Reacties : jp.mulders@skynet.be

Het eerste wat mij opvalt, is dat ze haar echodier naar het rusthuis heeft meegenomen. De grappige kruising tussen beer en kangoeroe zit in de stoel bij het raam, parmantig voor zich uit te kijken. Tommy, noemt mijn grootmoeder hem. Tommy heeft een hartje van rood plastic dat opgloeit als je in zijn pootje knijpt. Hij is dan geactiveerd. Als een mechanische papegaai bauwt hij na wat je hem voorzegt. Soms slikt hij halve woorden in. Soms spuugt hij ze uit, metalliek als stukjes aluminiumpapier. Niet zelden geeft dat een komisch effect. We hebben al hard om Tommy moeten lachen.

Mijn grootmoeder zit gelukkig maar voor even in het rusthuis. Om de feestdagen te overbruggen. “Al die sukkelaars”, zegt ze over de andere bewoners, met een mengeling van medelijden en afgrijzen. Velen van hen zijn jaren jonger dan zij. Het is waar dat ze niet altijd een fraaie aanblik bieden. Bij het binnenkomen zag ik in de hal een graatmager en doorgroefd exemplaar. Met zijn priemende oogjes leek hij sprekend op mijn vroegere chef-buitenland. Hij rookte zijn sigaret op precies diezelfde gretige, wat gluiperige manier. Met dat verschil dat deze na elke trek zijn tong uitstak, zo ver hij maar kon. Je houdt het niet voor mogelijk wat voor lange, gelige lap zo’n ouwemensentong is. Zijn vingertoppen waren zwartgeblakerd.

Met zijn vrolijke luifels ademt de cafetaria van het rusthuis de sfeer uit van een ijssalon. Of van een zandbak, waar kommerloos met emmertjes en schepjes wordt gespeeld. Mijn grootmoe en ik zijn te laat voor de koffie, maar een vriendelijke mevrouw wil haar wafel best met ons delen. Ze ziet er nog patent uit voor het rusthuis. “Veel te jong”, beantwoordt ze triest mijn vraag of ze hier permanent verblijft. “Ik viel altijd. Gewoon voorover, als een strijkplank. Soms ook achterover. De dokters hebben nooit gevonden wat het was.”

Uit de luidsprekers zeurt Smells like teen spirit van Nirvana, onfatsoenlijk slecht getimed. Hier heerst immers niet de geur van tienergeesten maar het amechtige geschuifel van pantoffels. Lijzig en in onnatuurlijke bochten glijden ze over de vloer. Duimen worden knarsend over wijsvingers gewreven, in een machteloze poging ‘er iets aan te doen. Waaraan, dat weten velen hier niet meer. Tijdens hun leven waren ze bankbediende, hoerenbaas of trambestuurder. Nu zitten ze te wachten op hun laatste rit. Planten die alleen nog groeien in de richting van het licht. Thuis draai ik zo’n pot dan al eens honderd tachtig graden. Om de planten iets te doen te geven, en uit een soort pesterigheid die ik zelf niet goed kan vatten. Hier durf ik dat niet. Ik bekijk ze met ontzag, deze belijders van een slome cultus. Niemand hier is nog hyperkinetisch. Wat is ouder worden anders dan een langzaam vertragen tot elke beweging uiteindelijk stremt ?

Twee tafels verder vertelt een vrouw gedecideerd dat ze in maart zeventig is geworden. “In oktober ben ik dan opnieuw verjaard,” voegt ze daar fronsend aan toe. “Of was dat nu in november ?”

“Die sukkelaars”, zegt mijn grootmoeder opnieuw. Ze schudt met haar hoofd, het hare, waarin alles nog glashelder is. We besluiten de cafetaria te ontvluchten en ons weer in haar kamer te verschansen. Veel te snel rijd ik haar door de gangen, in een rolstoel op knerpende banden. Die moeten dringend bijgeblazen worden maar we hebben helaas geen pomp. Alleen een echodier. Ze vertelt hoe ze haar kinesist daar fameus mee liggen heeft gehad. Hij schrok nogal toen dat beest opeens begon te wauwelen en met zijn armen te wieken. Ik grinnik, pak Tommy vast en knijp in zijn poot. Zijn hartje flakkert vrolijk op. ” How to dismantle an atomic bomb“, toeter ik in zijn oor, in een poging hem de titel van de nieuwe cd van U2 te leren. Maar daar bakt hij niet veel van. Hij geeft alleen een droge klik, alsof hij een tandwiel wil uitspuwen, en zegt dan iets over een boom. Een ‘Tommyboom’. Zouden daarin soms de echodieren spelen, voor ze in de Aldi worden verkocht ?

Het raam van mijn grootmoeders kamer biedt uitzicht op een kleine speeltuin, verlaten in kil winterlicht. Weinig dingen vind ik zo van alle troost verstoken als een speeltuin waar niet wordt gespeeld. Uit de radio sijpelt nieuws over tsunami’s, een woord dat ik tot voor kort met oosterse hapjes in verband zou hebben gebracht. Ook Tommy begrijpt het blijkbaar niet goed. Hij blijft tenminste zo stom als een vis. Een echovis. Even hoop ik dat hij nu zelf eens wat zal bedenken. Een vuil mopje, bijvoorbeeld. Of een flauwe woordspeling. Een opmerking over het weerloos vertoeven op de beschimmelde bodem van het heelal. Liever nog flarden van visioenen en troostende woorden. Over de tedere, zachtglooiende toekomst die ons daarbuiten in dat nieuwe jaar wacht.

Maar echodieren zijn geen zieners. De enige die iets zegt, is mijn grootmoeder. “Die sukkelaars.” Ze echoot het nog eens, nogal overbodig.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content