mezelf nog even moed in, maar al snel spoelt het water mijn angst en onzekerheid weg. Geen nood, ik ben onkwetsbaar, de heilige Godheid stroomt langs mijn enkels en niets, niets kwaads kan mij overkomen. Op de trappen kijken honderden Indiërs naar mij, silly foreigner, maar het deert mij niet. De tempellichtjes branden achter hen, hun gezichten zijn donker als de nacht.

Het Gangeswater brengt geluk, want mijn onderkomen voor de nacht is niet een van de vele ashrams aan de waterkant, waar je voor een schamele 25 roepies (ongeveer 25 fr.) per dag een eenvoudige slaapplaats vindt. Neen, hoog op de berg die uitkijkt over de kronkelingen van de stroom, wacht een sprookjesachtig verblijf dat mij enkele dagen als een prinses zal herbergen.

De weg slingert zich naar boven, grillig en donker. De verroeste waarschuwingsbordjes die in het vizier van de koplampen oplichten, klinken onheilspellend: ” Always Avoid Accident” – ” Better late dan never” – ” Road is chilly, don’t drive silly” – ” Life is precious“. Hier en daar branden houtvuurtjes naast de weg. Vage, menselijke gedaanten slapen op de grond. Geen dak boven het hoofd, geen bed onder het lijf.

Gipsies“, meent Gaya.

“Wegarbeiders”, denkt Myriya. “’s Avonds slapen ze waar ze hun dagtaak hebben beeïndigd. Vrouwen en kinderen volgen hen.”

En dan, na 15 kilometer bochtenwerk, verdwijnt plots het India van het stof en de duisternis, en opent zich het schitterende Rijk van de Koningen en Maharadja’s.

Het paleis van de maharadja van Tehri-Garhwal brengt Moorse architectuur, Italiaanse renaissance, Indiaas-Rajasthaanse kunst en art-deco-interieurs samen in een sprookjesachtige harmonie. De nachtelijke aanblik ademt rijkdom, stijl en luxe. Koningen en onderkoningen verbleven hier. Lord Mountbatton, the Queen Mother en Indira Gandhi verpoosden in de bibliotheek, sliepen in de Palace Suite, vertoefden in de biljartzaal, dansten in de ballroom of nipten van hun cocktail op het paleisterras met adembenemend uitzicht op Rishikesh en de Himalaya’s. Nog steeds hangen hun portretten in de schitterend gerestaureerde Tea Lounge, en nog altijd brengen doorluchtige gasten hun salaams aan de huidige maharadja, die als parlementslid weliswaar het grootste deel van het jaar in Delhi doorbrengt.

Met een elektrisch aangedreven golfcaddie voert een beeldschone Indiase jongen mij naar het gastenverblijf waar een kamer in grote, maar sobere luxe voor mij is klaargemaakt. En al snel ontdek ik dat de waanzinnige charme van de badkamer niet het diepgroene marmer van de vloeren en wanden is, maar de unieke positie van het bad. Met Ananda-in-the-Himalayas-badschuim in het warme water en kaarslicht op de marmeren badrand kijk ik naar de lichtjes van de stad, diep, diep onder mij. Een donkere streep trekt een vloeiend spoor door het lichtpatroon, de heilige Ganges. Loom vraag ik mij af of ik nu ook in Gangeswater baad, maar gelukzaligheid benevelt mijn geest en zachtjes glijd ik weg in een lichte slaap.

Pas de volgende dag dringt het tot me door dat dit niet alleen een oord van exquise en smaakvolle luxe is, maar ook een gezegende plek van zuivering en meditatie. Hier leeft de geest van Ma Anandamayi, een vrouwelijke goeroe die, volgens de gastenbrochure, een boodschap van universele liefde en broederlijkheid uitdraagt. Toen de maharadja van Garhwal deze spirituele figuur leerde kennen, nodigde hij haar prompt uit om zijn paleis met haar aanwezigheid te zegenen. Dankbaar nam Ma Anandamayi de uitnodiging aan, vestigde al snel haar ashram naast het paleis, onderrichtte haar volgelingen en gaf darshan (haar goddelijke zegen) aan al wie het wenste. Na 15 jaar verhuisde ze haar ashram naar Hardwar, maar “de diepe sfeer van vrede en rust” die deze sprookjesachtige plek uitadement, zou de erfenis zijn van Ma Anandamayi’s allesomvattende liefde.

Wat er ook van zij, Ananda-in-the-Himalayas ademt inderdaad een sfeer van fysieke gezondheid en mentale rust. Oeroude, ayurvedische principes brengen de vermoeide Indiareiziger al snel tot rust. Sunrise Meditation, yoga- en ademhalingslessen, jogging, sauna, shiatsu, ayurvedische kooklessen, hydrotherapie, Zweedse, Thaise of andere massages, wandelingen door de paleistuinen, stoom- en kruidenbaden, klassieke of alternatieve doktersconsulten… alles is gericht op een volledige zuivering en ontspanning van body and mind.

Ik besluit op ayurvedisch consult te gaan bij Dr.S.J. Dubey Bams.

“Bent u een échte arts?” vraag ik voorzichtig.

Of course, Ma’am“, zegt hij lichtjes beledigd. “Klassiek geschoold in het Westen, ayurvedisch geschoold in het Oosten. You want an ayurvedic consult, Ma’am?”

