Het grootste beeldenpark ter wereld aanleggen, dat was de droom van een Taiwanese zakenman. Een Vlaamse mocht meewerken aan het project in het Chinese Guilin, dat zelfs de monumentale bouwwerken van Peking in de schaduw stelt.

Sommige ontmoetingen verlopen zo toevallig, zo verbazend terloops, als resultaat van een kronkelende aaneenschakeling van kleine, alledaagse voorvallen. Neem nu Hilde Van Sumere. In Vlaanderen heb ik haar nooit ontmoet, wel aan de andere kant van de wereld, in het zuiden van China nog wel.

Het begon in Zaventem, waar de vlucht naar Zürich met minstens één uur werd uitgesteld en we geërgerd, Swissair én Sabena verwensend, besloten de koffiebar op te zoeken. “Zonde van het vroege opstaan”, klaagde Lieve, mijn reisgenote. “Als we onze verbinding naar Peking maar niet missen”, antwoordde ik somber. “Ach neen,” klonk het opgewekt naast ons, “vorige keer had het vliegtuig ook een uur vertraging en toch klopte de verbinding perfect.”

Zo leerden we Hélène kennen, die vijf weken geleden haar vriendin-beeldhouwster naar Guilin had gebracht en haar nu weer ging oppikken. Omdat onze reisroute – Peking, Guilin, Yangshuo, Kanton, Hongkong – merkwaardig parallel bleek te lopen met Hélènes vorige China-reis, zogen we haar verhalen gretig op. Zo hoorden we voor het eerst over Yuzi Paradise, de ultieme droom van een steenrijke Taiwanese zakenman die zeven jaar lang de hele aardbol had afgereisd, van Australië over Azië naar Amerika en Canada, op zoek naar een fabelachtige plek om het mooiste en het grootste beeldenpark ter wereld aan te leggen. Uiteindelijk vond hij die unieke locatie in het vreemde, mysterieuze karstgebergte tussen Guilin en Yangshuo. Daar organiseert hij sinds enkele jaren internationale symposia waar gerenommeerde kunstenaars de kans krijgen een monumentaal beeld te maken dat hen, in dat gigantische Chinese beeldenpark, zal overleven. Hilde Van Sumere is een van hen.

Hélène bleek niet alleen een gepassioneerde kunstverzamelaarster maar ook een loyale vriendin. “Nu is het bon ton om als vrouw in grote stukken steen te kappen, maar voor Hildes generatie – 68 jaar is zij – was dat niet evident. Thuis werd zij niet aangemoedigd, huisvrouw worden was haar bestemming. Ook in het harde kunstmilieu kreeg zij heel wat kritiek en tegenkanting. Maar ze heeft het gemaakt en haar werk hebben jullie ongetwijfeld al gezien. De twee driehoeken aan de ingang van het VRT-gebouw. Haar beelden in het Openluchtmuseum Middelheim, in de Koninklijke Musea voor Moderne Kunst in Brussel en in Antwerpen, in het Vlaams Parlement, in het metrostation Ossegem in Molenbeek. Haar kruisweg in de Leuvense Begijnhofkerk, enzovoorts.” Pas vele uren later, ’s ochtends vroeg in Peking, namen we afscheid met het vage plan elkaar over een week of zo in Paradise terug te zien.

De volgende dagen ontfermde Peking zich over ons door Kemin Zhang op onze weg te zetten. Maar goed ook, want zonder hem was Peking een tamelijk voorspelbare aaneenschakeling van toeristische plaatjes gebleven. Het Tiananmen-plein, waar dagelijks lange rijen wachten op de militaire parade onder het toeziend oog van Mao, eeuwig glimlachend, eeuwig jong. En De Verboden Stad natuurlijk. Een onbegrijpelijke zegen is het dat dit paleis aan de Operatie Vernielzucht in het Oude Peking is kunnen ontsnappen. En natuurlijk ook De Grote Muur, waar jonge militairen, gillend als biggen en uitgelaten als jonge veulens, de eindeloze trappen op- en afsnellen, tot hun overste hen op een platformpje verzamelt, het Rode Boekje opdiept en hen in koor strijdliederen laat zingen. Ontroerend en absurd tegelijkertijd.

