Harry Woods & Theo Van Hemelrijk

Harry Woods (l.) is huisarts, Theo Van Hemelrijk is seksuoloog. Samen vormen ze de basis van rockgroep Toy, al twintig jaar dé grote Belgische belofte.

MARLEEN WYNANTS

FOTO : LIEVE BLANCQUAERT

Harry Woods : Toy is ontstaan uit een skifflegroep met drummer Paul Illegems en mezelf. We hadden nog een bassist en eventueel een tweede gitarist nodig en Paul bracht op een keer Theo mee, die op zijn beurt een bassist meebracht, Renaat Marciano. Theo komt binnen, plugt zijn gitaar in en begint sologitaar te spelen en te zingen. Ik verhuisde terstond naar het tweede plan en dacht van “amaai, dat gaat hier plezant worden”. Maar het is goed meegevallen. Wat ons destijds samenbracht, is het feit dat op een bevolking van 9 miljoen mensen, er blijkbaar niemand was die enige rocksensibiliteit had. Harry en ik waren dan ook op elkaar aangewezen. Symfonische rock, ja, dat bestond. Of folk en kleinkunst. En dan waren er plots The Kids en The Bet en bleek dat er nog tientallen andere mensen mee bezig waren. Toy was een jongensdroom, zoals The Beatles. In die sfeer hebben Theo en ik ook besloten om alle nummers samen te ondertekenen, hoe ze ook ontstaan. Echt samen zitten schrijven hebben we nooit gedaan. In die eerste jaren van Toy hadden we wel een gezamenlijk streefdoel ; ondanks de verschillen konden we tot een goede syntese komen. Nu zet ik thuis banden vol met ideeën en halve nummers en Theo maakt daar zijn eigen brouwsels van. Soms staan die dingen mij niet aan en is het van “Theo, wat heb je nu toch gedaan ! ” Maar ik heb hem die dingen tenslotte gegeven om mee te werken, dus mag hij ze ook gebruiken. Hij stopt er uiteindelijk de meeste tijd in en neemt alle eindbeslissingen. Als ik niet akkoord ga met hem, dan is het ruzie natuurlijk, ook al weet ik dat ik hem toch niet kan beïnvloeden. Gezien de beperkingen die Theo gehad heeft, kan ik achter de nieuwe cd Brand New Toy staan, al zou ik het anders aangepakt hebben, maar ja…

Vroeger waren we een echt “koppel”. We werkten part-time en voor de rest speelden we muziek. Maar na tien jaar interims heb ik uiteindelijk gekozen voor een vaste praktijk als huisarts. Het was heel lastig om de muziek te laten vallen, maar een artsenpraktijk is vrij moeilijk te kombineren met het leven van een rockartiest. Nu zijn we dus een gescheiden koppel dat de “kinderen” uitwisselt. Theo heeft ze meestal in de week, ik in het weekend. Onze advokaat en gemeenschappelijke vriend is de muziek.

Ik ben een veelproducent, een twijfelaar en ik kan geen dingen afwerken. Tot diep in de nacht repeteren, geen probleem. Ik werk graag aan nummers, maar ze volledig op punt stellen, boeit mij niet. Studiowerk al evenmin. Als ik tussen twee versies moet kiezen, zou ik ze eerst allebei goed vinden, dan urenlang zitten luisteren en ze tenslotte allebei in de vuilbak kieperen, omdat ik ze niet meer kan horen. Theo niet, hij kan tot midden in de nacht aan knopjes zitten frutselen, hij heeft bepaalde arrangementen in zijn hoofd en zal daar blijven naar streven, dat is niets voor mij.

Theo is dynamischer, koppig ook. Zijn doorzettingsvermogen is zijn sterkste, maar ook zijn zwakste kant. Soms gaat hij overijld te werk, omdat hij iets wil klaar krijgen en dan maakt hij fouten. Of als het tegenzit, zal hij wild om zich heen slaan. Hij durft mensen tegen de schenen schoppen en is niet meteen de meest diplomatische kerel. Je bent Theo’s vriend of je bent zijn vijand. Hij zit rap op zijn paard, maar anderzijds zal hij nooit één woord luider dan het andere zeggen. Als een optreden niet meezit, ben ik degene die zijn gitaar naar de andere kant van het podium slingert. Theo zou zoiets nooit doen, op zo’n momenten blijft hij kalm.

