Diksmuide noch Houthulst rijmt op cruise. De IJzervlakte is dan ook geen Nijldelta. Tot de grote waterkraan één dag blijft openstaan en Bart Plouvier aan boord stapt.

De ochtend dat wij û mijn gezellin, drie kinderen en ik û vroeg al, naar Merkem vertrekken, is de hemel met een enorme kwast, puimsteengrijs en potdicht gesmeerd. De auto’s die ons voorbijsnellen, gooien zoveel stuifwater op dat het lijkt alsof hun banden roken. Honderd meter verder knipogen ze nog even met hun mistlamp om dan voor altijd te verdwijnen û op te stijgen ? û in de nevelwolken. Het jakobskruiskruid in de middenberm werd knock-out geregend, wat witte schermbloemigen houden het voorlopig nog even vol. Rechts van de snelweg kan de gulzige, maar in de voorbije hittegolf dichtgebakken grond het water onmogelijk slikken, moet het laten gaan, wegkolken in grachten, beken en rivieren. Op de radio horen we West-Vlaamse burgemeesters panikeren. In Roeselare loopt het ziekenhuis onder, in Loppem wordt assistentie van het leger gevraagd. Misschien zit de St-Antoine, het binnenschip waarop wij een midweek zullen logeren en dat op het Kanaal Ieper-IJzer ligt, nu al vol bootvluchtelingen ? We weten het dan nog niet, maar we rijden door een record : er zal in één dag 113 liter water per vierkante meter vallen.

Bart Castelein die, om naamsverwarring te voorkomen, door de kinderen Bart-Eén zal genoemd worden, bezieler van vzw De Boot, wereldreiziger, endurofietser, schipper, molenaar en nog een en ander, wacht ons op aan boord van de Isera, net als de St-Antoine een spits uit de late jaren 1920. De man die dit type vrachtschip ooit met zo’n naam bedacht, was vast de leukste thuis : een spits is een plomp, balkvormig vaartuig met nauwelijks afgeronde boeg en kont. Oorspronkelijk hadden de boten geen motor. Een schipper die het zich kon permitteren, huurde of kocht een trekpaard, een minder gegoede kapitein spande zijn hele familie in het gareel terwijl hijzelf het roer bediende en met een stevige balk zijn vaartuig van de kant afhield.

Een spits is gemaakt op de maat van de oude, negentiende-eeuwse sluizen (5,20 bij 40 meter), waar een vaardig roerganger hem precies kan inschuiven, als een lange lade in een bureaumeubel. Veelal heeft hij dan, in de sluis, aan stuur- en bakboord, weinig meer dan een vijftal centimeter speling. Bart-Eén zal voorlopig geen kans krijgen zijn manoeuvreerkunsten te vertonen. Al wordt de neerslag stilaan verwaarloosbaar en komt de zon ons af en toe een bemoedigende knipoog geven, in het achterland en in Noord-Frankrijk hebben de regengoden een offensief ingezet. Hun watertanks rollen in colonne richting IJzer. We gaan op verkenning. Hier en daar stroomt het kanaal over in plaats van onder een brug en een nabijgelegen sluis heeft nog weinig nut, kan de watermassa alleen een beetje afremmen. Als een of andere would-be terrorist nu de deuren opent, spoelen de Isera en de St-Antoine botsend en knotsend tot in Diksmuide.

Heel even slechts, zijn de kinderen ontgoocheld dat we niet onmiddellijk van wal kunnen steken, maar sneller dan wij zien ze in dat dit wel eens een avontuurlijke en daarom onvergetelijke trip zou kunnen worden.

De comeback van de aalscholver

Isera betekent ‘helder water’. Waren eens de snoeken in de rietkraag met het blote oog te zien ? In het ruim van het schip û véél groter dan je, staande op de dijk, vermoeden zou ! û wordt, aan de hand van kaarten en foto’s, grafieken en opgezette dieren, maquettes en filmmateriaal, via een walkman met hoofdtelefoon, de geschiedenis van de IJzer verteld. De rivier, maar ook het kanaal naar Ieper, waren eens drukbevaren waterwegen waarlangs spitsen en kleinere platbodems fruit, rogge, klipzout, turf, steenkool, zuivel en vis vervoerden. Enkele decennia geleden zo vervuild dat leven in en om het water bijna onmogelijk was, zwemt er nu weer karper, rietvoor en paling onder onze voeten en zie je, wandelend of fietsend, met wat geluk een ijsvogel, een oeverzwaluw of een bruine kiekendief. De aalscholvers, ooit volledig uit de streek verdwenen, zijn weer alomtegenwoordig û tot ergernis van de hengelaars, want de beesten eten tot vierhonderd gram vis per dag.