Maar Kemin Zhang dus. We liepen hem in het Tian Qiao Le Teahouse tegen het lijf. Terwijl wij genoten van pekingeend en ons vrolijk maakten over het bedenkelijke niveau van de Two Comic Men Show en de voice skill-act van een man die minutenlang vogel-, eenden- en kippengeluiden imiteerde, zat Kemin Zhang naast ons zich blauw te ergeren. “Flauwe derderangsartiesten. A tourist place“, mompelde hij neerbuigend, al waren Lieve en ik duidelijk de enige westerlingen. Als om zich te verontschuldigen vertelde Kemin dat hij hier beroepshalve een kijkje kwam nemen – ‘interculturele uitwisseling’ bleek zijn vak – en maakte hij er een erezaak van ons mee te tronen naar een plaats waarheen toeristen nooit de weg vinden. Guijie (Geestenstraat) was volgens hem de uitgelezen plek om ons zijn favoriete theorie – “Hoe toeristischer de omgeving, hoe duurder en slechter het eten” – te bewijzen. Dit ‘Chinatown van Peking’ bleek een lange, met rode lampionnen verlichte straat vol winkeltjes, theehuizen, kraampjes en restaurants, dag én nacht gehuld in de heerlijkste etensgeuren. “De enige straat in Peking die nooit slaapt”, verklaarde Kemin trots, toen we om middernacht voor een felverlichte barbershop stonden. Lachende meisjes wenkten ons, en een nachtelijke kappersbeurt in Peking stond ons wel aan.

Opgewonden wezen de meisjes naar onze blauwe ogen en ze ruzieden met elkaar om ons te mogen verzorgen: haren wassen, plus massage van hoofd, hals, schouders, rug en armen. Gretig informeerden de meisjes naar onze naam en leeftijd, en ze schrokken zich haast een ongeluk toen ze hoorden dat Lieve twee kinderen heeft en ik vier. ” Too much, too much“, vertaalde Kemin Zhang hun ontzette reactie. ” Do they behave well?“, was het enige wat ze nog wilden weten, en dat vonden wij dan weer een vreemde vraag.

Wat later vertelde Kemin Zhang over het 1-kindbeleid in China, en over zijn tante, een uitstekende operazangeres, die gestraft werd omdat ze twee kinderen op de wereld had gezet. Hij vertelde ook over de oude Wet van Li, geworteld in het confucianisme, die absolute gehoorzaamheid vraagt: van het volk aan zijn leiders, van de leerlingen aan hun leraars, van de kinderen aan hun ouders. Maar dat we net in een bordeel waren geweest, vertelde hij ons niet. Dat kwamen we pas de volgende dag te weten, toen we opnieuw langs de kapperszaak liepen en het meisje dat ’s nachts mijn haren had gewassen en mijn hoofd gemasseerd, breed lachend buitenkwam en zich minutenlang tegen mij aanvleide. Over haar schouder zag ik hoe de andere meisjes met een geroutineerd lachje hun mannelijke klanten mee achter een gordijntje namen. “Een bordeel?”, vroegen wij aan Kemin Zhang. “Net als zoveel barbershops”, zei hij, een beetje gegeneerd.

Daarna nam hij ons mee naar Wangfujing, de meest trendy winkelstraat van de stad. Zo westers met al die wereldwijd bekende modezaken en toch zo Chinees. In de shopping mall, rechtover de McDonald’s, pasten we de gekste pruiken. De verkoopsters en de klanten stootten elkaar aan, kwamen schaterend naar ons kijken en fotografeerden ons. “Gekke, grote, witte westerlingen”, zagen we ze denken.

Ach, ze vallen best mee, die Chinezen, lang niet zo stuurs en bot als sommigen beweren. Afwachtend, dat wel, en ze staren je aan, ze hebben wc’s zonder deuren, ze spreken schel en blafferig. Maar als je lacht, lachen ze terug. Het enige echt degoutante in dit land is het voortdurende spuwen, rochelen en lange stralen snot spuiten. Iederéén doet het, jong en oud, frisse meisjes en oude venten, alsof het een primaire behoefte als eten, slapen of plassen is. Kemin Zhang, die in Canada is opgegroeid, begreep onze afschuw en verontschuldigde zich herhaaldelijk voor deze vreemde gewoonte: “Wees gerust, de regering probeert er iets aan te doen.”

