Guillaume Bijl is beeldend

kunstenaar, bekend van zijn

transformatie-installaties.

Ulli Lindmayr is kunstcriticus

en organizeert tentoonstellingen.

Ze wonen samen

maar werken apart.

MARLEEN WYNANTSFOTO : LIEVE BLANCQUAERT

Guillaume Bijl : In BelgiĆ« is Ulli vooral gekend als de vrouw van Guillaume Bijl, maar in Wenen werd ik de man van Ulli Lindmayr. We ontmoetten elkaar voor het eerst in 1987 in Krems, zowat dertig kilometer buiten Wenen. Ulli organizeerde samen met twee andere vrouwen de internationale groepstentoonstelling “Das glƤserne U-Boot” die in 1988 zou plaatsvinden. Reeds tijdens de voorbereiding begon onze relatie. Visueel gezien vielen we op voor buitenstaanders, enerzijds door het leeftijdsverschil dat groter lijkt dan het is, en anderzijds door de kombinatie van mijn hippie-achtig voorkomen en haar eerder punkachtig uiterlijk. In feite zijn we een klassiek geval van zogenaamde kunstincest of misschien ook simpelweg Sex am Arbeitsplatz.

Aanvankelijk bleef het een long distance love, want Ulli woonde in Wenen, ik in Antwerpen. Wij ontmoetten elkaar op kunstevenementen in Londen, Parijs, New York of VenetiĆ« en dat kostte een fortuin aan reizen en telefoonrekeningen. Frankfurt lag zowat halverwege, dus daar zijn we heel vaak geweest. Maar een konkrete beslissing drong zich op en Ulli heeft de knoop doorgehakt. Ze was redaktrice voor Der Standard waar ze de kunstkaternkoƶrdineerde, maar ze geraakte erop uitgekeken en wilde als free-lance kunstorganizatrice beginnen. Ik was op dat moment de “meest opbrengende” van ons beiden en omdat het niet evident was om mijn basis naar Wenen te verleggen, is Ulli naar Antwerpen gekomen. In haar vrij jonge carriĆØre betekende dat een nieuwe uitdaging. In Hoorn boven Amsterdam heeft ze vrij snel een tentoonstelling met jonge Oostenrijkse kunstenaars opgezet. Haar tweede projekt was inherent aan de pas gecreĆ«erde situatie, namelijk een groepstentoonstelling rond Belgische aktuele kunstenaars in Oostenrijk. Neen, ik was daar niet bij, dat is nooit haar bedoeling geweest. Ik sta als kunstenaar op mijn eigen benen en zij op de hare. Ulli is wel kraniger als persoonlijkheid, ik ben eerder een “lichtgewicht”. Op commercieel vlak betekent dat dat ik veel toegeeflijker ben. Soms vraag ik haar wel eens om met een galeriehouder te gaan praten omdat ik mij te veel laat doen, maar dat wil ze niet. Van in het begin heeft zij geweigerd om zich met mijn “zaken” bezig te houden. Terwijl ik weet dat ze zich op de kunstmarkt goed zou kunnen bewegen. Maar ze wil zich niet laten afleiden, zij blijft korrekt. Zij wil een onafhankelijke curator blijven en dat is een mooi principe. Dat zou eigenlijk moeten gelden voor elke goede museumdirekteur of organizator : zich niet op commercieel vlak mengen, alleen op kunsthistorische basis werken. Dan doe je waardevolle dingen.

Meestal hoor ik van haar projekten als ze bijna rond zijn. Ik zal haar wel eens vragen waar ik bij een bepaalde installatie iets moet zetten of hangen, ik ben nu eenmaal een twijfelaar, maar de uiteindelijke beslissing neem ik. Net zoals zij haar tentoonstellingsopbouw bepaalt zonder dat ik over haar schouders meekijk. Het beste moment is wanneer zij langskomt de dag voor de opening, zodat ze gekonfronteerd wordt met een werk dat af is. Dat is ook omgekeerd zo. Op die manier blijft het verrassingselement en kunnen we beter evalueren. Natuurlijk is er een konstante wisselwerking maar die mondt nooit uit in direkte beĆÆnvloeding. Via Ulli heb ik veel jonge Oostenrijkse kunstenaars ontmoet, zij een heleboel Belgische. Bovendien ben ik docent in de Jan van Eyck-Akademie in Maastricht, een postgraduaat in Nederland, en door onze “kunstliaison” zijn daar al heel wat Oostenrijkers naartoe gekomen.

