Als overtuigd socialist wilde Renaat Braem in de jaren vijftig en zestig verhelpen aan het geringe wooncomfort van de gewone man. Hij geldt als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de moderne architectuur in België. Een portfolio.

Ontwerptekeningen en presentatiestukken van Renaat Braem in het Middelheim-paviljoen, Antwerpen, van 16 oktober tot 19 februari. Lezingen : Amarant vzw, 09 269 17 40. Het Renaat Braemhuis in Deurne is na afspraak te bezoeken.

Info : jozef.braeken@lin.vlaanderen.be, 02 553 16 93 of 03 314.58.49.

Kijk, daar staan de gebouwen op stelten”, zei mijn grootmoeder. Haar handen rustten op het ergonomische stuur van haar immer naar nieuw ruikende auto. Uit de grasvelden rezen verschillende brede torens naar de hemel, hoog op hun poten. Langsheen elk verdiep liep een open straat die naar de felgekleurde deurtjes van de appartementen leidde. Onderaan, tussen de poten, waar spelende kinderen al aan hun vrije namiddag waren begonnen, was een glazen zuil voorzien van een stel zware deuren met afgeronde vormen. Die werden bewaakt door een versteend gezin : de atletische papa aan één kant van een deur, de mama met kind aan de andere. “Gebouwd volgens de principes van Le Corbusier.” Ze kneep haar smeulende Rothmans elegant tussen de vingers en wachtte tot het stoplicht weer op groen sprong.

Ik moet tussen drie en negen jaar oud zijn geweest toen ik iedere woensdagmiddag het huis op stelten-refrein mocht horen. Na een poosje anticipeerde ik : nog voor de kleine ailerons op het achterwerk van de Peugeot 404 langs de Antwerpse wijk Het Kiel gleden, prevelde mijn kindermondje de bekende formule : “Kijk oma, de gebouwen op stelten van Le Corbu.”

Wist ik veel dat op weg naar mijn Petit Suisse met boterham de grondlaag voor mijn perceptie van schoonheid werd gelegd.

Mijn ouders waren druk bezig met het beleven van hun jeugd, dus belandde ik niet alleen op vrije midweekse namiddagen bij een grootouder, de weekends werden bij de andere oma doorgebracht. Die wist zich meer in mijn kinderwereld in te leven. Zonder me ooit een lezing te geven over kunst of cultuur, belegde ze enkele Expo-boterhammen met rookvlees, pakte ze de blauwe Nivea-bal en een grote fles Coca-Cola in haar rieten mand. De boterhammen in open lucht waren zoveel smakelijker en de bal die door holten van gepolijste beeldhouwwerken vloog, was heel wat leuker dan het chique woensdagmiddaghuis waar ik stil moest zitten om in kleur naar Rijsel Eén te kijken.

Soms botste de bal in de richting van een gevleugeld paviljoen, het vijvertje in. Een kraaknieuw wit gebouw achterin het Middelheimpark, met op het dak drie opstijgende abstracte vogels. Kleine ellipsvormige patrijspoorten lieten licht toe maar weerden blikken met hun translucide eigenschappen. In de beschermde haven van een zwevende betonnen schelp waren de sierlijke massieve deuren opgehangen. Voorzien van een spijkerrok uit Keromar en dikke handgrepen maakten ze het tot een hele klus om als dreumes binnen te raken voor een dringend toiletbezoek. Van op het dak schepten de meeuwen in een zachte diffuse reflectie met hun versteende vleugels het licht naar binnen. Een magische, haast sacrale plaats waar kunst in alle sereniteit kon worden ervaren. Door de kromming leek de ruimte eindeloos, wat ze ook had moeten worden. Maar budgetbeperkingen beknotte de groei van dit biomorfe paviljoen tot een diepte van vijftig meter. Intussen was het wachten op de dikke parkwachter die in ruil voor een glimlach van mijn jonge grootmoeder de bal uit de vijver zou vissen.

Dertig jaar later stapte ik op zoek naar een zinvolle creatieve vrijetijdsbesteding mijn auto in. Op de achterbank lag de splinternieuwe reflexcamera, het doosje met mijn eerste zwart-witfilm ernaast. Vervuld van de opwinding voor hét nieuwe zocht ik naar een leuke fotogelegenheid. Mijn vriendin of een van de weekenduitstapjes met de vrienden waren voor de hand liggende subjecten geweest. Was het niet dat ik op de terugweg langs het Antwerpse Kiel kwam waar deze plaats, samen met de geur van mijn nieuwe bedrijfswagen, de deur naar mijn toekomst als fotograaf op een kier zette.

