Hij noemt zichzelf geen kluizenaar, maar een ecologisch vluchteling. Diep in de Dordogne, ver weg van de bewoonde wereld, leidt hij een teruggetrokken bestaan, met zijn hond als enige gezelschap. Een ontmoeting met Ton Lemaire, ooit een gevierd hoogleraar cultuurfilosofie, nu een boer zonder tractor en een schrijver zonder computer.

A la limite

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Hij noemt zichzelf geen kluizenaar, maar ik doe dat wel. Hoe noem je anders een man die op zijn vijftigste een succesvolle, academische carrière aan de Universiteit van Nijmegen afbreekt en naar de stilte trekt? Die zijn dagen vult met lezen en schrijven en werken op het land? Zijn huiselijk comfort beperkt zich tot een oud boerderijtje met elementaire huisraad. Zijn luxe bestaat uit zeventien hectare puur natuurgebied. Niet dat het ooit zijn bedoeling was om als een eenzaat op deze paradijselijke plek zijn dagen door te brengen. Neen, samen met zijn vriendin had hij tientallen huizen bezocht in de Périgord, de Dordogne en de Pyreneeën, op zoek naar een stuk ongerepte natuur. Uiteindelijk vonden ze deze boerderij met bijgebouwen en een adembenemend uitzicht op een beboste vallei, gekleurd met duizend tinten groen. Ik kan u verzekeren: een droom van een domein, niet te vatten in de meest lyrische bewoordingen.

Eenvoud kenmerkt zijn huis, zoals het huis zijn bewoner typeert. Kachel, tafel, stoelen. Boeken, boeken, boeken. Een schrijver zonder computer, maar met een ouderwetse tikmachine. Tien boeken heeft hij op deze ambachtelijke manier in elkaar gestoken. Het eerste en het laatste heb ik bij mij. De tederheid, geschreven in 1968, heb ik tien jaar later als pubermeisje cadeau gekregen. Het was een filosofische bestseller: meer dan 35.000 verkochte exemplaren. Een essay over tederheid en erotiek, zachtmoedigheid en hartstocht, genegenheid en passie. Het ideale valentijnsgeschenk voor dromende verliefden. Nu, zoveel boeken en jaren later, lees ik Met open zinnen, het laatste werk van Ton Lemaire. Nooit had ik vermoed dat die titel zo letterlijk op de filosoof zelf van toepassing is. Want terwijl wij praten, kijkt hij alert rond, voortdurend afgeleid door de overgevoeligheid van zijn zintuigen. Alles ziet, hoort en registreert hij. Een verre buizerd, hoog in de lucht, het spel van zijn hond, maar vooral elk geluid dat niet op deze plek past. “Luister,” onderbreekt hij vaak ons gesprek, en pas dan merk ik, op de achtergrond, nauwelijks hoorbaar, het zwakke gebrom van een vliegtuig op. Soms denkt hij aan verhuizen, naar de Pyreneeën misschien. “Mooier dan hier kan haast niet, maar stiller misschien?” Al maakt hij zich geen illusies. “Nergens, nergens ter wereld, zelfs niet in Alaska of het Amazonegebied, is het nog volkomen stil. Hier, elders, overal zit het luchtruim vol.”

We drinken thee, en praten. Voorzichtig, behoedzaam. Over het weer (“De slechtste zomer sinds jaren”), de streek, het huis, de hond, De tederheid. Het is even zoeken, aftasten. “Eerst het interview”, spreken we af, en ik vraag hem naar zijn kluizenaarsbestaan.

( fel) “Neen, ik noem mezelf geen kluizenaar. Akkoord, ik heb gekozen voor een teruggetrokken leven, ver van de stad, afgelegen, geïsoleerd. Maar dat ik nu alleen woon, is hopelijk slechts tijdelijk. Ik wilde hier samen met mijn vriendin een leven opbouwen, maar helaas is het anders gelopen en leef ik nu alleen. Geloof me, ik zou hier liever met een partner wonen, en eigenlijk nog liever met een groep: een gemeenschap van gelijkgezinde mensen, socialistisch en ecologisch geïnspireerd, die zelfstandig leven, maar toch in elkaars buurt wonen. Maar dat is heel moeilijk te realiseren.”

Waarom precies hier? In het zuiden van Frankrijk? Zo diep in de natuur, zo ver van de bewoonde wereld?