Uiteraard komt de Eerste Wereldoorlog uitgebreid aan bod in deze tentoonstelling. Een authentieke, rondslingerende Duitse helm kent ongemeen veel succes. Iedereen wil ermee op de foto, ook al zakt hij de kleinste tot ver over de ogen. Onze hele kroost speelt even voor kindsoldaat in het stukje neploopgracht onder de stuurhut. Ik zoek de bar op. Er staat een flinke bries, 7 beaufort schat ik, glurend door de patrijspoort. Het lijkt of de essen langs de oever zoveel wind vangen dat ze elk moment kunnen opstijgen. Ik had die speelse gedachte beter voor mezelf gehouden. “Bomen vliegen niet”, merkt de jongste op en mijn drie jaar oudere zoon treedt haar onmiddellijk bij met een minachtend tikje tegen mijn derde glas streekbier. Ik zal moeten opletten wat ik zeg en wat ik drink.

Onze gastheer weet alles van hernieuwbare energie en de dekken van de twee schepen staan vol zonnepanelen en windmolens in diverse maten en vormen. Boven ons bed draait en zwaait een molen, zodat het vier nachten lang lijkt of ik in een helikopter slaap. Ik hou hierover wijselijk mijn mond : “Bedden vliegen niet.” Zaklantaarns of radio’s moeten worden aangezwengeld of geschud en gaan dan pas branden of muziek maken. Zittend op een ruime toiletpot kun je lezen hoe je drol, vermengd met hennep, tot compost verwerkt wordt. Later zet ik met lichte weerzin mijn tanden in ongetwijfeld biologisch gekweekte tomaten : ze smaken heerlijk, ik proef zelfs geen hennep !

Allerlei kleine gadgets in het ruim van de ecoboot û een rennertje, een bol, een molentje û worden door lamplicht of het opwekken van een magnetisch veld, in beweging gebracht. Het wordt niet gezegd, maar bij de jongsten verwerft Bart-Eén de status van magiër. Maar het echte toverwerk moet nog komen. De wolken zijn even opgeschoven en hergroeperen zich in falanx boven Ieper. Om de watertroepen ondersteuning te geven vanuit de lucht ? Of Bart ook dáár voor iets tussen zit, weet ik niet maar het blijft droog nu. We krijgen een zonnefiets. Een bakbeest van dertig kilogram met boven de kettingkast een oplaadbare batterij. Het is geen û sommige schijnen dat te denken û brommer, je moet wel degelijk trappen, maar elke pedaalslag brengt je een meter of zes verder. Alsof iedere fiets een duwende begeleider heeft. Kwansuis onverschillig kijk ik over mijn schouder. Niemand te zien. We vliegen door het landschap. En door het water, want een aantal wegen staat al blank. Dat de kinderen nat worden tot aan de heupen verhoogt de lol, de hele omgeving wordt een pretpark, de zonnefiets een van de betere attracties.

De zevengranenquiz

Vier mensen die voor vzw De Boot werken zijn gediplomeerde molenaars. We peddelen naar hun staakmolen die op het punt staat te gaan malen. Zo’n houten molen kan helemaal om zijn as draaien en zo naar de wind gezet worden. Via een ingenieus systeem van kettingen en takelblokken slaagt mijn zoon van twaalf erin om op zijn eentje het gevaarte een eindje te draaien. Hij trots, vader trots ! Er worden zeilen op de wieken gelegd, de rem wordt gelost en met een rotvaart trekt de molen zich op gang. Iedereen begrijpt onmiddellijk waar de uitdrukking “Een slag van de molen krijgen” vandaan komt. Ik wil wat zeggen, maar hou mijn mond, ik hoor het al : “Molens vliegen niet.” Twee wieken komen vervaarlijk dicht bij de grond en Ann, die ons gidst, vertelt terloops dat onlangs een loslopende dobermann netjes middendoor werd gesneden en wat verder, over twee weilanden verdeeld, werd teruggevonden. We klimmen naar boven. Binnenin draaien assen en tandwielen en stenen.

Zowat iedereen trekt in een beschermende reflex het hoofd tussen de schouders. De romp trilt, rolt en stampt als een viermastbark in een lichte storm. Voor we zeeziek worden en weer van boord gaan, moeten we nog een quizvraag oplossen : in zeven glazen potjes zitten zeven graansoorten. Benoem ze. We halen vier goeie punten en dat is een hogere score dan die van de doorsnee molenbezoeker. Ik woon dan ook al 35 jaar tussen de boeren, en al zetten die nu zelfs hun voortuintje vol maïs, ik ken nog het verschil tussen haver en tarwe, gerst en rogge.