Na een vlucht te midden van, jawel, een groep volstrekt ongeremde rochelaars komen we in Guilin aan. Precies vandaag wordt daar, op de laatste dag van het symposium, het kunstwerk van Hilde Van Sumere, de Lotus, in mekaar zetten. Moe, doodop is Hilde, na vijf weken stress en keihard werken. En ook nerveus natuurlijk, bloednerveus, zo vlak voor de montage van haar 50 ton zware beeld.

Hilde Van Sumere: “Ach, hoe ben ik hier terechtgekomen? Ik had nog nooit van Guilin of Yuzi Paradise gehoord toen ik twee jaar geleden heel vroeg in de ochtend dat telefoontje uit China kreeg. Of ik geen zin had om enkele maanden later deel te nemen aan het zesde beeldhouwerssymposium? Blijkbaar had Michael Lyons, een Engelsman die ik dertien jaar geleden op een internationaal symposium in Krefeld had ontmoet, mij aan het Yuzi-kunstcomité aanbevolen.

‘Vreselijk jammer,’ was mijn antwoord, ‘maar ten vroegste kan ik over twee jaar meewerken.’ Weet je, in China heerst een heel ander tijdsbesef dan hier. Wij plannen alles zo strikt en kijken zo ver vooruit. Maar voor de Chinezen lag het achtste symposium nog veel te ver weg. Dus hoorde ik maandenlang niets, tot ze me plots vroegen om tekeningen op te sturen van het beeld dat ik voor hen wilde maken. Drie marmeren ontwerpen stelde ik voor, en op een dag kreeg ik bericht dat mijn Lotus-project, vanwege de oosterse betekenis, geselecteerd was. Daarna bleef het opnieuw een hele tijd stil, tot ik uiteindelijk de definitieve bevestiging kreeg dat ik aan het achtste symposium kon deelnemen.

Voor mijn vertrek liet ik mijn ontwerp in Italië per computer uitvergroten, zodat ik deze mastertekening als een patroon op de marmeren steen zou kunnen leggen. Maar vlak voor de start van het symposium kreeg ik dat onheilstelefoontje: ‘Sorry, er is geen marmer. Door de overvloedige regens zijn we er niet in geslaagd jouw steen uit de bergen te halen.’ Wat nu? Zonder grondstof, zonder marmer kon ik toch niet werken? ‘In ons depot hebben we nog een groot blok graniet’, stelden ze voorzichtig voor. ‘Maar ik heb nog nooit met graniet gewerkt,’ protesteerde ik, ‘die grondstof is veel te hard, veel harder dan marmer.’ Maar ja, ik had geen keuze.

Geloof me, het was zwoegen, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, in een Chinees regime bovendien, en zonder de technische mogelijkheden en het materiaal die we in het Westen gewend zijn. Elke kunstenaar kreeg vier à vijf helpers toegewezen, allemaal arbeiders uit hetzelfde dorp, uitstekende vaklui die onvoorstelbaar hard werkten.

In het begin hebben we ontzettend veel tijd verloren omdat we, onder het oorverdovende gebrul van drilboren, eerst dat veel te grote granietblok naar de juiste afmetingen moesten terugbrengen. Daarna hebben mijn assistenten urenlang, dagenlang, wekenlang hoog op die steen zitten kappen. Mijn oudste steenkapper was 53. Zonder klagen, zonder morren, zonder opkijken, zonder woorden werkte hij onverstoorbaar door. Slechts af en toe stak hij een sigaretje op of at hij het stuk chocola dat ik hem toestopte. ’s Middags gingen wij samen eten maar ’s namiddags kregen alleen wij, kunstenaars, een koffiepauze, onze helpers niet. Als het begon te regenen, klopten de steenkappers grote bamboestokken in de grond, spanden een zeil boven de werkplek en gingen gewoon door. Als wij om halfzes ’s avonds de werkplaats verlieten, bleven zij ter plekke om nog enkele uren voort te kappen. Naarmate de tijd vorderde en we in tijdnood kwamen, werkten zij steeds langer door. Gisteren zaten ze met twaalf man op mijn beeld en deze nacht hebben ze in drie ploegen elkaar afgewisseld. Neen, zo keihard werken, dat kunnen wij westerlingen ons gewoon niet voorstellen.