Je moet wel nooit proberen hem in een bepaalde richting te duwen, want hij luistert toch niet. Een individualist. Trends en mode zijn altijd aan hem voorbijgegaan. Begin jaren zeventig trok ik naar Londen om broeken met olifantepijpen te kopen. Eind jaren zeventig verslond ik NME en ging vier tot vijf keer per jaar naar Londen voor platen, kleren en boeken. Bij Theo ging dat nooit verder dan de muziek ; hij voelde die agressiviteit en die fun ook, maar ging niet mee in die denkrichting en zeker niet met de trends of look. Dat werd hem in de rockwereld niet altijd in dank afgenomen, toen niet en nu ook nog niet.

Wat we absoluut gemeen hebben, is dat idealisme, die persoonlijke speurtocht of eeuwige ontdekkingsreis naar de ultieme, goede song. Bij onszelf, maar ook bij anderen. Thuis, op de radio, in kleine zaaltjes waar beginnende groepjes spelen. Die kick en dat plezier, dat is tof. Waarom vindt iedereen Dancing Queen van Abba goed ? Het is een goed nummer natuurlijk ; die spanning, die kracht, het moment waarop het uitkomt. Of Queen of the Slipstream van Van Morrison, dan staat mijn haar recht omhoog. Naar die gemeenschappelijke snaar zoeken we nu al jaren, maar het is niet evident. Wie durft zeggen dat we ooit geen fantastische hit gaan maken ? Alhoewel ik met een geslaagd optreden ook al blij ben hoor. Een hit betekent langer genieten natuurlijk, dat kan je leven ingrijpend veranderen. Maar ja, is het gras niet altijd groener aan de andere kant ?

Verbitterd ? Omdat Toy nooit groot geworden is ? Neen. Als je ziet hoe drievierde van de wereldbevolking probeert te overleven, dan is er voor ons geen enkele reden om ook maar één minuut verbitterd te zijn over zo’n onnozelheid. Er zijn andere dingen in het leven.

Theo Van Hemelrijk : Harry is van Engelse afkomst. Ze hadden me ook gezegd dat het een speciale gast was, en ik was heel nieuwsgierig naar hem. Ons eerste kontakt was via de muziek we hebben amper gepraat, wel muziek gemaakt en dat is zo gebleven. Er was vanaf het begin een kompetitiviteit, maar tegelijk een merkwaardige gelijklopendheid : onze leeftijd, allebei universitaire studies, hij geneeskunde, ik psychologie/seksuologie, allebei gitarist, leadsingers en komponisten. Geweldig kompetitief dus, maar ook zeer aanvullend. We hadden dezelfde muzikale en kulturele achtergrond via de piratenzenders Radio Caroline en Radio London. We zijn allebei Beatlesfans ; hij kickte ook nog op The Kinks en Bob Dylan, ik ging meer richting Jimi Hendrix. Qua stijl wilden we popsongs maken, dat hadden we echt wel gemeen. Ja, er was blues en de Brabantrock met Verminnen, Kris De Bruyne, Lamp, Lazarus en Kris en een schuchtere Van het Groenewoud, van die toestanden. Echte pop bestond niet en we hadden de indruk dat we alleen elkaar hadden om op terug te vallen.

In 1976 hebben we eens meegedaan aan een BRT-wedstrijd en we wonnen toch wel zeker ! We stapten buiten met een gevoel van “ziedewel ! ” We mochten een single opnemen en we kregen vier televisieoptredens toe. Veel verder zijn we daar niet mee geraakt, want er bestond geen optredenscircuit, er was niets. Daar sta je dan met je single. Don’t Go Away was oorspronkelijk een vlot rifje, maar dat zal niemand meer herkend hebben. Want het zou echt commercieel opgenomen worden en dat is ook gebeurd. Zelf hebben we geen instrument aangeraakt, dat deden àndere muzikanten. Harry noch ik hebben gezongen ; er zou een schone stem op gezet worden en dus heeft Renaat met zijn hoge meisjesstem gezongen. De producer van dienst vroeg af en toe “Et ça vous plaît ? ” En wij : “Oui, oui ! ” We dachten dat het zo moest, dat dat professioneel was…

Ik ben ooit in Leuven beginnen studeren om veel vrije tijd te hebben en muziek te kunnen maken. Eerst psychologie, dan zat ik al vier jaar safe. Nadien seksuologie als specializatie, nog een jaartje voor mijn tesis en dan ben ik part-time beginnen werken. Harry deed geneeskunde in Gent en is na zijn studies beginnen interims doen ; één maand werk, financieel weer een beetje voortkunnen, nog eens twee maanden werk en weer repeteren. Promotie en glamour interesseerden ons niet, geld ermee verdienen al evenmin. We repeteerden, namen nummers op voor onszelf en als Harry mijn dingen goed vond, was ik tevreden. Als ik die van hem goed vond, was hij kontent. Wijzelf waren ons belangrijkste criterium.

