Peter Steenhaut (r.) is voorzitter van de Argo, zijn broer Wouter maakte van het

Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging een onderzoekscentrum

met internationale uitstraling.

Peter Steenhaut : We hebben een zeer gelukkige jeugd gekend. We woonden aan de rand van Gent, in de omgeving van het Universitair Ziekenhuis. Sinds de oorlog stond de ruwbouw van het UZ er al, maar het gebouw was nog niet in gebruik. Ik ben in ’44 geboren, mijn broer in ’47. Voor ons was dat gebied een enorm speelterrein. Van ’s morgens vroeg tot’s avonds laat ravotten we en leefden we ons uit op straat. Ik heb daar de mooiste herinneringen aan en mijn broer waarschijnlijk ook. We hebben nog een zus, maar die is een tiental jaar ouder en zat in die tijd op het internaat.

Mijn vader was direkteur van het stedelijk onderwijs in Gent, daarnaast was hij zeer aktief in de socialistische partij en in de Acod. Het socialistische gedachtengoed was dus zeer duidelijk aanwezig. We zijn vrijzinnig opgevoed. Hoewel mijn moeder gelovig was, zij het niet kerkelijk. Ze was begaan met de sukkelaars in de omgeving. Het hele jaar door maakte ze kleren voor de arme kinderen van het buitengewoon onderwijs en regelmatig werden er probleemkinderen bij ons thuis in het gezin opgenomen. Mijn moeder had ook les gegeven, maar om gezondheidsredenen heeft ze vroegtijdig haar job moeten opgeven. Mijn ouders hadden dus veel belangstelling voor onze prestaties op school. Ze maakten ons duidelijk dat we niets voor niets zouden krijgen : “Ge moet uw brood waard zijn. ” Je inspannen, doorzetten, niet afhaken bij het eerste probleem… Aan die eigenschappen werd veel belang gehecht.

Mijn moeder wist heel veel van geschiedenis. ’s Avonds voor we gingen slapen, vertelde ze ons verhaaltjes, gebaseerd op haar eigen jeugd of op het leven van haar ouders en grootouders. Omdat we belhamels waren, had ze ook een hele reeks verhaaltjes over cowboys en Indianen, maar daar zat altijd een etische dimensie in. Op een speelse manier kregen we zo heel wat wijsheid mee.

In Gent heb ik lager onderwijs gevolgd op de experimenteerschool. Vandaag spreekt men over de metodenschool of over ervaringsgericht onderwijs. Het was een zeer prettige school, die goed aansloot bij onze opvoeding. Ik was nogal goed in wiskunde en mijn vader wilde dat ik burgerlijk ingenieur zou worden, maar ik heb er toch voor gekozen om pedagogie te studeren.

Mijn broer had van jongs af aan enorm veel belangstelling voor politiek. Ik denk dat hij eigenlijk wel de richting van de diplomatieke wetenschappen had willen volgen, hoewel geschiedenis hem ook altijd geïnteresseerd had. Mijn vader dacht dat een carrière in het onderwijs voor hem niet slecht zou zijn en hij heeft uiteindelijk geschiedenis gestudeerd. Zo zijn we alle twee begonnen in het onderwijs, maar geen van beiden is daar lang gebleven.

Ik heb vijf jaar les gegeven aan de Rijksnormaalschool van Herentals en heb daarna verscheidene verantwoordelijke funkties bij de Acod bekleed om in ’89 voorzitter te worden van de Autonome Raad van het Gemeenschapsonderwijs. In mijn loopbaan heb ik een zeer duidelijk ideologisch politiek profiel gehad. Ik bén een overtuigd socialist, maar als voorzitter van de Argo treed ik op om de belangen en de doelstellingen van het gemeenschapsonderwijs te verdedigen.

Mijn broer heeft ook een aantal jaren les gegeven, maar is daarna als navorser gaan werken op het centrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Daarna is hij aan de universiteit van Gent assistent geworden en dan is de mooie geschiedenis van het Amsab begonnen.

Niemand had vijftien jaar geleden kunnen geloven dat Amsab zou worden wat het nu is. Hij is daarmee begonnen toen hij nog assistent was, in feite als vrijetijdsbesteding. Her en der lagen archieven waar niemand nog belangstelling voor had. Hij wist die op te sporen : op een zolder onder tien centimeter duivemest of ergens in een kelder achter een deur.