Tegenwoordig zoeken veel mensen Frankrijk op. Ze kopen hier een tweede huis of beginnen in dit land een nieuw leven. Hun droom is: zich terugtrekken in de natuur omdat ze onze samenleving te hectisch te vinden: te vol, te druk, te snel. Te veel stress. Vreemde ziekten, chronische vermoeidheid, allerlei vormen van kanker. Bijna iedereen die hier op bezoek komt, is oververmoeid, gestresst, slaapt een gat in de dag en komt tot rust in de natuur.

Ook ik ben uit Nederland weggevlucht. Omdat het land zo lelijk werd. Daarmee bedoel ik: de aftakeling van het landschap, de teloorgang van de natuur, de verstedelijking. Alles wordt volgebouwd, er komen voortdurend wegen bij, het leven wordt almaar drukker. Voor iemand als ik, die van ruimte, natuur en stilte houdt, was Nederland ronduit onleefbaar geworden. In zekere zin zou je mij dus een ecologisch vluchteling kunnen noemen. Ik kan gewoon niet leven in een lelijke, geürbaniseerde en lawaaierige omgeving. Daarmee wil ik niet zeggen dat steden niet mooi kunnen zijn. Integendeel, in Nederland en België zijn de oude binnensteden vaak authentieker en leefbaarder dan het platteland dat aangetast is door intensieve landbouw, veeteelt en ruilverkavelingen. Overtuigd dat onze maatschappij zichzelf langzaam aan het vernietigen is, wilde ik weg. Naar Frankrijk. Omdat dit land zoveel dunner bevolkt is, de natuur zoveel rijker, de ruimte zoveel uitgestrekter. Daarbij komt dat Frankrijk voor mij, al op heel jonge leeftijd, een droom, een utopie was. Een paradijs voor een landschapsgevoelig mens als ik. ( zucht) Al stel ik nu vast dat men ook hier, in het zuiden van Frankrijk, bezeten is van economische groei. Meer wegen, meer auto’s, meer toeristen. Daar word ik, met mijn gevoelige oren, elke dag opnieuw pijnlijk aan herinnerd. ( tuurt naar de lucht) Luister, ook nu kan je een vliegtuig horen.

Het spijt me, maar ik hoor niets, helemaal niets.

Ach, ook mij stoort dit afzonderlijke geluid niet zo erg. Maar als ik honderd keer per dag een dergelijk geluid hoor, ben ik wél erg gestoord. Vijf minuten geleden vloog er ook een vliegtuig over. Jij hebt het niet eens gehoord, maar ik ben mij daar telkens opnieuw pijnlijk van bewust. Ik hoor veel en scherp, en vind de stilte heel belangrijk. Stilte betekent niet: de afwezigheid van elk geluid. Want ik hou wel van natuurgeluiden, maar heb een ontzettende afkeer van mechanisch gedruis: vliegtuigen, auto’s, bromfietsen, motoren, kettingzagen. En het lukt mij gewoon niet dergelijke geluiden buiten te sluiten. Ik registreer alles, zelfs het minste geritsel. Vandaag valt het best mee, maar op andere dagen zie je overal condensstrepen in de lucht en hoor je om de drie minuten vliegtuigmotoren. Akkoord, meestal zwak en in de verte, maar ik kan het niet “niet-horen”. Vanaf de allereerste seconde hebben we die geluidshinder opgemerkt. “Wat een grandioze, rustige plek!” zeiden mijn vriendin en ik onmiddellijk tegen elkaar. “Maar het is hier niet volledig stil.” En dat is precies de vaststelling die ik na elf jaar nog steeds maak. De meeste mensen die hier op bezoek komen, begrijpen niet goed waar ik het over heb. Zo gewend zijn ze aan geluidshinder dat ze het hier ontzettend stil vinden. Maar als je, zoals ik, overwegend rustig leeft – en ik geef grif toe: het basisgevoel is hier inderdaad stilte – vallen storende geluiden des te meer op. Vergelijk het met een prachtig landschap met, pal in het midden: een enorme, rokende vuilnisbelt. Voor mij verpest die smurrie het hele uitzicht en doet hij op een brute manier afbreuk aan mijn beleving van de natuur. Zo ervaar ik ook motorische geluiden. Precies omdat ze mij herinneren aan alles wat ik wil ontvluchten: een agressieve, technologische, mechanische verhouding tot de natuur.

In ‘Met open zinnen’ pleit u vurig voor een leven met open zintuigen. Maar o wee, wie zo leeft….

…heeft het niet makkelijk in deze samenleving.

