Toen Jan Van Eeckhaut in het eerste leerjaar zat, begon zijn broer Piet aan de universiteit.

Nu zijn ze beiden assisenpleiters.

Broers, kollega’s en vrienden.

Jan Van Eeckhaut : Piet is van ’39, ik ben van ’51. Hij was de oudste in het gezin, ik de jongste. Als kind heb ik hem eigenlijk niet gekend, hij was het huis al uit. Toen ik aan het eerste studiejaar begon, studeerde hij al aan de universiteit. Nu vervaagt dat leeftijdsverschil, zijn we naar elkaar toe gegroeid, maar toen was hij duidelijk iemand van een andere generatie.

Mijn studiekeuze werd zeker door hem beïnvloed. Mijn broer is een boeiende verteller en ik luisterde graag naar hem als hij het had over zijn studies en zijn levensverwachtingen. Toen hij aan de balie was, kwam hij met straffe verhalen thuis. Dat fascineerde mij. Ik ging kijken naar de processen waarin hij pleitte.

Nog een andere broer van mij, Erik, die in ’73 overleden is, heeft ook rechten gestudeerd. Toch komen wij niet uit een advokatenfamilie. Mijn vader was meestergast bij de NMBS en mijn moeder deed het huishouden. Het zal een hele prestatie geweest zijn om hun zonen aan de universiteit te laten studeren. Moeder is een intelligente vrouw. Ze deed ons veel lezen. Ze ging, door alle weer en wind, met ons naar de biblioteek.

Dat wij rechten gingen studeren, heeft zeker ook te maken gehad met onze sympatie voor de underdog. Wij wilden het altijd opnemen voor mensen die het moeilijk hadden, wij wilden iemand verdedigen die zich niet kon verweren. Ik wil dat niet idealizeren, maar toch was het zo. En het is nog zo.

Ik was net 22 toen ik afstudeerde. Piet heeft me gevraagd om bij hem te komen werken en ik ben er nogal gedachteloos ingestapt.

Mijn belangstelling voor assisenhoven is pas enkele jaren oud. Ik heb er nog maar zes achter de rug, waarvan sommige samen met Piet. Mijn broer had mij al eerder gevraagd om een assisenzaak te doen, maar ik heb dat toen geweigerd, ik voelde me nog te jong. Ik vind niet dat je als 26-jarige kan verschijnen voor een jury waarin mensen zitten die al een leven achter zich hebben. Ondertussen heeft het virus bij mij wel toegeslagen. Voor assisenhoven pleiten is echt een verslaving, hoe meer je het doet, hoe liever. Pas op, ik stort mij even graag in gewone strafzaken, die kunnen ook dramatisch en boeiend zijn. Als je de carrière van een zogenaamde assisenpleiter bestudeert, zal je trouwens vaststellen dat het een hardwerkende, veelzijdige advokaat is, die ook andere rechtszaken aanpakt. Die ervaring heb je immers nodig. Mensenkennis, filozofie en relativeringsvermogen zijn noodzakelijk, maar een assisenpleiter heeft misschien nog meer aan zijn ontmoetingen met mensen uit andere strafzaken.

De jongste tijd hoor je overal kritiek op de jury-rechtspraak. Ik vind het een goed systeem. Op een of andere manier, langs een weg die misschien juridisch-technisch niet de juiste is, komt een jury uiteindelijk toch tot een oprecht oordeel. Juryleden worden onderschat, ze zijn scherpdenkende mensen. Een jury is niet het onbewuste instrument dat sommigen ervan willen maken. Natuurlijk speelt emotie mee, maar dat mag, dat moet zelfs. Ook bij beroepsrechters zou een zekere emotie moeten meespelen.

Neen, ik heb mij nooit het hulpje van mijn broer gevoeld. Dat komt omdat ik hem weet te waarderen, maar tegelijk mijn eigen kapaciteiten naar voren durf brengen. Ik heb respekt voor talent, inzet, moed en beroepsbekwaamheid, eigenschappen die mijn broer in hoge mate vertoont. Aan iemand die goed is, kan je je altijd spiegelen, maar ik weet niet of ik hem een voorbeeld zou noemen. Of ik naar hem opkijk ? Ook dat is niet de juiste uitdrukking, onder broers kijkt men niet naar elkaar op, men weet wat men waard is.