Technisch gezien is Harry een betere muzikant, dat moet ik toegeven. Hij kan ook pianospelen. Ik ben eerder degene die toeziet op het resultaat. Als we iets te kort komen, zal ik ritme- of sologitaar of een ander instrument erbij halen. We brengen allebei nummers aan, soms zijn dat riffs, soms zijn dat dingen die kompleet af zijn, tekst en muziek. Soms zei een van ons : “Ik heb hier iets” en hup, de ander sprong daar mee op. Crazy Monday is zo ontstaan, het optreden was al gedaan, in de zaal waren ze de vloer aan het vegen en Harry en ik deden gewoon voort, typisch eigenlijk. Maar even goed kon Harry het opstappen na drie nummers als hij merkte dat het publiek niet mee was. “Kom, ze horen het niet graag, we zijn weg. ” Even over en weer praten en ik kon hem wel weer terug op gang krijgen, maar hij is daar altijd vrij resoluut in gebleven. Kontrakten en zo, daar trok hij zich niets van aan.

Harry is ook een goed komponist. Telkens als hij zit te improvizeren, zo wat brallen, dan is dat straffe kost, niet af maar wel goed. Een enorm talent. Als Harry zijn gitaar vastpakt, wordt hij ook een ander mens. We zijn allebei multipele persoonlijkheden zonder daar ziekelijk te willen over doen. Een mens heeft verschillende rollen en de meest echte voor ons blijft de muziek. We hebben ooit samen muziek gemaakt in belachelijke zwembroeken, met pantoffels aan, in ons kot. Niet om aan te zien. Maar geen van beiden die dat ooit heeft gemerkt. Ik heb ook nog nooit gemerkt als Harry een nieuw hemd aanhad, wel weet ik nog exact wat er op welke tape staat die hij bij had of opstuurt.

Ik denk dat we allebei kind willen blijven door die muziek. Tegelijkertijd zitten we met een aantal volwassen opdrachten : een gezin, geneeskunde en seksuologie. Harry zal dus nog wel willen optreden als het hem past, maar voorlopig koncentreert hij zich op zijn praktijk. In de weekends en ’s nachts komponeert hij. Voor de rest kan ik momenteel niet op hem rekenen. Ik kan soepeler omgaan met mijn afspraken, als huisarts ligt dat moeilijker. Buitenstaanders zullen we in de medische wereld wel altijd blijven. We zijn daar kreatief, kritisch en intelligent mee bezig. Net als met onze muziek. Maar als ik kollega’s zie, dan heb ik me daar nooit verwant mee gevoeld. Als ik meer ambitie had, zou ik nog betere dingen kunnen doen maar ja, dan moet ik mijn gitaar laten liggen en beginnen lezen en studeren. En daar heb ik geen zin in. Mijn eerste opdracht blijft de perfekte popsong schrijven, kunst met een kleine “k”. Het perfekt beeldhouwwerk bestaat ook niet, maar je kunt wel goede dingen blijven maken. In die zin verrast Harry mij nog konstant. Ik heb van hem alle demo’s, krabbels en cassettes. Ik kan daar soms uren naar zitten luisteren, ik kan zelfs tot in zijn ziel kijken door die kladjes. We praten daar niet over. Het zijn eerlijke dingen, maar vaak niet publiceerbaar. Het zijn ongetwijfeld ook Harry’s sterkste dingen en waarschijnlijk zullen ze zelfs nooit uitgebracht worden. Dat vind ik er zo straf aan. Harry weet dat ook, maar het is voor geen van beiden ooit een reden geweest om ongelukkig te worden. Integendeel. Ik zie ons in 1981, na het sukses van Suspicion, nog een reeks Duitse tv-optredens gaan doen : overnachten in de Hilton, afgehaald worden met taxi’s, de hele stereotiepe rataplan en wij in de wolken natuurlijk. Afijn, wanneer we op het vliegtuig stappen, zegt Harry : “Zou dit nu niet het hoogtepunt van onze carrière zijn ? ” Voor mij was het op dat moment de eerste stap richting internationale rock’n’roll-vedette en alles wat erbij hoort. Maar Harry heeft waarschijnlijk voor 100 procent gelijk gehad.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content