Om te overleven moet een mens zich toch aan zijn omgeving kunnen aanpassen? Is het geen zegen je waarneming te kunnen afsluiten, je zintuigen op non-actief te kunnen zetten?

Natuurlijk kunnen mensen zich aan ontzettend veel dingen – natuur, landschappen, samenlevingen, rotzooi en kabaal – aanpassen, maar de vraag is: “Waar ligt de grens?” En ik denk dat er, zeker qua geluid, een kritieke grens bereikt is. Onderzoek toont aan dat ongeveer tien procent van de bevolking last heeft van slaapstoornissen, stress, gebrekkige concentratie door geluidsoverlast. Naast het onvermijdelijke lawaai van treinen, auto’s en allerhande motoren is er ook het voortdurende kabaal van muziek in de straten, supermarkten en cafés. Zoals men tegenwoordig recht heeft op rookvrije ruimtes, moet een mens ook recht hebben op stilte. ( verstoord) Luister, daar komt alweer het volgende vliegtuig.

Maar zelfs al zou onze maatschappij vriendelijker zijn voor oor, oog en hart, dan nog zou u daar niet gelukkig zijn. Want, alleen al op zintuiglijk vlak, legt u de lat zo hoog dat u geluk voor uzelf meteen uitsluit.

Dat besef ik, maar ik wil mijn persoon ook niet als maatstaf stellen. En het idee van een maatschappij waarin ik echt gelukkig ben, heb ik al lang opgegeven. Een zekere tevredenheid en af en toe een beetje geluk vind ik intussen al heel wat. Jarenlang heb ik allerlei utopieën bestudeerd, en intussen besef ik wel dat de ideale samenleving er nooit zal komen. ( snel) Al moeten we er wel naar streven. En dat iedereen per se gelukkig moet zijn, lijkt mij bovendien een gevaarlijke utopie. Dat leidt al snel naar een heel Amerikaanse vorm van geluk: happy zijn. Alles hebben wat je wilt. Het is het geluk van de consumptiemaatschappij: tevreden zijn met spulletjes. Wat mij betreft, gaat geluk heel wat dieper.

Verbaast het u dat critici u wel eens cultuurpessimisme verwijten?

Zeker niet, ik bén een pessimist en daar schaam ik mij niet voor. Als het om de toekomst van de mensheid gaat, zijn er nu eenmaal weinig redenen om optimistisch te zijn. De grote wereldproblemen zoals het milieu en de kloof tussen arm en rijk komen niet dichter naar een oplossing. Integendeel, de rijke landen zijn hooguit tot een aalmoes bereid, en de mondiale milieuproblemen – ontbossing, verwoestijning, vervuiling, zure regen, uitsterving van de soorten – lopen verder uit de hand. In de jaren zeventig was maatschappijkritiek heel gewoon en pessimisme niet uitzonderlijk. Nu heerst er een valse euforie. De mensen hebben geleerd zich af te sluiten voor de beelden van ellende, burgeroorlogen en wereldrampen die ze voortdurend binnenkrijgen. Ze leven in een kunstmatige roes, zoet gehouden door verstrooiing en vertier. Daar heb ik geen enkele behoefte aan. Ik wil leven zonder illusies.

Dat maakt u in de ogen van velen tot een – vergeef mij het woord – onaangepast mens.

Geen probleem. Ik stel er zelfs een eer in om niet aangepast te zijn aan deze maatschappij. Dat had ik al op heel jonge leeftijd. Op mijn veertiende wilde ik vooral niet zijn zoals de anderen. Ik ben opgegroeid in Limburg, op het platteland, in een katholiek gezin. Op mijn twintigste heb ik gebroken met de godsdienst en begon ik filosofie te studeren. Cultuurfilosofie werd mijn vakgebied: een diagnose maken van de maatschappij, onze westerse cultuur. En steeds kwam ik tot dezelfde conclusie: we zitten op een doodlopend spoor. Die stelling heb ik herhaald, opnieuw en opnieuw, tegen mijn studenten en tegen mezelf, tot ik stilaan vastliep. Te leven met het vaste besef dat wij totaal verkeerd bezig zijn, daar ging ik aan kapot. Want mijn werk en mijn privé-leven lopen in elkaar over: in mijn denken en doen, in mijn wonen en mijn zintuigen. Vandaar mijn gevoelig gehoor. Jarenlang heb ik hard gewerkt, mij heel erg geëngageerd, maar op den duur belandde ik in een serieuze crisis: ik voelde mij gevangen, en wilde weg. Misschien had ik iets wat men tegenwoordig burn out zou noemen. Die term bestond toen nog niet. Uiteindelijk werd ik om medische redenen afgekeurd, en ben ik in Frankrijk gaan wonen. En nog steeds ben ik ontzettend blij met die stap. Want, al ontsnap ik ook hier niet volledig aan de waanzin van de consumptiemaatschappij, toch heb ik op deze plek een zeker soelaas, een soort respijt gevonden.

