Franky De Winter & Denis De Gloire

De fighting machine en de manager : bokser Franky De Winter is al tien jaar de poulain van Denis De Gloire.

Franky De Winter : Nogal wat boksers stappen in de ring om hun agressie kwijt te geraken, dat was bij mij niet het geval. Ik moest het ook niet doen omdat ik niets anders kon, ik heb een diploma A2-bouwkunde. Het was bij mij meer een manier om een aantal frustraties af te reageren. Ik denk dat de meeste boksers gefrustreerde mensen zijn. De een krijgt thuis slaag, de ander heeft gescheiden ouders… Mijn broer leed aan epilepsie, en toen ik 9 was, kreeg mijn vader de ziekte van Parkinson. Ik had het daar heel moeilijk mee, vond het verschrikkelijk onrechtvaardig. Dat moest er op een of andere manier uit en dat kon in het boksen. Zo’n 10 jaar geleden, ik was 19, werd in Waregem met een boksklub gestart. Ik kwam al eens met een kameraad kijken tot Denis, die als hulptrainer de leiding had overgenomen van stichter Patrick Callens, mij vroeg om in de ring te stappen. Ik had ooit gehoord van Cassius Clay en Jean-Pierre Coopman, maar wist verder niets van boksen af. Denis zag meteen iets in mij. En zo werd hij mijn trainer, mijn manager, mijn soigneur…

Ik denk niet dat ik een betere manager kan vinden. In België toch niet. Vooral omdat hij mij geweldig kan oppeppen. Technisch behoor ik tot de subtop en fysiek ben ik heel sterk, maar mentaal sta ik dikwijls zwak. Te weinig zelfvertrouwen en dan moet Denis er mij doorsleuren. Hij praat heel veel. Sommige boksers hebben dat niet nodig, ik wel. Ik heb echt kampen verloren tegen gasten die maar half zo goed waren als ik, alleen omdat ik er zelf niet genoeg in geloofde. Denis moet de hele tijd op mij inpraten. “Komaan, man, bewijs het een keer. ” Dan maakt hij van zijn oren, durft mij al eens een klets in mijn gezicht geven. In bepaalde wedstrijden heeft hij mij echt zo over de streep getrokken. Daarom ook voel ik mij veel sterker als hij in de hoek zit. Hij probeert elke keer weer de angst, die in elke bokser zit, weg te nemen. Het is niet de angst om slaag te krijgen, meer de angst om tegenover het publiek af te gaan. Dan zegt Denis : “Trek je niks aan van het volk, alleen je tegenstander telt. ” Dan denk ik wel eens “je hebt gemakkelijk praten”. Maar uiteindelijk helpt het.

Hij kent mij van binnen en van buiten, hij voelt wat ik voel tijdens de kamp. Ik ben nogal een gesloten type, maar tegen hem durf ik iets zeggen. Dat was niet zo van bij het begin, dat is gegroeid. Eerst was hij een trainer, later werd de band vertrouwelijker, werd hij eigenlijk een vriend. Hij is ook promotor en heeft nog andere boksers onder zijn hoede, maar onze band is toch zeer nauw.

Wie niet in dat wereldje zit, denkt dat alle boksers keiharde mannen zijn, op het randje van het menselijke. Ik dacht ook zo, maar eenmaal de grote stap gezet, voelde ik mij helemaal thuis in dat klubje. Denis heeft zelf ook gebokst. Hij weet wat een slag is en leerde mij dat niet elke slag pijn doet. Je schrikt, maar je voelt niet altijd pijn. En van een knock-out kan ik gelukkig nog niet meepraten. Eigenlijk heeft Denis mij alles geleerd : op technisch vlak, fysiek, hoe ik mij het best verzorg… Maar hij moeit zich hoegenaamd niet met mijn privé-leven. Hij geeft mij wel eens raad inzake geldbeheer, dat ik wat moet sparen voor later, maar verder eist hij mij nooit op. Gelukkig is mijn lief ook zot van boksen. Maar ik zou niet graag hebben dat zij zich moeit. Het is een zaak van mijn manager en mij. Ik weet zelfs niet goed wie mij beter kent, mijn lief of Denis. Maar ze zal nooit moeten zagen om te stoppen met boksen : ik zal zelf weten wanneer mijn tijd gekomen is.

Denis regelt mijn kampen en alles wat daarbij hoort. Wanneer, waar, tegen wie, voor hoeveel geld. Ik heb daar liever niets mee te maken. Ik wil mij helemaal koncentreren op de trainingen en de wedstrijden. Als hij zegt : “je kan winnen tegen die of die bokser”, dan geloof ik hem. Ik vertrouw hem dus enorm en tot nu toe werd ik daar nooit in bedrogen.