Maar ook voor ons kunstenaars lag het ritme heel hoog. Vroeg opstaan, de hele dag in touw, alles nauwgezet in het oog houden én, samen met de assistenten, hoog op de steen urenlang zitten boren, zagen en kappen en ’s avonds laat in bed. Tenslotte ben ik 68 en heb ik niet meer het uithoudings- en recuperatievermogen van een jonge vrouw.

Bovendien leefden we hier in een gedwongen, bijna militaristisch regime. Elke dag werden we collectief opgehaald en afgezet en moesten we op vaste tijden douchen, eten, werken, pauzeren. Al te vaak hadden we dat beklemmende gevoel van Big Brother Is Watching Us. Temeer omdat men bij aankomst onze paspoorten en vliegtuigtickets had afgenomen. Maar soit, uiteindelijk vond ik het best boeiend om een systeem dat voor een westerse kunstenaar haast ondenkbaar is wat beter te leren kennen. Bovendien werden we goed verzorgd en kregen we zeer lekker eten en behoorlijk logement. Per twee deelden we een appartement met badkamer, kleine living, twee slaapkamers, koelkast, koffiezetapparaat en tv. Een scherp contrast met de levensomstandigheden van onze Chinese buren. En toen ik kort na aankomst een longvliesontsteking kreeg en in het ziekenhuis van Guilin belandde, werd ik uitstekend behandeld, zodat ik na drie dagen rust en een zware antibioticakuur weer vlot aan de slag kon.

Naar Chinese en Oostbloknormen word ik behoorlijk betaald voor dit werk, naar westerse normen helemaal niet. Zeker weten, met dit beeld zou ik in Europa veel meer geld kunnen verdienen. Maar daar gaat het mij niet om. Als ik hier kom werken, aanvaard ik de gangbare condities. Bovendien hadden we hier nauwelijks onkosten – de Chinezen betaalden onze reis, maaltijden, verblijf en materialen – en werden we elk weekend naar de meest uitgelezen en schilderachtige plekjes meegetroond.

Neen, gelukkig hoef ik niet te leven van toevallige symposia en projecten, maar van de beelden die ik thuis verkoop. Weet je dat bij ons slechts een handvol beeldhouwers erin slaagt om met hun kunst hun brood te verdienen? Tja, onze werktuigen en materialen kosten ontzettend veel geld. Bovendien zijn wij een klein landje met een mentaliteit van ongepaste bescheidenheid, en met heel wat blasé kunstkenners die uitsluitend buitenlands werk willen kopen.”

H artwig Rainer Mülleitner komt erbij. Een jonge, knappe Oostenrijker die wekenlang Hildes buurman op de werkplaats was. Ook hij houdt de adem in als de kraan uiteindelijk, onder luid gekreun van de touwen, het hart van Hildes Lotus de lucht in tilt. “Kijk toch eens hoe amateuristisch die montage gebeurt. Pure improvisatie. Normaal moet zo’n enorme steen bij het optillen en monteren met singles, speciale banden, beschermd worden. Hier gebeurt dat met touwen, doeken en houten stokken. Onvoorstelbaar toch?”

Terwijl het lotushart zachtjes in de lucht wiebelt, verfrommelen de knarsende touwen meedogenloos een van de doeken die de gepolijste steenwand beschermen. En ja, het onheil geschiedt: een stukje van de gladde rand breekt af en valt op de grond. Hilde kreunt en vloekt. “Het is maar een kleine beschadiging”, troost Hartwig haar. “Ja, dat valt nog bij te werken”, zucht Hilde, en tegen mij: “Na een definitieve plaatsing moet er meestal nog een beetje gerestaureerd worden. Ik had hen nog zo gevraagd eerst het grote stuk en pas daarna het kleine te monteren, maar ze doen het precies andersom. Het ergste is dat ik op dit moment geen enkele controle meer heb op wat er met mijn beeld gebeurt. Niets kan ik nog doen, alles moet ik uit handen geven. Maar kom,” zegt ze gemaakt luchtig, “à la limite is dit beeld toch niet meer van mij. Deze ochtend heb ik het overgedragen aan Yuzi Paradise.” En doodzenuwachtig beent ze weg, in de richting van haar beeld natuurlijk.