In welke mate komt u nog in contact met de drukke, hectische samenleving die u zo graag wil ontvluchten? Wat koopt en verbruikt u bijvoorbeeld?

Ik leef hier sober en probeer zo weinig mogelijk te kopen. Ik heb een groentetuin en kweek haast al mijn groenten zelf. Voldoende om de winter door te komen. Ik heb eieren van mijn kippen, honing van mijn bijen en kruiden voor mijn thee. Ik bak mijn eigen brood, maar het meel koop ik wel. Als ik zelf bloem zou willen produceren, moet ik de tuin bijna verdubbelen. Dat betekent: nog meer spitten, nog meer bemesten, nog harder werken. Ik heb ook geen eigen melk en kaas, al heb ik wel overwogen een koe en enkele geiten te houden. Maar dan moet ik heel wat weiland voorzien, omheiningen maken, hooi verzamelen, een kaas- en koelinstallatie hebben. Omdat er zoveel bij komt kijken, en ook omdat ik alleen ben, heb ik het niet gedaan. Met z’n tweeën moesten we al hard zwoegen, nu moet ik al het werk op mijn eentje doen. Zeker als je ouder wordt, begint dat zwaar te wegen. En bovendien wil ik nog tijd overhouden om te lezen en te schrijven. Dus koop ik zuivel, en ook lucifers, gereedschap en kippenvoer.

Ik wil zo weinig mogelijk afhankelijk zijn van deze samenleving, en probeer heel weinig elektriciteit te gebruiken. In Frankrijk wordt de stroom grotendeels opgewekt door nucleaire centrales, en daar ben ik tegen. Maar ook ik ben niet consequent genoeg. Ik heb een radio, en ik kijk af en toe tv. Ik lees veel en ben perfect op de hoogte van wat er in de wereld gebeurt. Misschien zou ik dat beter niet doen, maar ik ben nu eenmaal geïnteresseerd in het buitengebeuren. Op mijn manier trek ik het mij allemaal aan. En ik wil graag een bijdrage leveren, al is het dan in de vorm van kritiek. Verder heb ik een koelkast en een elektrische tikmachine. Geen wasmachine, geen diepvriezer, geen computer. Per jaar betaal ik vijftig euro aan elektriciteit, soms nog minder. Maar eigenlijk ben ook ik medeplichtig. Als ik heel consequent zou zijn, zou ik moeten zeggen: “Geen stroom hier.” Maar dat zou het leven uitermate zwaar maken. Na de zware storm van twee jaar geleden heb ik drie weken lang zonder elektriciteit geleefd, en ik kan je verzekeren dat het moeilijk is. Vanaf zes uur was het donker, en ik moest lezen met een kaars. En ja, ik heb ook een auto, maar gebruik die heel selectief. Haast alle boodschappen doe ik met de fiets. Alleen als het hard regent of als ik iemand aan het station moet ophalen, gebruik ik de wagen. Dat zijn de keuzes die ik maak. Misschien niet principieel genoeg, maar kom, ik doe mijn best.

Een schrijver – een veelschrijver zelfs, want u hebt tien boeken op uw naam – zonder computer, dat vind ik haast onvoorstelbaar.

Dat is toch flauwekul! De computer bestaat nog geen tien jaar, en jij kunt al niet meer schrijven zonder computer. Ik wil mij niet laten meeslepen door technologische vernieuwingen. Ik heb nooit een computer gehad, heb daar ook geen enkele behoefte aan. Ik schrijf eerst met de balpen, dan tik ik het uit op een elektrische tikmachine, daarna tik ik het nog eens over. Nog makkelijker hoeft voor mij niet. In het begin, toen ik hier pas was, wilde ik helemaal kappen met het verleden, en heb ik weinig of niks geschreven. Maar stilaan heb ik ontdekt dat een leven uitsluitend in de natuur voor mij niet voldoende was. Uiteindelijk is schrijven voor mij een sterke, innerlijke drang, en een manier om deel te nemen aan een maatschappelijk debat. Het geeft mij ook het gevoel dat ik creatief en zinvol bezig ben, en dat is een grote steun. Want ik moet zeggen, al vanaf jonge leeftijd heb ik last van depressies, inzinkingen en gevoelens van zinloosheid. Aan een boek te werken waar ik iets van mezelf in kan leggen en dat ook voor anderen zinvol kan zijn, geeft structuur en invulling aan mijn leven. Zo heeft Met open zinnen mij drie jaar werk gekost. Dat betekent: jezelf een grote discipline opleggen, jezelf verplichten bepaalde taken af te werken.