Een zeker anarchisme hebben we gemeen. We hebben een open kijk op de dingen, kategoriek denken valt daar niet onder. Maar zowel voor mij als kunstenaar, als voor Ulli, iemand die houdt van “de” kunst, staat aktuele kunst centraal. In dat kunstcircuit zitten wereldwijd een 500-tal jonge kunstenaars. Het is aan tentoonstellingsmakers om die voor te stellen, meer nog dan aan galeriehouders, want die komen vaak op het tweede plan. Zij moeten die levende kunstenaars introduceren in het historisch kunstcircuit, naar de buitenwereld toe. Daar is Ulli sterk in. Ze staat heel dicht bij de kunstenaars, voelt vrij snel aan of er een potentieel aanwezig is of niet.

Ik denk dat Ulli een goede organizatrice is door haar gedrevenheid. Het resultaat en de expressie tellen, niet de tussenstadia of de onderhandelingen. Ook sommige van mijn installaties nemen organizatorische dimensies aan van teaterstukken of filmprodukties, in die zin ben ik ook een goed organizator, maar het gebeurt altijd in funktie van mijn eigen kunstenaarsobsessie. De organizatorische faze vinden we beiden vrij onbelangrijk.

Een van de weinige dingen die we echt samen gepland hebben, lag buiten het artistieke : de geboorte van ons nu 3-jarig dochtertje Nadia. Het resultaat van wat tot nu toe absoluut de vruchtbaarste kommunikatie is geweest.

Ulli Lindmayr : Ik kende Guillaumes werk voordat ik hem kende. In 1984 had ik zijn “verlichtingszaak-installatie” gezien op de kunstmarkt in Basel. Die installatie was heel sterk. Maar ik weet ook nog dat ik me nooit zijn naam kon herinneren, een vreselijke naam voor een Duitstalige. Telkens ik naderhand iets van hem zag, wist ik dat het van die gast was wiens naam ik niet kon uitspreken, laat staan onthouden.

Het klikte meteen tussen ons, we hadden heel wat gemeenschappelijke interesses. Ik was al geboeid door zijn werk en toen ik hem ontmoette in Krems, geraakte ik ook geĆÆnteresseerd in hem. Geen uitzondering maar ook geen algemene regel, want van sommige kunstenaars boeit het werk me enorm, maar de personen zelf totaal niet. Het was geen liefde op het eerste gezicht, dat is geleidelijk gegroeid. Financieel gezien waren onze ontmoetingen echt gekkenwerk. Ook fysiek was het zwaar, omdat ik hard werkte als redaktrice voor Der Standard en tussendoor nog moest reizen en spurten om onze afspraken na te komen. Ik kwam regelmatig thuis met de nachttrein om meteen naar een redaktievergadering te gaan. Zoiets houd je niet lang vol. Er moest iets gebeuren en omdat ik niet eeuwig over kunst wilde blijven schrijven, was ik bereid iets totaal anders te beginnen. Niettemin was naar Antwerpen komen wonen een sprong in het onbekende. Al snel bleek dat ik van hieruit veel makkelijker tentoonstellingen kon opzetten. Wenen ligt zeer oostelijk, geĆÆsoleerd, je bent altijd lang onderweg voor prospekties, terwijl je vanuit Antwerpen sneller kunt werken. Ik zou niet meer terug willen, ook al kom ik vaak overentoesiast terug uit Oostenrijk, maar na twee dagen is dat weer overgewaaid.

Wat Guillaume en ik absoluut gemeen hebben, is de passie voor wat we doen. Onze kijk op artiesten of hun werk ligt meestal in dezelfde lijn, het lijkt wel een aanstekelijke ziekte. Ik breng dingen aan die Guillaume ook ziet zitten, ik word op mijn beurt weer entoesiast voor mensen die hij goed vindt. Voor de rest zijn we totaal verschillend. Onze karakters zijn helemaal anders. We hebben wel hetzelfde soort humor. En dat zegt veel. Maar Guillaume is zachter in zijn oordeel dan ik. Hij zal artiesten meer krediet geven. Hij zal me nooit tegenspreken maar eerder zeggen dat ik niet zo “streng” mag zijn. Ik antwoord dan dat hij veel te “soft” is. Ik heb veel minder geduld. Ik zal sneller denken dat iets tijdverlies is. Ik apprecieer een goede, professionele kapper of dokter nog altijd meer dan een middelmatige artiest. Natuurlijk ziet Guillaume die middelmatigheid ook maar hij waardeert altijd wel een aantal elementen. Hij is zelf artiest natuurlijk. Daardoor betekent hij ook veel voor jonge kunstenaars, door zijn aanmoedigingen. Ik voel me ook verantwoordelijk tegenover de artiesten waarmee ik werk, anders zou ik dit soort werk niet kĆ¹nnen doen. Maar bij mij is het een deel van mijn werk, bij Guillaume komt die support voort uit zichzelf. En dat is mooi.

