Voor deze stevige staptocht zoomen we in op het grensgebied van Aragon, Catalonië en Valencia. Een haast ontvolkte streek, de natuur neemt alles terug in.

De scène heeft iets alledaags : drie buren discussiëren in het hoekje van hun tuin over de hoogte van de heg of over het onderhoud van de gemeenschappelijke afwatering. Zo simpel was in de twaalfde eeuw het jaarlijkse rendez-vous van Alfonso II van Aragon met zijn buren, de moslimkoningen van Catalonië en Valencia. De afspraak : een 1356 meter hoog plateau dat nu boven het natuurgebied Els Ports uitsteekt. De drie konden er urenlang dreigen en bieden, zonder hun eigen grondgebied te verlaten. Jarenlang volstond dat onderonsje om oorlog te vermijden.

De plek en de merkwaardige historie worden nog jaarlijks in ere gehouden door de burgemeesters van La Senia (Catalonië), Valderrobes (Aragon) en La Pobla de Benifassá (Valencia). In oktober ontmoeten ze elkaar op de Tossal dels Tres Reis, ook al valt er geen bloedbad meer te vrezen. Integendeel, meer hebben de drie niet nodig om een volksfeest ‘zonder grenzen’ af te kondigen.

Ignacio Terés hoefde ook niet lang te dubben over een naam voor zijn stapweek : Los Tres Reinos. De staptocht zit in het aanbod van Anders Reizen.

In onze startplaats, La Cañada de Verich – een stiller dorp kun je niet dromen – is de recentste realisatie van de gemeente een speeltuin. Zoek er echter geen schommel, klimrek, glijbaan of zandbak. Het Parque de Mayores heeft een andere doelgroep, de bejaarden vormen immers de meerderheid in het dorp. Ze kunnen hier aan hun conditie werken op outdoorgymtoestellen : een zitbank met pedalen, een groot wiel met handvatten om de polsen te smeren. Na de openingsreceptie zijn ze nooit meer aangeraakt. Iets verderop : de gemeentelijke wasplaats, netjes gerestaureerd voor de wereldexpo in Zaragoza (2008), die water als thema had. Nooit is er nog een wasje geslagen.

We stappen door naar een van de neveras, een ondergrondse koepel waar sneeuw in werd opgeslagen tijdens de winter. Van mei tot oktober konden vissers die van de Middellandse Zee landinwaarts trokken er aangestampte sneeuw kopen om hun vangst fris te houden. Op hun weg naar de steden vonden ze om de halve dag zo’n kelder. Die neveras bleven tot in de negentiende eeuw in gebruik. Nu dalen alleen nog toeristen de gerestaureerde trapjes af.

Net buiten het dorp ligt een restant van recentere industrie, een open kleimijn met een palet van oker, rood, grijs, paars tot zwart. Het einde van de Spaanse bouwwoede deed de mijn in 2008 verstommen.

We klimmen het bos in. Hier is geen sprake meer van stilstand of leegloop. Voor de typische mediterrane gasten begint het lenteoffensief, net als eeuwen geleden. De wilde rozemarijn geurt, de tijm zoekt het zonnigste plekje tussen de struiken jeneverbes, de Thimelaea tinctoria bloeit zo geel mogelijk, ook al wordt het plantje niet meer gebruikt om kleren te verven. Eik, die mij veeleer aan hulst doet denken, staat er in drie versies : twee soorten groenblijvende steeneik en de kermeseik die nu nog zwart en kaal een sinistere sfeer geeft aan het bos. Aleppodennen, brem en wilde narcissen vervolledigen het plaatje. Boven ons treitert een kleine valk twee vale gieren op hun slome ochtendronde.

Op de Mirador el Pilón kijken we neer op de vallei van de Ebro, alsof we een landkaart in 3D bestuderen, met amandelvelden, miniatuurdorpjes en aan de horizon de witte grens : de sneeuwtoppen op de Pyreneeën, ruim driehonderd kilometer ver. Terwijl we afdalen naar Torrevelilla, legt Ignacio uit hoe het dorp tijdens de burgeroorlog volledig aan flarden was geschoten. “Maandenlang lag het pal in de vuurlijn. Na zijn overwinning liet Franco veel van dit soort dorpen meteen heropbouwen.” Boven op het traditionele gemeentehuis verscheen een extra verdieping. “Je ziet meteen de architectuurclichés van elk fascistisch regime : zuiltjes, bogen, imposante frontons.” Lelijker sporen van de Francotijd zitten in de Spaanse hoofden. “In elk dorp weet iedereen wie aan welke kant stond, maar er wordt zoveel mogelijk gezwegen.” Die stilte is trouwens wettelijk geregeld, bij de overgang naar de democratie in de jaren zeventig werd beslist geen enkel misdrijf van de franquisten te onderzoeken. Maar na veertig jaar blijkt dat grote vergeten niet te werken, alsmaar meer Spanjaarden willen nu echt weten wat er met hun verdwenen familieleden is gebeurd.

Stenen kussens

Beceite was tot het begin van de twintigste eeuw een papierstad. Tientallen kleine fabrieken hadden zich langs de Matarranya geïnstalleerd, rivierwater is nu eenmaal essentieel voor papiermolens. De bossen op de flanken leverden pulp. Veel fabriekjes zijn afgebroken, andere zijn omgebouwd, zoals de Fabrica de Solfa, waar nu een modern hotel huist. De Zettel’z, de beroemde luchter van Ingo Mauer met wapperende papieren kattebelletjes in tientallen talen, is de eyecatcher in de hal en meteen een verwijzing naar het papieren verleden.