Hartwig heeft met haar te doen. “Pure stress is zo’n montage. Bij de installatie van mijn beeld ging het er net zo spannend en ellendig aan toe. De Chinese aanpak is totaal verschillend van de onze. De aangepaste werktuigen en materialen ontbreken, de taal is een struikelblok en de communicatie met de tolken loopt vaak mank. Je vraagt hen iets, maar ze doen precies het omgekeerde. Je geeft hen instructies, maar die leggen ze onverstoorbaar naast zich neer. Dat je zoveel dingen niet kunt controleren, vreet energie. Vaak heb ik gedacht: ‘Neen, in deze omstandigheden kan ik mijn beeld niet maken.’ Maar blijkbaar, op een mysterieuze manier, klaren ze telkens weer de klus en is het resultaat verrassend goed.”

Hartwigs beeld, Timeless Balance, is in alle opzichten enorm. Aanblik, constructie, grootte, breedte en gewicht zijn zonder meer indrukwekkend. “De hele constructie van 120 ton wordt louter door het gewicht van de ballen en de balken in evenwicht gehouden”, legt hij uit. “Geen enkele pin heb ik gebruikt. Alle onderdelen rusten op elkaar en zoeken zelf hun stabiliteit. Om zo’n gigantisch beeld te maken ga ik louter op mijn gevoel en mijn ervaring af, zonder vooraf ingewikkelde, technische berekeningen te maken. Stilaan weet ik zeer goed wat het uiteindelijke effect zal zijn als ik de verschillende stukken in elkaar pas. Dit is het grootste wat ik ooit gemaakt heb: monumentaal, maar tegelijkertijd ook millimeterwerk. Ondanks alle stress en paniek moet ik toegeven dat de Chinese arbeiders puik werk geleverd hebben.”

Vuurwerk, voetzoekers en tromgeroffel verstoren ons gesprek en lokken ons de straat op. Uitgelaten rennen we achter de kleurrijke optocht aan die een begrafenisstoet blijkt te zijn. Ontnuchterd remmen we onze vaart om, gebiologeerd maar op veilige afstand, de rouwende groep te volgen. Door de rijstvelden gaat het, steeds verder het paradijs in, door het grillige, schitterende, sprookjesachtige gebergte. Zolang we op een behoorlijke afstand volgen, weten we, neen, voélen we dat de rouwende Chinezen ons dulden. Maar het bijwonen van de begrafenis lijkt, tot onze spijt, niet aan de orde. Vooral omdat er aan de tocht geen einde lijkt te komen en we ons stilaan realiseren dat we op deze manier het moment suprême van de montage dreigen te missen. Dus lopen we terug.

“Net op tijd voor het erotische moment”, roept Hélène ons toe. “Past de pin in de holte? Valt de constructie op haar plaats?” De spanning stijgt, iedereen moet opzij, uit de buurt, voor het geval het beeldhouwwerk zou kantelen. Met een hoogrode kleur rent Hilde rond het beeld, terwijl haar assistenten met stokken het lotusblad op de juiste plaats duwen. Alles gaat zo tergend traag. “Om een attaque van te krijgen”, mompelt Hélène.

Hilde komt bleekjes naast mij staan. “Het is zoals het baren van een kind. Pijnlijk en moeizaam. Met elk beeld voel ik mij emotioneel verbonden. Ook met deze Lotus. Als er nu, op het laatste nippertje, nog iets fout zou lopen, zou ik hartkrampen krijgen. Lang en diep zou ik om dat verlies rouwen. Als om mijn eigen kind. Let wel, ik heb geen echte kinderen. Mijn beelden zijn mijn dochters en mijn zonen, mijn geesteskinderen. Altijd opnieuw ben ik blij hen na korte of lange tijd terug te zien.”

’s Avonds, tijdens de maaltijd, is de stemming uitstekend, haast euforisch. Op Hilde en Hartwig na zijn alle kunstenaars naar huis vertrokken. Michael Su, de jonge, verlegen kerel die het symposium coördineert, lacht opgelucht: ” Tomollow molning, the symposium will be finished.