Ik boks onder een proflicentie, maar wat ik verdien, is voor iemand met een vriendin en twee kinderen niet meer dan een mooie bijverdienste. Ik was metser en ben nu werkloos, beschouw mij maar als een betaalde amateur. Alle profboksers in België zijn dat, niemand krijgt hier een vaste, maandelijkse uitkering. We boksen louter voor de beurs. Je hoort veel verhalen over boksers die worden opgelicht door hun eigen manager, maar ik kan niet klagen. Natuurlijk verdient Denis aan mijn kampen, maar als ik tevreden ben met het geld dat ik vang, dan zijn het toch mijn zaken niet hoeveel Denis voor die kamp krijgt ? Hij doet er ook veel voor : hij moet soms de halve wereld rondbellen, wat geld kost. Er bestaan trouwens vaste regels in die dingen : in een Belgische kamp is er 25 procent voor de manager, in een buitenlandse 30.

Ik heb al twee keer in het buitenland gebokst, twee keer ten onrechte op punten verloren. Er wordt vaak verteld dat veel kampen verkocht zijn, maar ik heb het met Denis nog nooit meegemaakt. Ik zou het ook niet kunnen, daar ben ik nog te veel sportman voor.

Denis heeft mij moeten overtuigen dat ik een beroepscarrière aankon, maar hij heeft gelijk gehad. Ik heb op 67 kampen 45 keer niet verloren, gewonnen of match nul dus. Ik was Benelux-kampioen, twee keer Belgisch kampioen en ik ben voor de IBF-wereldtitel tegen Rodriguez tien ronden overeind gebleven. Dat titelgevecht is onze mooiste herinnering : we kregen van een dankbaar publiek een staande ovatie. Denis was heel kontent. Ik ook : ik stond daar weliswaar met toegeslagen ogen, maar ik kreeg kippevel van geluk… Dat was één van de weinige keren dat ik tegen zijn zin ben doorgegaan. Hij wilde al eerder de kamp stopzetten. Voor de rest heb ik eigenlijk altijd mijn lot in zijn handen gelegd. Ik herinner me nog goed mijn eerste kamp bij de nieuwelingen, tegen Alain Cobbaut. Hij was 16, ik 19, Denis was er zeker van dat ik hem aankon. Maar al in de derde ronde moest ik opgeven, ik werd rond de ring geslagen. Dan kwam meteen de eerlijkheid van Denis boven : hij nam alle verantwoordelijkheid op zich. Ik was niet eens kwaad, ik kan mij trouwens niet herinneren dat we ooit ruzie hebben gemaakt. Maar ik ben niet snel kwaad. Ik zie mijn tegenstander nooit als een vijand. Wellicht is het ontbreken van die natuurlijke agressie een nadeel. Ik moet zelfs zeggen dat ik door het boksen gevoeliger ben geworden, de hardheid omwille van mijn broer en vader is weg. Ik geloof dat Denis in die ontwikkeling een belangrijke rol heeft gespeeld. Ik vergeet nooit die keer dat hij mij apart nam, toen ik stomdronken en met een grote mond bij hem in het café kwam. “Ofwel ga je zo door, ofwel luister je naar mij en kan je een groot bokser worden. ” Van dan af heeft hij mijn leven een richting gegeven.

Denis De Gloire : Franky kwam hier binnen als een bleek, teer jongetje. Hij werkte in een nachtploeg en zag er ook zo uit. Maar ik merkte meteen het juiste karakter : niet iemand die kwam boksen om dan bokser te zijn op café, maar een sportman. Ik kende wel de situatie waaruit hij kwam, maar dat wil niet zeggen dat ik meer psycholoog dan trainer ben. Het is de kunst zo’n gasten psychologisch te begeleiden zonder dat ze het zelf merken. Er is hier momenteel een jongen van 13 jaar die nogal lijdt onder de scheiding van zijn ouders. Dan tracht ik hem, zonder dat hij het wellicht zelf beseft, bij te brengen dat er nog andere waarden in het leven zijn. Een manager vervult op die momenten een vaderfunktie. Franky bijvoorbeeld, moet konstant vertrouwen worden gegeven. Dat moet dan vooral gebeuren op de trainingen, door er voortdurend op te wijzen wat hij goed doet. Hij heeft een mooi palmares, maar de 50 procent kans die had om te winnen tegen Rodriguez werd herleid tot 20 procent door zijn gebrek aan zelfvertrouwen. Toch blijf ik erbij dat de dag nadert, dat alles wat hij op training demonstreert er ook in de wedstrijden zal uitkomen. Twee dagen voor de kamp zou hij zijn tegenstander rond de ring slaan, maar eenmaal in die ring valt dat vaak stil. Dan moet ik klaarstaan. In de ring is elke bokser de meest eenzame mens op aarde. Dan moet je iemand in je hoek hebben in wie je honderd procent vertrouwen hebt. De bokser is de fighting machine, maar de klappen die hij krijgt, voelt de manager ook. Dubbel zo hard zelfs : elke klap betekent dat de bokser een fout heeft gemaakt. En die fout neem ik op mij. Samen winnen en samen verliezen. Soms is dat niet gemakkelijk. Zoals die kamp dat hij als Belgisch kampioen 15 sekonden voor tijd neerging en weer rechtkrabbelde. Die sekonden leken uren te duren. Dan zie je mee af. Maar als manager mag je de angst van de bokser niet wegnemen, want dan zou je hem tegelijk ook van een aantal natuurlijke beschermingsreflexen beroven. Ik moet de angst wel kunnen relativeren.