Een advokaat is een superindividualist, de ene ziet het zus, de andere ziet het zo. Mijn broer en ik denken altijd ongeveer hetzelfde over een bepaald dossier. Ik ga bij hem raad vragen, hij heeft nu eenmaal veel ervaring. Maar hij vraagt ook dikwijls aan mij : tiens, wat zal ik hiermee doen ? Op kantoor is hij de baas, maar wij regelen dat op een manier die niet aan dergelijke termen doet denken.

Wij hebben veel gemeenschappelijke trekken en bij het ouder worden, tekenen die zich duidelijker af. Maar ik zal altijd iemand anders zijn, iemand met een eigen kijk op het beroep, op het leven en de mensen. Al stemmen we meestal zeer prettig overeen.

In de politiek ben ik mijn broer niet gevolgd. Ik bewonder hem dat hij in dat moeilijke milieu wil meedraaien. Er zouden meer mensen met kwaliteiten aan politiek moeten doen. Politiek wordt te vaak overgelaten aan ongeschikte personen.

Ik ambieer geen mandaat, maar ik heb natuurlijk een politiek idee, ik ben een denkende mens. En ik stem altijd op mijn broer.

Piet Van Eeckhaut : Ik heb Jan nooit gevraagd mij in iets te volgen. Hij heeft zelf gekozen. Maar zijn studiekeuze zal wel gekonditioneerd zijn geweest. Ik denk niet dat ik hem gestimuleerd heb om rechten te studeren, maar ik zal hem wel geïnspireerd hebben. Ik heb waarschijnlijk het spoor getrokken, de deur geopend. Hij heeft er de voordelen van gehad, maar ook de nadelen. Kan niet missen, zegden ze dan, hij is “de broer van”. Je erft de vriendschappen, maar ook de vijandschappen.

Ik zat op het ateneum in Aalst, waar schitterende leraars Latijn, Grieks en Nederlands doceerden. Ze zeiden dat ik goed sprak, dat ik een natuurlijke welsprekendheid bezat. Eerlijk gezegd, ik was zelf verwonderd hoe goed ik met het Nederlands uit de voeten kon, hoe ik het bemeesterde, hoe het eruit vloeide. En zo was het bijna vanzelfsprekend dat ik advokaat zou worden.

Ik heb kunnen studeren dank zij studiebeurzen en dank zij de onvoorstelbare kracht die mijn ouders daarachter hebben gezet. Mijn vader zei soms : elk diploma is een eigen huis. Wij zijn kinderen van de demokratizering van het onderwijs.

De term assisenpleiter is uitgevonden door de pers. Het is een merkwaardig begrip als je weet dat in Vlaanderen geen enkele advokaat alleen van assisenzaken kan leven. Wij pleiten dagelijks in sociale of ekonomische dossiers, verkeersongevallen, echtscheidingen, strafzaken. Dat is de basis. En van tijd tot tijd komt daar een assisenzaak bij. De impact van die procedure op het publiek is echter enorm en zo word je tot assisenpleiter gebombardeerd. Ik voel mij geen assisenpleiter, ik voel mij een advokaat, die al een keer of zestig voor een assisenhof heeft gepleit. Mag ik het eerlijk zeggen ? Eigenlijk doe ik liever de gewone zaken. Eigenaardig, maar het is altijd zo geweest. Ik ga soms sleepvoetend naar een assisenzaak, maar als ik er ben, begint het vuur van de betovering weer te branden. Als ik weer voor de jury sta, getuigen ondervraag, aan mijn pleidooi toe ben, dan ga ik op in de zaak, dan word ik een assisenpleiter. Ik word meegesleept door zulke zaken die om leven en dood draaien, liefde en geweld, bloed en tranen. Ik voel me daar zeer mee verbonden, maar toch zeg ik : ik doe liever een gewoon proces. Misschien heeft het te maken met het feit dat ik al zoveel assisenprocessen achter de rug heb. Niet dat ik het moe word. Moe is het verkeerde woord. De procedure is vermoeiend : de samenstelling van de jury, de formaliteiten, de ondervragingen, de eindeloze herhalingen. Het is vermoeiend, maar ik ben het niet moe. En ik blijf het jurysysteem verdedigen. Dat is niet pleiten voor mijn eigen job. Ik zal er persoonlijk niet onder lijden als ze morgen de jury afschaffen. Maar ik denk dat het opheffen of het verminken van het jurysysteem een ont-demokratizering van ons rechtsleven inhoudt, het is het verminderen van de impact van het volk op de rechtspraak.