Terug op de fietsen û die elk hun eigen vlaag rugwind meevoeren û begint het weer te druppen. De klaprozen kleuren donkerrood, mijn jeans donkerblauw. Een witte bol, het onderlijf van een sneeuwman langs de weg, blijkt een verzopen schaap.

’s Nachts is Karel Cogge, destijds opzichter Noordwaterin-gen Veurne, uit zijn zompig graf gekropen om opnieuw de IJzervlakte onder water te zetten. De spitsen dobberen op een enorm meer, koeien staan tot hun schoft in het water, tussen hun poten zwemmen karpers en dieper onder hen verdrinkt een compagnie Duitsers voor de tweede keer, de meeuwen zijn helemaal de kluts kwijt.

Alleen de hoger gelegen stukken dijk bleven droog. De kinderen kijken hun ogen uit. De boeren zijn overstromingen gewend, maar niet in deze tijd van het jaar, niet wanneer hun beesten op de weide staan. Een poosje kijken ze machteloos toe, roepen en slaan met stokken op de bomen. Dan wordt er een boer met lieslaarzen te water gelaten. Hij komt nauwelijks vooruit en de koebeesten dreigen hem omver te lopen. De prikkeldraad is niet meer te zien en dus een gevaar voor mens en dier. Dan maar een bootje gehaald en er roeiend achteraan. Kano-cowboys.

Nadat we meer dan een uur beurtelings hebben staan gibberen en supporteren, houden we het voor bekeken. Bart-Eén had de avond tevoren een wandeling uitgestippeld. We proberen het, maar het water dwingt ons om in ganzenpas over een smalle, dichtbegroeide en hogergelegen strook te lopen. De twee jongens gebruiken stokken als machete en hakken voor ons een pad tussen manshoge brandnetels en distels. Ik voel me als Redmond O’ Hanlon in Borneo. Ik kom wel niet oog in oog te staan met een orang-oetang of een rinoceros, maar al het wild uit de omliggende hectaren poogt hier zijn hachje te redden en we worden zowat door hazen omver gelopen terwijl de fazanten ons als gierende jachtbommenwerpers om de oren vliegen. De uit hun holen verdreven muizen bezorgen de mateloos vretende reigers een indigestie.

Fluisterboten

Vzw De Boot beschikt ook over kleinere û 6- à 7-persoons û, fluisterboten die, wat had u gedacht, op zonne-energie lopen. Hun buitenboordmotoren maken nauwelijks lawaai, je kunt, al varend een gesprek voeren op normale toonhoogte en geen fuut of meerkoet gaat er bij je komst watertrappend of angstig kakelend vandoor. Na nog een nacht in mijn helikopter, dromend van riviermeerminnen, nemen wij zo’n mompelsloepje naar Diksmuide. Mijn geliefde waternimf en haar dochtertje voorin, ik aan de helmstok. De twee oudste jongens, 12 en 15 jaar, kiezen voor een kano. Al hebben we stroom mee, de tocht zal ruim twee uur duren. Bij de Knokkebrug, op acht kilometer van de stad, hebben de roeiers hun rug gekraakt en stappen ze kriepend en kreunend uit hun kano die ik op sleeptouw neem. Tegenwringend als een drijfanker, zigzaggend als een dronkelap sleur ik hem naar Diksmuide. In de laatste, bochtige kilometer lijkt het of de IJzertoren een aantal keren van de linker- naar de rechteroever springt. Aanmerend vertel ik over Den Grooten Oorlog.

Zelfs wanneer de nieuwsgierigheid van de jongens niet zo groot was, hier, aan de voet van het monument, kan je er niet omheen. Mijn zoon, die van 12 dus, probeert zich visueel voor te stellen hoe het er hier negentig jaar geleden uitzag. Dat hem dat niet echt lukt, frustreert hem. We bezoeken de IJzertoren, bekijken foto’s van tot maanlandschap gebombardeerde dorpen en akkers en bibberige filmbeelden van verhakkelde soldaten ; we kruipen door griezelig echt aandoende loopgrachten en horen de obussen gieren boven onze hoofden. En toch…. ook later, wanneer we langs monumenten gaan fietsen, de Dodengang bezoeken en ondergelopen bomkraters passeren : voor hem blijft het allemaal vrij onwezenlijk.

In Houthulst verkennen we het grootste woud van West-Vlaanderen. Ooit maakte het deel uit van een enorm, eeuwenoud bos. Maar overijverige houthakkers, grondspeculanten en alweer die verdomde oorlog, reduceerden het tot een flink park. En zelfs dat park houdt ons een beetje voor de gek. De Duitsers verborgen zich hier en bijna alle oorspronkelijke, majestueuze eiken en beuken, werden in WOI door de geallieerden tot stronk geschoten. Wat we nu zien, is aanplant van na de oorlog. Het zijn stand-in bomen. En weer probeert zoonlief zich het bos voor te stellen toen het er een paar jaar niet was. Moeilijk. De lange, rechte dreven, ooit bewaakt door soldeniers en niet toegankelijk voor de boskanters en het plebs, zijn er nog. Het wild kwam terug : herten, eekhoorns, boommarters en veel te veel vossen. We horen roodborstjes, zwartkoppen en een groene specht.