“Eindelijk verlost van al die buitenlanders, denkt hij vast”, lacht Hilde. En dan volgen de verhalen over de ergernissen en het plezier, de jaloezie en de verliefdheden, de concurrentie en de solidariteit. Over die ene kunstenares die faalangst kreeg, haar evenwicht verloor en niet meer in staat was haar werk af te werken. Over die Duitse kunstenaar die een gigantisch maar onrealistisch ontwerp had gemaakt, 7 meter hoog en 11 meter lang, en tot grote ergernis van de andere kunstenaars met onevenredig veel aandacht, tijd en mankracht ging lopen.

How tiled I am“, zucht Michael bij al die verhalen, en allemaal giechelen we om zijn Chinese ‘r’. ” Me too“, glimlacht Hilde. “Ik heb een hectische periode achter de rug – atelierwerk in Italië, tentoonstellingen, dit symposium – en zou nu even willen rusten. Soms vraag ik mij af hoe lang ik dit hectische leven nog zal kunnen volhouden. Ik wil nog zoveel realiseren en besef maar al te goed dat ik de schaarse tijd die mij nog rest niet door de vingers mag laten glippen. Zo komt het er niet van mezelf eens goed te laten masseren, mij te ontspannen, mooie kleren te kopen, boeken en gedichten te lezen, naar tentoonstellingen te gaan. Allemaal dingen waar ik ontzettend veel van hou maar die ik mezelf niet gun omdat de tijd zo dringt. Ik heb nog zoveel werken in mijn hoofd. Beelden die diep in mij zitten en nog geboren moeten worden. Ik voel dat ik dit nog aankan: een reeks grote, monumentale werken maken. Het besef dat ik monumentaal kan denken, dat ik sterke zaken kan ontwerpen die ook in de ruimte tot hun recht komen, staat nu op de voorgrond. Mijn tijd van leren is voorbij, ook al leert elk beeld mij nog nieuwe dingen. Ik moet nu verder bouwen, rechtstreeks ingrijpen in de materie, uitbreiden in de ruimte.”

Michael Su is een schatje. Want ondanks zijn vermoeidheid stelt hij toch voor de volgende ochtend een uitstapje naar Paradise te maken, de plek die binnenkort het grootste openluchtmuseum ter wereld zal worden.

Met een stevige terreinwagen komt hij ons de volgende dag oppikken, samen met Mister Alan Lin, de Taiwanese general manager van het Yuzi Paradise Project. De rit loopt langs een oude landweg, te midden van het sprookjesachtige karstgebergte tussen Guilin en Yangshuo. Eeuwenlang heeft dit grillige landschap schilders en dichters geïnspireerd, en ook nu lijkt het alsof we door een Chinese pentekening rijden.

Op een gigantische vlakte, wondermooi omringd door stompe, mysterieuze pieken, laat Mister Alan ons uitstappen. “Dit is de Hemel,” grinnikt Michael Su, “met alleen de beelden en de waterbuffels als Angels in Paradise. We kunnen hem alleen maar gelijk geven. Dit is de volmaakte plek, rustig en lieflijk zoals alleen het paradijs kan zijn. Een ongerept gebied waar vijvers, bergen en valleien elkaar in wilde schoonheid overtreffen.

Mister Alan, die uitsluitend Chinees spreekt en niet van Engelstalige onderonsjes houdt, neemt enthousiast het woord. Michael Su vertaalt. “Begin jaren ’90 besloot Rhy-Chang Tsa, een succesvol zakenman, zijn immense kapitaal te investeren in een groots beeldhouwproject. Hij raakte gefascineerd door de bizarre schoonheid van dit Chinese landschap. Yuzi Paradise – letterlijk betekent Yuzi: ‘mijn idiote zelf’ – noemde hij het 4000 mu (ongeveer 270 hectare) grote stuk natuurgebied vol vijvers, valleien en karstpieken dat hij hier opkocht om er een modern Louvre van te maken.