Ik heb het altijd graag opgenomen voor iemand anders. Van in de tijd toen ik nog een kristen jongeman was. Ik was een Daensist. In 1957 stond ik in Aalst aan de brug over de Dender, waar het standbeeld van Daens onthuld werd. We zijn thuis altijd heel sociaalvoelend geweest, allemaal. Ik denk dat er nooit iemand een rechtse stem heeft gegeven.

Ik wil hier geen grote teorieën verkondigen, maar ik mag toch zeggen dat wij net als veel advokaten, meer dan men denkt veel sociale dossiers hebben aangepakt. Zaken waarbij we niet dachten aan welk ereloon we zouden krijgen, maar waar het in de allereerste plaats ging om mensen te helpen. Dat doen we niet uit dramatisch idealisme, maar om Wies Moens te parafrazeren omdat de stem van de advokaat in de mond van de stamelaar thuishoort. Die sociale reflex is er altijd geweest. Ik denk dat dat ook blijkt uit de manier waarop we pleiten. Wij zijn inhoudelijke, maatschappelijke pleiters, wij zijn geen procedurepleiters. Pas op, de procedure is belangrijk, een waarborg voor rechtszekerheid en op sommige gebieden moet ze zeer sekuur worden opgevolgd. Maar je mag de procedure niet misbruiken. Wij zullen de daad en de dader altijd vanuit een sociaal, menselijk standpunt benaderen. Tegelijk zijn we zelfkritisch genoeg om niet te vervallen in vage vormen van idealisme. Het is meer : zich de gelijke weten van iedereen, de gelijke van de machtigen der aarde, naar wiens ogen men niet moet kijken, maar ook de gelijke van de gewone mens.

Jan is socialist en vrijdenkend, zoals ik. Hij is een vrij man tegenover de socialistische partij, maar loyaal met de beweging, zoals ik. Maar hij heeft verkozen om geen politieke bedrijvigheid uit te oefenen. En hij heeft gelijk ! Als ik zou kunnen herbeginnen, zou ik ook niet meer in de politiek gaan. Ik heb al een stap teruggezet. Nadat ik in Gent schepen was geweest, heeft men mij een nationaal mandaat aangeboden. Ik heb het geweigerd, ik heb de politiek teruggeschroefd en voor de balie gekozen. Als voorzitter van de Oostvlaamse provincieraad heb ik nu een politieke situatie bereikt die me aangenaam is, die te kombineren is met mijn werk. Niemand kan voltijds politicus zijn en advokaat blijven.

Je vraagt of ik ooit het gevoel heb gehad dat ik voor mijn jongste broer moest zorgen. Ik denk dat ik dat de eerste jaren van onze samenwerking wel gehad heb. Je moet niet vergeten dat toen net onze broer Erik overleden was, en ik was daarvan diep onder de indruk. Natuurlijk moet iedereen volgens mij een beetje voor de andere zorgen. Misschien was ik toen te paternalistisch en heeft dat op onze relatie gewogen. Waarschijnlijk hebben we elkaar in die tijd vaak verwenst. Dat is snel geminderd en nu is dat helemaal niet meer het geval. In het begin botste onze koöperatie wel eens, het is niet zo gemakkeljk om met familieleden samen te werken, maar door de jaren zijn we meer naar elkaar toe gegroeid. Er zijn nog wel eens twistpunten, maar die zijn er ook met andere medewerkers. Het beroep is niet van die aard om elkaar voortdurend bloemen in de handen te steken.

Ik zie mijn broer als een medewerker die geleidelijk aan ook een zeer goede vriend is geworden. Ik heb nooit verschil gemaakt tussen hem en andere mensen, waarmee ik op hetzelfde kantoor samenwerk : wij zouden dat nooit gewild hebben. Ik ben tevreden over de manier waarop onze relatie is geëvolueerd. Van broederlijkheid en familiale solidariteit is ze uitgegroeid tot enerzijds een zuivere, zakelijke, zelfs koele, strategische samenwerking en anderzijds een diepe vriendschap.

Ik weet hoe hij met bezorgdheid en ernst, maar ook met humor de zaken aanpakt. Als ik zelf waar de goden mij mogen voor behoeden voor een rechtbank zou moeten verschijnen, dan zou ik hem als advokaat nemen.

ANDRÉ GROSEMANS

FOTO : LIEVE BLANCQUAERT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content