Is depressie – het lijden aan het leven – een hoogstpersoonlijk gegeven, of maakt het deel uit van het leven van een filosoof? En is het geen paradox dat een maatschappij filosofen zoals u nodig heeft, maar dat u niet in deze maatschappij kan leven?

Bij kunstenaars komt depressie nog vaker voor dan bij filosofen. Het heeft wellicht te maken met een bepaalde gevoeligheid. Soms denk ik dat gevoelens van wanhoop en depressie onvermijdelijk zijn als je diep op de dingen wilt ingaan. Net zoals een kunstenaar in staat is de lelijkheid van iets aan te tonen, moet een filosoof ook de waanzin van de bestaande samenleving durven aan te vallen. Misschien ben ik, op grond van mijn overgevoeligheid, wel beter en eerder dan anderen in staat om te verwoorden wat er met deze maatschappij aan de hand is. Misschien is de onvermijdelijke achterkant van de creativiteit wel: het lijden aan het leven, het kijken in de afgrond van het bestaan. ( verstoord) Luister, dit geluid irriteert toch? Het is een helikopter van de politieschool die hier oefeningen komt uitvoeren voor het opsporen van misdadigers.”

Het is, eerlijk waar, het eerste geronk dat ook ik spontaan opmerk. Ton Lemaire zucht, rekt zich uit, wil het gesprek even onderbreken en stelt een wandelingetje voor. Verrukkelijk is zijn domein. Wild en ruw is het bos, met in zijn schoot: een vijver, blauw en mysterieus als uit een elfensprookje. Een zuiderflank, heet en droog van de middagzon. Wilde orchideeënsoorten overal. Hij kent ze allemaal met naam en toenaam, kenmerken en groeiplaatsen, net als elke vogelsoort die in zijn blikveld komt. Zijn dagelijkse wandelingetjes met de hond hebben boswegeltjes en weidepaadjes uitgetekend, naast de wildsporen die reeën en everzwijnen hier getrokken hebben. Ook de Grote Storm van twee jaar geleden heeft hier zijn stempel gedrukt. Ontwortelde bomen markeren de plekken waar het natuurgeweld heeft huisgehouden. “Doodsbang was ik tijdens die helse nacht,” vertelt hij, “maar uiteindelijk vond ik het positief om de natuur ook van haar grimmige kant te leren kennen. Het deed ook deugd om vast te stellen dat ik, met mijn houtkachel en eigen producten, mij vrij snel kon aanpassen en minder afhankelijk was dan de meeste andere mensen. Behalve kaarsen en batterijen had ik niets extra nodig.”

Wat later kookt en zorgt hij voor ons. Als een vader voor zijn dochters. De beste wijn streelt onze tong. Eenvoudig voedsel, zorgvuldig gekweekt en bereid door de filosoof, smaakt als een feestmaal. Gezelligheid en gelach vullen de kamer. Grapjes over Fransen, Nederlanders en Belgen. Persoonlijke verhalen, niet bestemd voor publicatie. En ik bedenk, niet voor het eerst vandaag, dat eenzaamheid toch echt niet leuk kan zijn.

“Neen, natuurlijk niet,” beaamt hij prompt, “ik heb ze ook niet opgezocht, ze is mij overkomen. Maar zoals alles – ook dood, pijn of lijden – een goede kant heeft, heeft ook de eenzaamheid haar voordelen. Een Franse filosoof heeft ooit gezegd: ‘ Dans le silence et la solitude on entend que l’essentiel.’ Door de eenzaamheid word je extra met jezelf geconfronteerd en wordt het leven gereduceerd tot het essentiële. Ik denk dat het voor iedereen belangrijk is om af en toe alleen te zijn.”