Samen met vooraanstaande Chinese en Taiwanese beeldhouwers richtte hij een kunstcomité op dat op zoek ging naar beeldende kunstenaars over de hele wereld om de basisideeën van Paradise te realiseren. Ze werkten volgens het taoïstische principe van harmonie tussen mens en natuur: die harmonie is de sleutel tot innerlijke rijkdom. Het evenwicht tussen creativiteit en spirituele ontplooiing.

Honderdvijftien beelden zijn op dit moment reeds afgewerkt, zo’n tweehonderd moeten er nog volgen. Naast het internationale beeldenpark zullen we, aan de rand van dit natuurgebied, ook kunstgalerijen, conferentiezalen, tentoonstellingsruimten, musea, kunstenaars- en vakantieverblijven bouwen. Steeds in evenwicht met de natuur, zodat Yuzi uiteindelijk een ‘levend museum’ wordt waar elke bezoeker innerlijke rust kan vinden. En binnen vijftig jaar, als het hele project gerealiseerd is, zullen wij het aan de Chinese regering overdragen.”

Met grote ogen kijk ik om me heen, zonder te weten of ik dit project geniaal of megalomaan moet vinden, kunstmatig of kunstzinnig, waanzinnig of subliem. Op de terugweg gaat de Chinese discussie tussen Mister Alan en Michael Su over een heel andere kwestie. Of Yuzi Paradise, nu eigenlijk een Chinees of een Taiwanees project is. ” The Chinese people will like it“, luidt Mister Alans diplomatische besluit bij het afscheid.

China verlaten is terugkeren naar een andere wereld, een van blinkende, rochelvrije vloeren, wc’s mét deuren, Engelstalige behulpzaamheid, controle en efficiëntie. En dat heb ik nodig, want bij de paspoortcontrole in Kanton, op weg naar Hongkong, voel ik een pijnscheut in mijn rug die ik nog dapper verbijt, maar die al snel zo scherp en hevig wordt dat ik bij het douaneloket in Hongkong dubbel plooi en mijn hoofd naast mijn paspoort op de marmeren desk leg. Bezorgd kijkt de douanier mij aan: ” Are you okay, Ma’am?” “Neen,” schud ik, “ik kan niet meer rechtop staan.” ” Why the hell did you go to China?“, zegt hij vaderlijk verwijtend, en ondanks de pijn moet ik toch even lachen om dat vleugje humor. “I don’t know”, zeg ik met tranen in de ogen. Begrijpend knikt hij me toe, stelt geen verdere vragen, maar belt om een rolstoel en zet de deuren van Hongkong wijd voor me open.

Praktisch

Touroperator : Koning Aap, reisspecialist in Azië, het Nabije en Midden-Oosten, verzorgt avontuurlijke, actieve reizen waarbij, naast de klassieke hoogtepunten, ook weinig bezochte streken verkend worden. Naast reizen in kleine groepjes, met veel flexibiliteit, vrijheid en zelfstandigheid in het dagprogramma, biedt Koning Aap ook individueel aangepaste reizen en speciale expedities aan.

Het China-reispakket van Koning Aap, met onder meer de Yangzi Jubileumreis, China Hoogtepunten, China Bergvolkeren, China Steden en Dorpen, Koning Aap Reis, enzovoorts, varieert van 22 tot 36 dagen.

Wij reisden via Zürich naar Peking (4-sterrenhotel Xinqiao), Guilin, Yangshuo (Jimmy’s Hotel Explorer), Kanton (4-sterrenhotel Guang Dong Victory Hotel) en Hongkong.

Reisdocumenten: een Chinees visum en een internationaal paspoort, geldig tot zes maanden na terugkomst.

Geld: dollars of travellerscheques kunt u ter plaatse wisselen. De waarde van 1 yuan bedraagt ongeveer 4,5 frank maar schommelt met de koers van de Amerikaanse dollar.

Klimaat: varieert van subtropisch in het zuiden tot gematigd in het noorden.

Voor alle info: Koning Aap Reizen België, Vlasmarkt 10, 9000 Gent. Tel. : 09-234 13 11. Fax: 09/233 52 92. E-mail: info@koningaap.be; Website: www.koningaap.nl

Meer info over Yuzi Paradise: E-mail: paradise@public.glptt.gx.cn; Website: www.yuziparadise.com

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content