De dochter van de schrijver tekent. En soms schrijft hij haar tekeningen, soms tekent zij zijn schrijfsels. Geert van Istendael en dochter Judith, verhalenvertellers.

Judith : “Op zondag taart gaan eten bij mijn vader en zijn vrouw ? Nee, zo werkt het niet. Geen vaste structuren bij ons. Hij springt wel vaak eens binnen bij mij. In Molenbeek thuis of in mijn atelier, het is maar een halfuurtje met de metro en de tram van bij hem thuis. Om zijn kleinkinderen te zien. Of, als we samen aan een boek werken, om te overleggen. Dan bel ik hem trouwens constant. We kaatsen zeer intensief en voortdurend terug.”

Geert : “Dat lukt aardig, dankzij die gulden regel : houd van kritiek. Judith en ik zijn uitermate kritisch voor elkaar. Nog nooit is dat ontspoord. Tegenwind, dat heb je nu eenmaal hard nodig.”

Judith : “Klopt. Al vind ik soms dat ik kritischer ben voor mijn vader, dan hij voor mij.”

Geert : “Ja, maar ik kan dan ook niet tekenen.”

Judith : “Als ik vind dat mijn vader niet genoeg tegenwind geeft, dan zoek ik die elders. Zeker voor de technische kant van mijn tekeningen, zoek ik criticasters. Dat is zo heilzaam. Ik ken nogal wat collega’s die ze echt missen : mensen die eerlijk hun mening durven te geven. Dat mijn eigen vader mijn scenario’s met kennis van zaken door de mangel kan halen, dat is een voorrecht.”

Geert : “Dat zijn mama dat veel mooier kan, zei mijn kleinzoon onlangs toen ik voor hem een paard had getekend. Hij heeft absoluut gelijk. Judith kon tekenen van geboorte. Haar allereerste schooldag, bijvoorbeeld. Huilende kleuters overal, en Judith ging zich aan een laag tafeltje zetten waarop enkele kleurpotloden lagen. Ze begon te tekenen, en vergat de wereld rondom haar. Wij mochten vertrekken, geen traan heeft ze gelaten. De hele ochtend heeft ze zitten tekenen, vertelde de kleuterjuf achteraf. Ook tijdens de speeltijd. En toch heeft het nog tot haar zesentwintigste geduurd voor ze definitief voor een tekenend bestaan koos. Ze haalde dan ook zulke goede punten. Eerst heeft ze kunstgeschiedenis gestudeerd, met briljante resultaten.”

Judith : “Bwah.”

Geert : “Kom nu, je was van een van de besten van je jaar. En piano. Judith speelt ontzettend goed piano.”

Judith : “Valt wel mee. Maar ik kan niet presteren op het moment zelf.”

Geert : “Plankenkoorts.”

Judith : “Ja. En als ik moet, dan lukt het niet. Laat mij maar stilletjes thuis presteren, in mijn tempo, en laat het publieke moment maar achteraf gebeuren. Zonder mij.”

Judith : “Wij zijn zeer aanwezige mensen. Heel harde koppen, ook. Allebei. Is het dan verwonderlijk dat ik me hard heb afgezet tegen mijn ouders ? Mijn vader had altijd gelijk, heeft altijd gelijk. Hij gaat meteen in debat. Hij wil overtroeven. Om volwassen te worden, moest ik dus wel rebelleren. Weggaan. Letterlijk : ik ben op mijn achttiende een jaar in Berlijn gaan studeren. Ik moest weg, om beter naar mijn vader te kunnen terugkeren. We maakten toen te veel ruzie. We zaten vast.”

Geert : “Dat herinner ik me niet meer.”

Judith : “Kom nu. Ik heb toch fel gerebelleerd ?”

Geert : “Dat wel. Judith heeft altijd heel hard de nood gevoeld om zich te verzetten tegen haar ouders. Onnodig, nochtans. Ze vocht tegen windmolens. Tegen iets wat wij volgens haar dachten. Maar dat beeldde zij zich in.”

Judith : “Zie je wel : altijd gelijk willen hebben.”

Geert : “Ik begreep haar wel, hoor. Ik heb mij ook heel fel afgezet tegen mijn vader, tegen zijn opvoeding die ik als een gevangenis ervoer. Hoewel ik hem nu, veertig jaar later, best wel begrijp. In vergelijking met zijn opvoeding, was de mijne heel vrij. En alles gebeurde natuurlijk met de beste bedoelingen. Maar zoals Boudewijn De Groot het voor mijn generatie verwoordde : Ze kunnen me tenslotte ook niet dwingen groot te worden zonder diep berouw en spijt.