“Noodgedwongen leef ik inderdaad lange periodes alleen, maar niet continu, want ik krijg heus wel bezoek van vrienden en vriendinnen. Weliswaar niet elke week, maar ik bel vrij veel en we schrijven elkaar. Zeker nu ik afgelegen woon, is vriendschap des te belangrijker geworden. Verder is natuurlijk ook de natuur een grote bron van troost. En niet te vergeten: boeken, wetenschap en poëzie. Eveneens onmisbaar zijn voor mij: kunst en muziek. Natuurlijk hou ik van klassieke muziek, dat kun je wel verwachten: Bach, Mozart, Haydn, Schubert. Heus, te midden van de eenzaamheid zijn hier voldoende bronnen van schoonheid en troost.”

Hier leven, hier oud worden, en misschien hier sterven. Hoe draaglijk is die gedachte?

Vorig jaar ben ik zestig geworden, en ja, dan denk je natuurlijk over die dingen na. Op een goede manier ouder worden betekent dat je met je leeftijd meegroeit, steeds meer op je leven terugkijkt en je stilaan verzoent met het feit dat je ooit dood zal gaan. Het besef dat elke dag, elk boek je laatste kan zijn, geeft de dingen meer gewicht. Vriendschap en gezondheid gaan sterker tellen en je kunt meer genieten. Dat is de positieve kant van het ouder worden. Als filosoof ben je sowieso geneigd je te bezinnen over leven en dood, maar à la limite moet ieder mens er op een of andere manier mee in het reine komen dat hij ooit doodgaat. En wie niet meer gelooft in de antwoorden die de godsdienst hem gegeven heeft, moet het op eigen houtje uitzoeken. Zelf hou ik er ernstig rekening mee dat dit leven het enige is dat er is, dat dit gewoon het einde is. En als je helemaal van die idee doordrongen bent, zeg je uiteindelijk: ” So what? Waarom zou ik eeuwig moeten leven?” Schopenhauer heeft het treffend geformuleerd: “Waarom maken wij ons toch zo druk over het feit dat wij er ooit niet meer zullen zijn? Over het feit dat wij er voor onze geboorte ook niet geweest zijn, maken wij ons toch ook geen zorgen?” Zulke gedachten vind ik leerrijk en doordringen mij van de betrekkelijkheid van het bestaan. En, hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik tot het besef kom dat het heel goed is dat een mens sterft. Als je zou blijven leven, zou alles toch volkomen onbelangrijk worden? Heel saai en vervelend ook. Bovendien is de dood – tenzij je te jong of met veel pijn sterft – biologisch volstrekt normaal.

Laat ons, om de cirkel rond te maken, besluiten met ‘De tederheid’. Staat u nog steeds achter dat boek? En wat met het liefdesideaal dat u daarin beschrijft? Blijft dat nog overeind?

Ik heb De tederheid geschreven toen ik 26 was: nog heel jong, vol passie, met een romantisch liefdesideaal. Ik verloochen dat eerste boek niet, maar heb sindsdien wel een hele ontwikkeling doorgemaakt. Ik sta nog steeds achter de grondhouding – zachtmoedigheid, bezonnenheid, openheid – maar ben nu veel meer op de natuur dan op de relatie met de andere gefocust. En dat romantische liefdesideaal? Deels vanuit een verlangen, deels vanuit een onbeantwoorde verliefdheid heb ik De tederheid geschreven, waardoor ik geneigd was alles heel fel te beleven. Ik had hooggespannen verwachtingen, een gesublimeerde beeld van de vrouw en van de liefde. ( stil) En ja, ik heb een aantal illusies verloren. Misschien heb ik het slecht getroffen, want de twee relaties die ik heb gehad, zijn voorbij. Ik ben getrouwd geweest, twintig jaar lang zelfs, en dat is allemaal verleden tijd. Die dingen laten hun sporen na. Toch rest er een geloof, een verlangen. Maar minder hooggespannen nu, meer berustend. S adder and wiser dus.

Ton Lemaire, ‘Met open zinnen. Natuur, landschap, aarde’, Amsterdam, Ambo, 2002, 359 p. 22,90 euro.

“Nergens, nergens ter wereld, zelfs niet in Alaska of

het Amazonegebied, is het nog volkomen stil.

Hier, elders, overal zit het luchtruim vol.”

“Het idee van een maatschappij waarin ik echt gelukkig ben,

heb ik al lang opgegeven. Een zekere tevredenheid en af en toe

een beetje geluk vind ik al heel wat.”

“Misschien is de onvermijdelijke achterkant van

de creativiteit wel: het lijden aan het leven, het kijken

in de afgrond van het bestaan.”

“Het besef dat elke dag, elk boek je laatste kan zijn,

geeft de dingen meer gewicht. Vriendschap en gezondheid gaan

sterker tellen en je kunt meer genieten.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content