Of Roodkapje hier ooit wandelde, weet ik niet maar in de zeventiende eeuw zijn wolven in alle geval regelmatig naar haar op zoek. Er worden grootse klopjachten georganiseerd en in het begin van de achttiende eeuw verdwijnt de laatste wolf uit het bos van Houthulst. Heel onverwacht belanden we op een kerkhof waar Belgische soldaten onder grijze zerken liggen. Het terrein is afgezoomd met kruisjes waarop Italiaanse vlaggetjes : krijgsgevangenen die door de Duitsers als levend schild werden gebruikt. We worden er allemaal een beetje stil van. Wim, onze begeleider, deelt een liedjestekst uit waarin verteld wordt hoe soldaten altijd weer in lijn staan : wanneer ze zich aanmelden, als ze marcheren, als ze een aanval inzetten. En ook dood liggen ze netjes in rijen : ” Standing in Line, waiting to sign/Standing in Line to go over/A half empty washing line serves to remind/You’re fallen and always Standing in Line“. Als ode aan de doden zingen wij het refrein mee uit volle borst. Dit ongewoon en onverwacht eerbetoon laat niemand onbewogen.

Avec un ciel si gris qu’il faut lui pardonner“, zong Brel, en dat doen we met graagte, temeer daar de kinderen zich van al dat grijs niet te veel aantrekken en het reuze plezierig vinden om van de stuurhut van de spits het kanaal in te springen. En, bonus : onze gastheer komt ons met de regelmaat van een scheepsklok melden dat het water gestaag zakt. Met een beetje geluk kunnen we deze laatste dag van ons verblijf tóch nog met de St-Antoine gaan varen. Vóór we die tocht aanvatten, cruisen we met de fluisterboot langs grachten en stroompjes die straks, bij een normale waterstand, onbevaarbaar worden. Takken hangen ver over de waterwegels, achter elke bocht wacht weer een mooi plaatje, het oerwoudgehalte ligt hoog.

En dan is het zover. Trossen los. Bart-Eén in de stuurhut, Julien actief als allround matroos en kok-schipper Marc aan het scheproer. Dit laatste staat op de voorpiek en wordt gebruikt bij het achteruitvaren. En achteruitvaren moeten we, want de sluis vóór de zwaaikom û richting Ieper û is nog steeds niet bruikbaar. Eenvoudig is dat niet, vooral omdat er nog zo’n sterke stroming staat, maar de bemanning kent zijn job. Een beetje schuin, als een eend, peddelend met één aangeschoten poot, tuffen we naar de Knokkebrug. De enorme plekken groot hoefblad langs de kant lijken wel rabarberplantages.

We wedden op futen, op hoelang ze kunnen onderblijven. Eén keer tel ik 58 seconden, maar volgens de boekjes kunnen de vogels meer. “Blijven trainen !” roep ik nog, maar de vogel is alweer verdwenen, zoekt tussen helmen en onontplofte bommen naar voedsel. Draaien bij de brug is geen sinecure. Als we tegen de gebetonneerde oever knallen, verandert de Boot in DasBoot. Alle hens aan dek, stootkussens overboord.

De brugwachter loopt als een zenuwachtige kip heen en weer, maar het komt allemaal goed. Ik zet me nu vooraan, ver van de zacht puffende motor. Het genot van traagte, een vreemd samenhorigheidsgevoel, de bijna vergeten stilte, het verlies van de tijd, de volle impact van schoonheid. “Rustig hé, papa… Boten vliegen niet.” Ik knik. n

Tekst Bart Plouvier l Foto’s Michel Vaerewijck

Een schipper die zich geen paard kon permitteren, spande zijn hele familie in het gareel terwijl hijzelf het roer bediende.

Vannacht is Karel Cogge uit zijn zompig graf gekropen om opnieuw de IJzervlakte onder water te zetten.

De molenwieken komen vervaarlijk dicht bij de grond. Ann vertelt terloops hoe onlangs een loslopende dobermann netjes middendoor werd gekliefd.

Koeien staan tot hun schoft in het water, tussen hun poten zwemmen karpers en dieper onder hen verdrinkt een compagnie Duitsers voor de tweede keer.

Overijverige houthakkers, soldaten en grondspeculanten reduceerden het grootste woud van West-Vlaanderen tot een flink park.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content