Een manager kan de vriend zijn van z’n bokser. Karel De Jaegere en Jean-Pierre Coopman hebben nog steeds een heel vriendschappelijke relatie. Geld mag nooit de belangrijkste rol spelen. Dat heeft alles met vertrouwen te maken. Als één van de twee een geldwolf is, kan de samenwerking nooit lang duren. Een bokser mag zich ook niet laten gek maken. Het heeft niet lang geduurd met de carrière van de bokser wiens vrouw mij na elke kamp kwam zeggen “jij verdient het meest en je moet er niks voor doen”. Ik noem trouwens nooit het juiste bedrag van een kamp. Het enige wat voor de bokser telt, is wat hij in handen krijgt. Neen, ik praat niet over cijfers. Ik kan je wel zeggen dat ik mijn geld eerder moet verdienen als organizator dan als manager. Ik verdien liever mijn brood op een mooie kamp met 1500 toeschouwers, dan overal ter wereld met mijn boksers rond te leuren als buitenlanders voor het nevenprogramma. Het gebeurt trouwens nooit dat een match vooraf wordt verkocht. Alleen als een bokser die zijn beste jaren heeft gekend in geldnood zit, zou ik eraan denken hem louter voor het geld te laten boksen. Maar dan alleen als er geen risico in zit dat hij wordt kapotgeslagen. Ik heb trouwens nooit één accident gehad.

Het is ook niet zo dat ik de werkgever ben en hij een werknemer. We hebben allebei onze opdracht : Franky moet boksen, ik zorg voor alles, voor sponsoring, kontrakten, trainingen, materiaal, afspraken met de dokter. Het is onze verantwoordelijkheid om de boksers te beschermen. Als in het trainerseksamen de vraag wordt gesteld “wat te doen bij een kwetsuur van de bokser ? “, dan is er maar één juist antwoord : de dokter roepen ! Ik mag van mezelf zeggen dat ik in de ring altijd koel genoeg blijf om op tijd de handdoek te werpen. Ik ben in tegenstelling tot veel andere managers geen supporter van mijn bokser. Alleen tijdens de kamp tegen Rodriguez heb ik Franky tegen mijn zin nog een ronde verder laten boksen, maar het ging dan ook om een wereldtitel die zijn hele carrière kon bepalen. Ik zal mij echter nooit laten leiden door het geldgewin alleen, de sportieve kansen primeren. Ik verwacht ook geen blind vertrouwen van mijn boksers, want dat zou willen zeggen dat ze idioot zijn.

Trainers doen eveneens een stuk aan sociale opvoeding. Het is onze taak de agressie bij de boksers, die het vaak sociaal moeilijk hebben, te kanalizeren. Al te veel vechtlust moet worden ingetoomd, een jongen als De Winter moet dan weer wat agressiever worden gemaakt. Ik laat mijn boksers zoveel mogelijk vrij, maar als ze zich misdragen hebben, zoals Bakhouche die nu in “den bak” zit, moeten ze bij mij niet afkomen met ekskuses. Ze mogen ook niet te snel op een schavotje worden gezet. Toen Franky die keer ladderzat binnenkwam, heb ik hem duidelijk gemaakt dat hij, met alle respekt, ook maar een werkmens was en dat hij alleen door zich goed te verzorgen, als sportman meer kon bereiken. Vanaf die dag begon hij echt sukses te krijgen. Hij is niet het type dat veel praat, maar ik voel zijn dankbaarheid. De meeste boksers zijn niet erg mondig, ook al omdat ze in de media niet veel kans krijgen iets te zeggen. Elke bokser leert tot zijn laatste kamp bij. Wanneer die er komt, valt nooit te voorspellen. Maar Franky heeft in zijn hele carrière bitter weinig serieus slaag gekregen, dat speelt een belangrijke rol. Hij komt misschien internationaal een tikkeltje te kort, maar hij zal nooit het publiek ontgoochelen. Hij heeft mij nog nooit teleurgesteld en ik denk dat het wederzijds is. Ik vergeet nooit hoe hij mij op de moeilijkste momenten, toen ik een zware financiële klap kreeg en ik diep in de schulden zat, nooit één verwijt heeft gemaakt dat hij niet al het geld kreeg dat beloofd was. Daar is tot vandaag nooit één woord over gevallen. En hij weet : ook al duurt het jaren, hij krijgt ooit zijn geld. Dat schept een band. Daarom zie ik nu al in hem mijn ideale opvolger als trainer. Wat ik voor hem betekend heb, dat moet hij overbrengen op andere jongens. Dat is dan echt de relatie vader-zoon : de zoon neemt over.

FRANK BUYSE

FOTO : PHOTONEWS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content