“Ja”, zeg ik, net iets te enthousiast, want hij vraagt mij om alles te vertellen wat ik over Ayurveda weet.

“Niet veel”, probeer ik zijn vraag nog te ontwijken.

“Vertel dan het weinige wat je weet”, glimlacht hij.

Ik durf hem niet te vertellen dat ayurveda tegenwoordig heel populair is in westerse new-agekringen, en dat ik niet veel geloof hecht aan de verschillende bodytypes waarmee ze werken. Dus mompel ik iets over een holistische benadering, de kracht van kruiden, planten en bloemen, en de wisselwerking tussen lichaam en geest.

Een lange vragenlijst over de toestand van mijn gemoed, tanden, haar, huidtype, spijsvertering, sociale belangstelling, seksuele appetijt, slaapgewoonten, activiteitsgraad en emotioneel evenwicht wijst duidelijk uit dat ik een vuurtype ben, in combinatie met een beetje lucht. Duidelijk tevreden dat ik zo’n uitgesproken bodytype heb, schrijft de dokter mij zonder aarzelen een dubbele Abhyanga en Sirodhara treatment voor. Spijt zal ik er niet van krijgen. De Abhyanga treatment blijkt een quatre-mains kruidenmassage door twee meisjes met Mongoolse trekken, perfect synchroon uitgevoerd. Hun handen glijden golvend over mijn lichaam, eerst in kleine bewegingen over hoofd, hals, schouders, rug en borst; later in grote, vloeiende lijnen van kop tot teen. Een uur lang zweef ik tussen hemel en aarde, en de stilte wordt alleen verstoord door een meisje dat af en toe ” Are you okay, Ma’am?” in mijn oor fluistert. De Sirodhara treatment maakt de trance-achtige gelukzaligheid alleen maar groter. Dertig minuten lang loopt een zijdezachte straal warme botermelk via een koperen trechter over mijn voorhoofd tot ik alle besef van tijd en ruimte verlies.

“Het versterkt het geheugen, remt het verouderingsproces af, reduceert stress en verbetert de fysieke conditie”, legt een van de meisje mij wat later uit. Ze glimlacht en buigt – ” Yes Ma’am, no Ma’am” – zo beleefd, zo discreet, zo voorkomend. Haast onzichtbaar zijn ze, de 140 meisjes en jongens die in het paleis van de maharadja werken.

Did you see those silly foreigners in Rishikesh, Ma’am?” vraagt ze. ” Wearing sari’s and walking barefoot, meditating in the ashrams?”

Ik grinnik. “Mediteer jij ook?” vraag ik nieuwsgierig.

Meditation is not for common people, Ma’am“, glimlacht ze fijntjes.

Maar niets, niets, geen enkele treatment, geen enkele massage, geen enkele meditatie is te vergelijken met het bad dat ik de volgende dag in de Ganges neem.

Met een busje trekken Gaya en ik een eind de bergen in, en de duizelingwekkende Himalayapanorama’s snijden ons de adem af. “De Ganges is rechtstreeks uit de hemel gevallen,” legt Gaya mij uit, “maar Sjiva, de God van de vernietiging en de vernieuwing, heeft zijn haarlokken – het Himalayagebergte – over de aarde uitgespreid om de Ganges op te vangen. Op die manier werd de aarde niet verpletterd onder de kracht en het gewicht van de stroom.” Wat later heeft ze het, meisje van deze tijd, over rafting. “Neen”, heb ik haar vanochtend al gezegd. Zo gevaarlijk, en dan nog in de Ganges, ik zou wel gek zijn. Gaya leek teleurgesteld, maar probeert me nu opnieuw te overtuigen. Mini-baby-rafting heet het nu, geen enkel risico dat de boot kantelt. Ze kijkt me vragend, bijna smekend aan en ik laat me door haar prachtige ogen vermurwen. Enthousiast heeft ze de zaak in een mum van tijd geregeld: de boot, de zwemvesten, de helmen en de begeleiders die ons nauwkeurig uitleggen wat we moeten doen als we toch in het water zouden belanden.

“Gaya,” zeg ik dreigend, “we zouden toch niet nat worden?”

Of course not“, lacht ze luchtig, en voor ik het goed en wel besef, neemt de Ganges ons snel en kordaat op sleeptouw. Met op elkaar geperste lippen en peddelend als een gek probeer ik de instructies te volgen die de begeleider ons boven het watergeweld toeschreeuwt: ” Forward!” – ” Backward!” – ” Relax, thank you!” Neen, natuurlijk wil ik niet dat één druppeltje van de Godheid mijn lichaam binnendringt, maar het gevoel – O God! – op een heilige stroom door de Himalaya te razen, is sterker dan mezelf. En als de begeleider brult dat we Rishikesh naderen en hier a jump kunnen doen, springen Gaya en ik, zonder nog na te denken, de stroom in. Daar drijven we, licht en snel, op onze rug naast de boot. Niets kan ons overkomen. Zeker weten, de Godheid zelf beschermt ons tegen salmonella, rottende kadavers en nog erger. Ik drijf in het warme water onder de Laksjman Jhula-brug en door Rishikesh, en ik weet: “Ganga, Brahma, Visjnoe en Sjiva waken over mij.”

Annemie Struyf

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content