Ander voorbeeld van zijn doorzettingsvermogen. Hij heeft zijn doctoraat gemaakt over de Unie van Hand- en Geestesarbeiders de kollaborerende syndikale beweging tijdens de oorlog en wist dat er tijdens WOII archieven waren verdwenen. Hij had er geen flauw idee van waar ze naartoe waren. Gedurende jaren is hij blijven zoeken en is er uiteindelijk enkele jaren geleden achter gekomen dat enkele archieven in Moskou lagen. Hij heeft een zeer lange adem, een veel langere adem dan ik.

Mijn werk bij de Argo vergt ook een lange adem over de manier waarop we begonnen zijn, is een boek te schrijven , maar het is complexer en gaat over doelstellingen op langere termijn. Wouter kan zich op één welbepaald doel richten en blijven wroeten en zoeken tot hij het heeft bereikt.

Hij heeft ook organizatietalent en beschikt over heel wat sociale vaardigheden. Door zijn sociale kontakten heeft hij in de verschillende takken van de socialistische beweging de belangstelling voor het verleden weten te stimuleren.

Toen ik nationaal sekretaris van de Acod was, zag ik op een bepaald ogenblik een aantal dozen klaarstaan voor de vuilniskar. Nieuwsgierig ging ik kijken wat erin zat en het bleek een deel van het archief van Georges Debunne zèlf te zijn… Gelukkig wordt dat materiaal nu allemaal goed bewaard op het Amsab.

De job bij Amsab ligt Wouter als gegoten. Ik denk dat Amsab zijn leven is. Dat koestert hij. Het is niet alleen zijn werk, het is ook zijn hobby. Ik denk dat dat voor ons beiden geldt : we doen ons werk graag, het hoort bij ons leven en bij ons gezin, zoals indertijd het werk van ons vader ook bij ons dagelijks leven hoorde.

Wouter Steenhaut : Ik zit in de lokale raad voor het gemeenschapsonderwijs in Diest. Die raad funktioneert goed, er kruipt ook heel veel werk in. Als CVP-voorzitter Van Hecke dan over politieke benoemingen begint, raakt mij dat. Niet alleen omdat Peter mijn broer is en ik dus weet wat zijn intenties zijn, maar ook omdat ik uit eigen ervaring en uit gesprekken met anderen weet dat er in die lokale raden van politieke bemoeienissen geen sprake is. Het gaat om die kinderen, om het gemeenschapsonderwijs. Ik ben niet alleen begaan met de school waar mijn eigen kind naartoe gaat, maar ook met andere gemeenschapsscholen, en zelfs met gemeentelijke en vrije scholen. Niet om me met het bestuur van die laatste te bemoeien, maar wel met de verkeersveiligheid ervan. Dan zet ik mijn petje van gemeenteraadslid op. Een kind is een kind, of het nu naar een gemeenschapsschool of naar een vrije school gaat.

Mijn moeder gelovig, maar ongelofelijk anti-klerikaal stond voor de officiële school, maar dan kreeg je die schooloorlog en de kerk verdoemde het officieel onderwijs. Ik herinner me nog dat we onze zus van de Brugse normaalschool gingen halen, met auto’s die in konvooien reden omwille van de katolieke tegenbetogers. Zo’n dingen staan in je hoofd geprent. Ik heb meegemaakt dat de gevel van het huis van mijn tante letterlijk besmeurd was met stront. Zij was een overtuigd katoliek gelovige, maar was voorstander van het officieel onderwijs.

Mijn moeder vertelde ook over haar vader, die als ongelovige van de pastoor geen papiertje van goed gedrag en zeden kreeg en daardoor geen werk kon vinden bij de Gentse katolieke fabrikanten. Grootvader was vrijzinnig, maar zette wel de wekker voor grootmoeder die op zondag naar de mis ging.

Wij zijn nooit opgevoed met de mentaliteit “wij zijn de goede en zij zijn de slechte”, maar in een sfeer van verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden. We hebben ook altijd jobs gedaan die niet betaald werden. Mijn vader was in zijn vrije tijd gewestelijk sekretaris Acod-onderwijs. Vandaag is dat een betaalde job, ook een zwaardere job. Maar toen deed je zoiets uit interesse, naast je werk. Bij ons thuis zaten altijd leraars, onderwijzers, mensen die een job nodig hadden. Er hing een sfeer van sociaal dienstbetoon, je inzetten voor iemand, engagement.

Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in de politiek. Als 12-jarige heb ik de staking tegen de eenheidswet meegemaakt. Ik herinner mij nog heel goed wat er toen allemaal gebeurd is. Ik mocht van mijn vader mee naar die betogingen.

Vanaf ’58 hadden we een auto en we reden op zondag overal naartoe. Als we ergens toekwamen, moesten wij als kinderen altijd weten wie er in het schepenkollege zat. Ik denk dat mijn vader met een encyclopedie van de verkiezingsuitslagen in zijn hoofd zat, ofwel sloeg hij er af en toe naar.

Niet alleen het feit dat je al die dingen van thuis uit meekrijgt, spelen een rol. Toen ik later als leraar op leerlingenbezoek ging en in een huis terechtkwam waar de vloer nog uit gestampte aarde bestond, werd ik ook aan het denken gezet.

Ik gaf graag les, maar ben daarna wetenschappelijk onderzoek gaan doen. Voor opzoekingswerk kwam ik toen op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam terecht. Ik zag wat daar allemaal aan archieven zat, ook Belgische ! De vraag rees of we niet zelf aan een archief moesten beginnen. Ik ben archieven beginnen zoeken en vinden. In Menen heb ik een zolder gevonden, vol archieven. Pràchtige archieven ! Zelfs de archieven van ‘Sluns’ Debunne (August werd ‘Sluns’ genoemd, omdat hij altijd armzalig gekleed was) waren daarbij. Zo heb ik er nog talrijke andere gevonden en dat is blijven groeien. In ’80 is de eerste werknemer in dienst gekomen, nu zijn er 45 personeelsleden en hebben we als onafhankelijk wetenschappelijk instituut toch een zekere internationale uitstraling.

Vroeger moesten we de archieven in eigen land gaan opsporen, maar de mensen hebben meer vertrouwen gekregen en komen nu spontaan hun archief aanbieden. Momenteel hebben we het archief van bijna alle syndikale centrales binnen. Alleen de Acod ontbreekt. Mijn vader zat al in de Acod, Peter heeft er al die jaren gewerkt… en het enige archief dat ik nog niet heb, is het nationale archief van de Acod. Peter is er te vroeg weggegaan, anders had ik het gehad.

We hebben in het gebouw van het Amsab alles zelf gedaan : metsen, schilderen,… Ik heb altijd nogal graag geprutst. Peter niet. Als hij het van zijn gat kon schuiven, deed hij het. Ik herinner me dat hij er eens drie maanden over gedaan heeft om zijn kamer te schilderen.

Peter is introverter dan ik. Vroeger was hij niet zo. Waarschijnlijk heeft zijn job hem zo gemaakt. Toen hij afstudeerde, hebben ze hebben hem in Herentals gestoken : ver weg op de boerenbuiten, daar kon hij geen kwaad doen. Maar hij heeft er toch de syndikale werking gestruktureerd.

Toen hij in de vakbond is gegaan, had ik daar ook wel belangstelling voor, want ik was in die periode ook aktief in Acod-onderwijs. Maar zie je daar al twee broers tegelijk in de strukturen zitten ? Hij was er eerder mee begonnen, en is geleidelijk opgeklommen. “Nicht versagen, ” zei mijn moeder altijd. “Eén man één woord” was nog zo’n principe dat erin gepompt werd. Dan moesten we op onze wijs- en middelvinger bijten tot onze tanden erin stonden. “Nóg harder ! “, zei ze dan.

Onze ouders waren streng, maar wij mochten veel. Vanaf mijn veertiende mocht ik alleen op reis. Als ouder zou ik dat nu, gezien de verkeerssituatie, niet toelaten. Maar indertijd nam ik mijn fiets en ik was weg naar de Ardennen, naar Duitsland.

Ik heb me thuis goed geamuseerd. Wij waren straatjongens, haalden allerlei kwajongensstreken uit. Ik herinner me nog dat Peter van een steel een goededag had gemaakt, een gevaarlijk ding was dat. De familie zei over ons : “Die kinders van Germaine zijn echte stroatkinders. Doar gô niets van koame. Die goan nog mislûpen ! “

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content