Kunst is belangrijk in ons leven, dat kan geen van ons beiden ontkennen. Het is goed dat we daarover kunnen praten. Er zijn natuurlijk nog andere mensen met wie ik dat kan, maar met Guillaume woon ik samen, met die anderen niet. Die konstante dialoog is iets dat onze openheid naar buiten toe moet stimuleren. En soms botst dat, logisch. Maar gelukkig kunnen we ook sterk relativeren.

Als kunstenaar blijft Guillaume me verrassen, hij is onvoorspelbaar. Het koncept dat hij hanteert, lijkt misschien vrij logisch en je bent vaak geneigd om te denken dat je die dingen ook wel kunt invullen, dat je echt doorhebt waar hij mee bezig is, maar dat is helemaal niet zo. Soms laat hij een aantal alternatieve ideeĆ«n zien en dan pikt hij er meestal dat idee uit dat ik het minst origineel vind. Maar als ik dan de installatie te zien krijg, blijkt het weer eens het sterkste te zijn geweest. Vroeger zei ik wel eens luidop wat ik het beste vond, nu houd ik wijselijk mijn mond. Zoals met het wassenbeeldenmuseum voor Documenta in 1992 met de figuren van Arnold Bode, Joseph Beuys en Jan Hoet. “The History Of Documenta” heette de installatie en het leek vrij voor de hand liggend dat er mensen van Documenta zelf zouden in staan, maar tegelijk leek dat ook zo goedkoop, zo makkelijk. Tot ik het zag. Ik was bang dat het te banaal, te plat zou zijn, maar het was geweldig. Zeer gedurfd. Het bleek nog maar eens het juiste idee op de juiste plaats. Als Guillaume over een koncept praat, heeft hij altijd een visueel beeld in zijn hoofd. Ik niet. Ik kan daar alleen met mijn intellekt over oordelen, terwijl hij zijn beelden al klaar heeft. Zelfs al weet ik op voorhand wat hij van plan is, dan sta ik meestal nog perplex van het resultaat. Zoals de “supermarkt”-installatie in Basel. Of de “Romeinse Straat” in Middelheim. Of “Der Mensch Ć¼berwindet Distanzen” in de Wiener Secession, een stereotiepe didaktische schooltentoonstelling. Sommige installaties worden ook beter met de tijd.

Ik heb nooit de ambitie gehad om in zijn werk tussenbeide te komen. Ik heb dat met geen enkele artiest. Ik wil nooit iets veranderen, dat is mijn terrein niet. Ik ben misschien de eerste getuige van Guillaumes werk, maar eigenlijk betekent dat niet veel meer dan wanneer andere mensen zijn werk voor het eerst zien. Het is een grote fout van kunstcritici te denken dat ze evenveel zien als de artiest zelf. Kunstenaars blijven je altijd Ć©Ć©n stap voor en dat moet je aanvaarden Ć©n waarderen. Critici moeten vooral nooit denken dat zij hetzelfde zouden kunnen doen, want dat is niet zo.

Als Guillaume komt kijken vlak voor de opening van een tentoonstelling, dan zal hij vanuit zijn visuele oriƫntatie meteen zeggen dat een bepaald werk Ʃcht niet naast dat andere kan hangen. Terwijl ze voor mij alleen maar zo kunnen hangen omdat ik met meer dingen rekening moet houden : hoeveel en welke werken ik wil laten zien, over welke ruimte ik beschik. Ik weiger om alleen op visueel vlak te werken, want het geheel moet koherent zijn.

Maar eigenlijk praat ik daar niet graag over, het is een vrij vervelende bedoening om een tentoonstelling op te zetten, een hele drukte waar je doorheen moet. Daar kan je jammer genoeg niet aan ontsnappen. Het is ten slotte het eindresultaat dat telt en dat voldoening kan geven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content