Onderaan de golvende balkons van de sociale woonblokken drukte ik voor het eerst de ontspanner in. De schoonheid en eenvoud van de intussen verweerde betonnen golven, in kikkerperspectief tegen de donkere winterlucht. Wat bracht me ertoe hier mijn eerste foto te maken ? Waarschijnlijk hetzelfde dat enkele jaren later mijn toenmalige vriendin en publiciste dwong om aandacht te besteden aan de werken van Renaat Braem (1910-2001), met als illustratie mijn eerste foto van toen. Pas toen begreep ik dat de merkwaardige gebouwen uit mijn kindertijd en jonge jaren het werk waren van deze ene Vlaamse architect.

“Renaat Braem was natuurlijk een kind van zijn tijd.” Zegt Jo Braeken, conservator-bewoner van het huis van Braem. “Hij was ondanks zijn sociale status steeds een minzaam man gebleven die geen das mocht dragen van zijn levensgezel.” De conservator heeft moeite om zijn enthousiasme te onderdrukken en de verhalen, data en anekdoten vloeien uit zijn spraakwaterval. Over de linkse idealist die luidop droomde van lijnsteden, honderd kilometer lang, en tabula rasa wilde maken met het “lelijkste land ter wereld”. De betuttelende dromer die het naoorlogse proletariaat wilde bevrijden en verheffen door het onder te dompelen in een geschakeerd gemeenschapsleven rond zijn collectieve privé-kwartieren. En hoe kunst, cultuur en sport door Braem intrinsiek verweven waren in de leefomgeving van zijn sociale woonwijken. Woonzones moesten een “synthese der kunsten” zijn, met als hart de woning, die als een beeldhouwwerk in negatief modern comfort en privacy hoorde te bieden.

“Hij werkte zijn hele leven gedreven als utopist,” gaat Jo verder, “op zoek naar een totaalconcept waarbij de mens centraal staat in een omgeving die hem stimuleert in zijn geestelijke en lichamelijke groei.”

Het genie Braem, met zijn integratie van de esthetiek in het dagelijks functionele van zijn allemansarchitectuur, heeft tot op vandaag onbewust de zinnen van vele bewoners en voorbijgangers weten te beroeren. Het collectieve onderbewustzijn van de Antwerpenaren kan niet anders dan sporen dragen van zijn manifeste aanwezigheid. Of het nu de fantasierijke woonwijk Arena in Deurne is, de op entropische zuilen steunende toren die van Boom een lichtbaken maakt op weg naar Brussel, of nog de uitgerekte honingraat als leidmotief van de omstreden politietoren, ze hebben allemaal hun plaats in onze beleving van esthetiek.

Was ik zonder de werken van Braem ooit fotograaf geworden ? Want wat maakt ons tot wie we zijn ? De genetische erfenis van al wie ons voor was, legt alvast de basis. De rest vindt zijn weg via onze zintuigen. Indrukken die de nieuwe indrukken filteren en op hun beurt bouwen (of slopen) aan onze persoonlijkheid. Het zijn die prikkels die bewust of onbewust al onze volgende stappen en keuzes zullen bepalen.

Braem had het geweten, en mijn betuttelende grootmoeder die zich niet in de leefwereld van mijn jonge jaren kon inleven misschien ook.

Leven en werk

1910-2001 : geboren in Antwerpen, gestorven in Essen.

1936-’37 : stage bij zijn grote voorbeeld Le Corbusier. Hij schetste daar zijn eerste tekening van een woningbouwflat in het groen.

tweede helft van de jaren dertig : zijn eerste woning wordt opgetrokken volgens de principes van de Nieuwe Zakelijkheid en wordt in 1938 bekroond met de gerenommeerde Prijs Van de Ven.

jaren vijftig en zestig : door de oorlog kwam zijn carrière pas toen goed op dreef.

1968 : als onvermoeibaar theoreticus en polemist schreef hij geschiedenis met zijn essay ‘Het lelijkste land ter wereld’, een aanklacht tegen de naoorlogse ruimtelijke ordening in België.

1987 : het boek ‘Het schoonste land ter wereld’.

Op latere leeftijd legde hij zich toe op de schilder- en later

op de beeldhouwkunst.

Braem schonk zijn huis aan de Meneghemlei in Deurne aan de Vlaamse Gemeenschap. Het kwam bij de afdeling Monumenten en Landschappen terecht, en is nu als museum toegankelijk voor het publiek.

Bekend

1934 : Lijnstad langs het Albertkanaal tussen Antwerpen en Luik

1950 : huis Brauns in Kraainem

1951-1958 : woonwijk ’t Kiel in Antwerpen voor 800 gezinnen

1956-1969 : modelwijk op de Heizel in Brussel

1952-1967 : Politietoren in Antwerpen

1957 -1967 : woonwijk Sint Maartensdal in Leuven

1960-1965 : woonwijk Arenaplein in Deurne

1966 : huis Gerard Alsteens (GAL) in Overijse

1971-1978 : rectoraat VUB in Brussel

1972-1977 : woonblok in Boom

1969-1970 : paviljoen Middelheimpark en Middelheimziekenhuis in Antwerpen

Tekst en foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content