Ver van de drukte van de winkelstraten ontdekten wij een ander Andorra, met duizend jaar oude kerkjes, afgelegen valleien, verlaten ijzermijnen, en skipistes als zomerse mountainbiketerreinen.

Andorra, valt daar iets te beleven ?” hoonde een vriend bij mijn vertrek. Eén gigantische winkelstraat, een taxfree vallei tussen Frankrijk en Spanje, zo wil het clichébeeld. Twaalf miljoen toeristen ontvangt de grootste van de Europese dwergstaten elk jaar. In verhouding tot zijn inwoners-aantal huisvest Andorra een onwaarschijnlijke hoeveelheid winkels, handelszaken en bedrijfjes. En het moet gezegd : weinig bezoekers weerstaan de lokale verleidingen, de procentjes of de speciale aanbiedingen. De centrale winkelboulevard van Andorra la Vella, een wirwar van strakke winkelpuien en rommelige elektronicadiscounts, vitrines vol spotgoedkope en peperdure horloges, cosmeticatempels en kousenpaleizen, warenhuizen en boetieks, taxfree en best price, biedt alles wat de homo shoppicus zich kan wensen. Fijn, maar niet bepaald my cup of tea. Gelukkig heeft de bergstaat in de doodlopende zijvalleien zijn natuurlijker kanten nog goed bewaard.

Les Bons, het hoger gelegen gedeelte van het dorp Encamp, is mijn vertrekpunt. Vanaf de dertiende-eeuwse verdedigingstoren, een ruïne met een metalen trap naar de vierde verdieping, heb je een schitterend uitzicht over het dorp en de bergen doorkliefd door de vallei. Met enige grootspraak zie je bijna het hele land. Iets lager op de rots ligt de twaalfde-eeuwse Sant Roma, een mooi voorbeeld van de Romaanse kerkjes die zo karakteristiek zijn voor deze kant van de Pyreneeën. Als arendsnesten liggen ze her en der op een klif of een heuvel, met een gehucht natuurstenen huizen aan hun voeten. “Nergens was de Romaanse renaissance zo intens als in het zelfgekozen isolement van de bergstaat”, vertelt gids Patrick Perisse. Een koppel tieners uit het lagergelegen dorp flirt in de schaduw van het portaal. Binnen kleuren schitterende fresco’s, ontroerend in hun naïviteit en aangetast door de tijd, het sobere interieur. “Voor liefhebbers van middeleeuwse kunst bestaat er een hele route langs de verschillende kerkjes, daterend van de negende tot de twaalfde eeuw”, vervolgt Patrick. “Ze hebben soms een kloeke klokkentoren, wel drie, vier elegante verdiepingen hoog, haast buitensporig voor zo’n klein gebouwtje.”

Boerenstaat

Het Andorra uit Patricks jeugd verandert snel. Kranen die her en der in het landschap naar de hemel priemen, laten er geen twijfel over bestaan dat de lokale immobiliënboom nog niet ten einde is. “Vele landbouwers werden betonboeren, een activiteit die veel meer opbrengt”, weet hij. Andorra boert goed. Het gunstige fiscale regime lokt talloze buitenlandse bedrijfjes. Vreemdelingen kopen steeds meer eigendom in het land, waar de ruimte beperkt en dus duur is. “Wie al een vergunning heeft, die kan nog bouwen. Maar in de toekomst zal het niet meer zo eenvoudig zijn.”

Een in zichzelf gekeerde boerenstaat, zoals vroeger, zal Andorra nooit meer zijn. Maar de bewoners kijken trots terug op hun geschiedenis. In het Casa Cristo in Encamp leeft het romantische beeld voort van de zelfbedruipende bergbewoner die instaat voor zijn eigen basisnoden. “Toen de gemeente het pand in 1995 van de oude eigenaars kocht, stond het al sedert de Tweede Wereldoorlog leeg”, weet Patrick. Dit typische voorbeeld van een traditionele boerenwoonst pronkt met een authentiek interieur volgens de laatste boerenmode van het midden van de negentiende eeuw. Als bij wonder doorstond het alle bouwwoedes en grondspeculatie.

De gelijkvloerse verdieping, half uit de rotshelling gehouwen, dient als koele kelder, met stenen kruiken voor olie en honing, een verzameling landbouwwerktuigen en een afgescheiden stal voor de dieren. Een erg smalle trap klimt naar de keuken met open haard op de eerste verdieping, met twee piepkleine slaapkamers. Daarboven ligt een ‘grote’ kamer, die nu eens dienstdeed als werkhuis, dan weer als feest- of danszaal. Alles samen geen zeventig vierkante meter. Hier droogden huismoeders hun uien, stempelden ze hun kaas, sorteerden de tabak van eigen kweek en draaiden sigaren. Hier vulde de jager zijn kogels met kruit. “Vroeger moest elke weerbare man een wapen bezitten, zodat hij in tijden van oorlog gemobiliseerd kon worden”, vertelt huisbewaarder Robert. “In zo’n klein land, zonder noemenswaardig leger, gold elke sterke man als een krijger.”