Judith : “DĆ”t is het. Helemaal. En zo zal mijn dochter zich ook afzetten tegen mij. Dat merk ik nu al.”

Geert : “En Simon.”

Judith : “Absoluut. Mijn zoon ook.”

Geert : “Hoeveel we weten van elkaar ? Ik denk dat ik veel weet van Judith. Maar dat kan heel weinig zijn. Die vraag is niet te beantwoorden.”

Judith : “Voldoende, denk ik.”

Judith : “Mijn vader werkt ontzettend snel, ik ontzettend traag. Of toch als het mijn eigen werk is. In opdracht kan ik sneller werken. Maar mijn eigen werk staat ellenlang te sudderen. Opnieuw beginnen. En nog eens. Bijschaven. En nog eens. Het is een marteling. Echt afzien.”

Geert : “Bij mij niet. Ik loop enige tijd zwanger en beval dan heel snel. Misschien door die vijftien jaar dat ik journalist was bij de VRT ? Je moet elke dag je reportage af hebben. Dan leer je snel werken.”

Judith : “Maar snel of traag, we moeten wel allebei creĆ«ren. Iets nieuws maken. Verhalen vertellen, in ons geval. Maar het had evengoed beeldhouwen kunnen zijn. Of pottenbakken.”

Geert : “Pottenbakken, ja, heeft mij altijd fijn geleken.”

Geert : “Willem Elsschot schreef over de Pool op wie zijn dochter verliefd was geworden, Roger van de Velde over de zwarte basketter met wie zijn dochter naar de Verenigde Staten trok. De man, de vreemdeling, die de dochter schaakt : het was in die traditie dat ik de relatie van Judith met een asielzoeker heb neergeschreven in Bericht uit de burcht, gefictionaliseerd natuurlijk.”

Judith : “Ja, ik was kwaad dat hij mijn verhaal had geschreven. Intussen denk ik daar al anders over. En ik heb het hem natuurlijk al ‘betaald gezet’ door mijn stripversie van het verhaal, waarin hij de hoofdrol vertolkt : De maagd en de neger. De immense aandacht die de strip heeft gekregen, had ik niet verwacht. Uiteraard spreekt de autobiografische kern tot de verbeelding. Ik begin de liefde van mijn vader te begrijpen voor de heerlijke rust van anonimiteit. Nogal wat mensen vinden dat ze je ongevraagd hun mening mogen geven. Binnenkort verschijnt het tweede deel van de strip. Ik zet me al schrap.”

Judith : “Ik vertel verhalen, omdat die mij toelaten om subtiel te denken. Omdat ik binnen Ć©Ć©n verhaal meerdere en uiteenlopende meningen kwijt kan. Ik ben helemaal geen zwart-witmens. In een debat verander ik zelf voortdurend van mening, en zie ik veel te snel ook de goede kanten van de mening van mijn tegenstander. Daarin verschil ik ontzettend hard van mijn vader. Hij heeft een mening over de hoofddoek, bijvoorbeeld. Hij schrijft daar essays over. De polemiek die daar vorig jaar in de kranten over is ontstaan, heb ik wel gelezen. Maar dan enkel en alleen omdat mensen mij erover aanspraken.”

Geert : “Vind ik vreselijk. Mensen moeten Judith daar niet over aanspreken. Ik ben al blij dat ze nooit de verdediging voor mij opnam. Wat ik trouwens in dat essay vooral op de korrel wou nemen, was de aanpak van het katholicisme. Daar ging het vooral over, maar iedereen heeft daar overgelezen. Eigenaardig hoor.”

Judith : “Samenwerken is een heel andere relatie dan die tussen vader en dochter.”

Geert : “Ik zie dat als een bijzondere vader-dochterrelatie.”

Judith : “Het is toch iets helemaal anders, vind ik. Samenwerken is makkelijker. Ontspannen.”

Geert : “Omdat het om een werkstuk buiten jezelf gaat. De aandacht loopt parallel. Is niet op elkaar gericht.”

Judith : “Precies.”

Judith : “Zachtjes met zijn vingers over mijn wang strijken. Zo maakte hij me altijd wakker als kind. Heel voorzichtig. Met heel veel begrip. Dat zegt veel over mijn vader. Hij is streng. En ontzettend veeleisend. Maar hoe lief is hij. Oprecht lief. En bezorgd. Ik maak mijn kinderen ook zo wakker, nu. Zachtjes kriebelen op de wang. Ze liefdevol de dag laten voelen.”

Door Guinevere Claeys – Foto’s Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content