Jager-verzamelaar lijkt mij een gepastere typering voor de locals die ik ontmoet, zoals in Vall d’Incles, waar een oude wandelaar wilde kruiden plukt. De mooie vallei, een oase van rust ver van de drukke winkelstraten, loopt dood op een amfitheater in de bergen. Slechts enkele traditionele boerenhuizen liggen hier, opgeknapt door rijkelui uit de stad. Geen slechte keuze, de vallei lijkt de ideale plek om de dag af te sluiten. Verderop, te ver om vandaag nog te stappen, ligt een bergmeer. Achter de pieken begint Frankrijk. “Dit water moet je proeven”, adviseert de wandelaar die aan de bron zijn fonteinsalade wast en enkele kruiken vult. “Dat is nog eens iets anders dan het steriele kraantjeswater van de stad”, en hij wrijft met zijn hand zijn ruim bemeten snor droog.

Toeval of niet, dezelfde avond serveert chef Michel Baylocq van restaurant El Cresper fonteinsalade als voorgerecht. “Die is nu op zijn best”, verduidelijkt hij. De man werkt steevast zonder menukaart. “Elke dag kook ik op basis van het marktaanbod.” In zijn keuken combineert hij Catalaanse en Franse invloeden met de traditionele Andorrese gastronomie. “Vroeger lieten we ons te veel wegdrukken door het culinaire geweld van onze buren. Nu gaan we uit van onze eigen sterkte. We hebben immers uitstekende producten, zoals bospaddestoelen, lamsvlees, of bergforel. En natuurlijk vele kruiden en planten.”

Downhill

De volgende ochtend heeft Patrick de fietsen al in zijn bestelwagen geladen. Geoefende berggeiten en bolle-tjestruidragers kunnen op hun adem trappen op de Coll d’Ordino, maar wij rijden eerst (met de bestelwagen, dat spreekt) naar het eind van de noordelijke vallei, waar de weg doodloopt op het skigebied Arcalis. Het skiseizoen is officieel al ten einde, maar enkele dapperen binden hun snowboard op de rug en verdwijnen op sneeuwschoenen in de bergen. Het is begin mei, maar er ligt nog voldoende sneeuw op de piste.

Tijd om te fietsen, of liever : uitbollen. We zigzaggen naar beneden, eerst via de geasfalteerde haarspeldbochten naar het skistation, knijpend op de rem. Bij het eerste pad gaan we voluit off road langs een snelstromend bergbeekje. Af en toe bijtrappen op ‘vals plat’, dan weer laten gaan en niet te veel remmen. Het is heerlijk ontspannen fietsen door de dennenbossen en langs weidelanden, free-wheelend genietend van het landschap. Tussen Llorts en Arans worden we verrast door enkele roestige sculpturen van steen en ijzer, moderne kunstwerken langs de itinéraire du fer, de ijzerroute. “IJzererts, brandhout en water waren hier steeds in overvloed voorradig”, vertelt Patrick. “De arbeidskrachten kwamen uit de Ariège, net over de grens in Frankrijk.” Eeuwenlang dolven zij in de bergen het kostbare erts. Van de hooggelegen mijnen transporteerden ze het naar de valleien. We houden halt aan de Forge Rossell, een van de best bewaarde hoogovens van de Pyreneeën die zijn deuren sloot in 1876. Sedert 2002 kunnen bezoekers hier terecht. Alsof we afdalen in de hel, zo lijkt het wel als het klank- en lichtspel zijn multimediale krachten ontketent.

De mooiste wandelplek van Andorra is ontegensprekelijk de vallei van Madriu, het laatste ongerepte natuurgebied van het land. De enige toegang tot deze Unesco Werelderfgoedsite ligt slechts op een boogscheut van de hoofdstad, langs een weg die de bergen in leidt. Een stenen pad, een Romeinse heirbaan waardig. Borda’s, tradi-tionele schuren in grove steenblokken, getuigen van het boerenverleden dat dit landschap vormgaf. Patrick wijst ons op de verschillende begroeiingen op de noord- of zuidflank, op bijzondere planten en kruiden, op de restanten van een oude mijn waar braakballen van ruw ijzer getuigen van een heet verleden. Na een stevige klim (met de fiets zou ik er niet aan denken) wandelen we op 1620 meter langs Ramio, een zomerdorp met weiden als rijstterrassen, brede groene trappen ondersteund door muurtjes die de borda’s omringen. Tegen de middag houden we halt aan de Refugi de Fontverd, de eerste van een netwerk van berghutten. “Er liggen daar nog erg mooie meren en cols”, plaagt Patrick. “Maar als we weer in de bewoonde wereld willen zijn voor het donker wordt, moeten we na de picknick terugkeren.” De huttentocht zal voor een volgende keer zijn.

Door Jo Fransen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content