Maar designverlichting is niet onze hoofdzorg vandaag, wel de klim naar Penyagalera, een bult die is opgestuwd in diagonale steenlagen, onder druk van de Iberische en Afrikaanse plaat, ruwweg dertig miljoen jaar geleden. Door erosie zijn de kalksteenlagen mooi rond gepolijst. De berg lijkt opgebouwd uit schuin gestapelde kussens. Een zeer stomme vergelijking, zal later blijken.

We beginnen gezwind aan de klim op een pad van losse keien. Die profiteren van elke passant om naar beneden te hoppen, dertig miljoen jaar terug in de tijd. Bergop kun je nog respect opbrengen voor die stenen heimwee, maar in de afdaling ga je de wegspringende keien toch verwensen. Vergeet dat idee van gestapelde kussens, en bovendien deugt het staartbeen niet als schokdemper. Wat het extra lastig maakt om constant te kijken waar je je voeten neerzet : rondom is het adembenemend mooi. Wie bliksemsnel is, kan een vijftal berggeiten fotograferen terwijl ze een flank op vluchten. Ik ben donders traag.

Naar de berghut

Vanuit Beceite volgen we ’s anderendaags de lieflijke vallei van de Matarranya, langs boomgaarden vol bloeiende perzik en kers, roze en wit. Amandel heeft nooit kunnen kiezen, die bloeit wit-roze. Een vrolijk koor volgt ons de hele weg. Svet, de Bulgaarse bird-watcher in het gezelschap, kent alle zangers. Mezen uiteraard, een drietal soorten, maar ook lijsters en zanglijsters (Svet : “Natuurlijk zingen alle lijsters, maar zanglijsters zingen anders.”), roodborsten, leeuweriken en koorleden waarvan hij alleen de Bulgaarse naam kent.

Tegen de flanken van de vallei werd eeuwenlang aan terrascultuur gedaan. Muren van droog gestapelde natuurstenen hielden een kleine oppervlakte vruchtbare grond bij elkaar. Vandaag is dat soort landbouw op bloembakkenformaat allang niet rendabel meer. Niemand onderhoudt nog zijn terrasmuren, bomen en struiken hebben vrij spel en kegelen een na een het boerenerfgoed omver.

Over de weg vordert een colonne processierupsen. Ignacio zet gedecideerd zijn stapbottine op de leidster van de sliert. “Zonder gids valt de optocht stil”, zegt hij. “De rupsen zijn een plaag voor de pijnbomen, overal zie je hun spinsels hangen, er valt niets tegen te beginnen.” De rest van de week lijkt het inderdaad alsof de route is gemarkeerd door de rupsen : hun nesten bungelen als witte sokken in de bomen.

Geheel in strijd met het weerpraatje van deze morgen zet het wolkendek de afdaling in, terwijl wij klimmen. Vóór de top zijn we al doornat, en boven op de Roca Morera blijft van het fenomenale panorama alleen het grijze testbeeld over. Er rest één oplossing : we zetten er kordaat de pas in, op en neer, over almaar glibberiger paden. Een vreemde wending is dat, normaal heeft dit gebied meer onder de droge hitte te lijden. De laatste lange helling naar de berghut, de Refugio de Font Ferrara, loopt dwars door een eikenbos over een kleipad. Tikten we gisteren keien naar beneden, dan slepen we nu klodders klei mee naar de top. De bottines wegen als lood. Van vrolijke zanglijsters is allang geen spoor meer.

We ontwaken in een ander seizoen, boven de berghut is geen wolkje meer te zien, de zon heeft er zin in. Na anderhalf uur bereiken we het fameuze plateau op 1356 meter in het natuurpark van La Tinença de Benifassá, waar in de twaalfde eeuw, in volle reconquista, de drie koningen kwamen snauwen en keuvelen, snieren en zalven, bluffen en vleien. Behalve een bescheiden grenspaal die de drie gemeenten en respectieve koninkrijken aanwijst, rest er niets van de grenspraatjes tussen Aragonezen en moslims. Het panorama van 360° probeert dat te compenseren, hier leer je verder kijken dan je neus lang is.

Boven ons is er een uitgebreide bloemlezing uit het Grote Gierenboek bezig. Na de vale gier wordt nu ook de aasgier en lammergier gespot. De verschillen ontgaan me grotendeels, ik onthoud alleen dat de aasgier witter is dan de rest. Wie gieren wil zien schrokken, kan op internet terecht. Mas de Buñol, een grote, beschermde voederplek, is uitvoerig gefilmd en gefotografeerd. Als de parkwachter met een kruiwagen verse (wat heet vers ?) kadavers aankomt, zitten al honderden aaseters klaar. Hallucinante beelden (www.masdebunyol.com).

Na ons bezoek aan de driekoningenplek gaat het voor de rest van de week grotendeels bergaf. Op weg naar El Boixar houden we halt in Fredes, een dorp op de bosrand met een tiental inwoners, maar de lokale bar telt deze middag maar liefst achttien eters, een overrompeling. In El Boixar staan ruim honderd huizen, er wonen twaalf mensen. Achter een van de gevels rinkelt bestek en roffelt een garde door een kookpot, maar je hebt geen idee in welk huis die keukenpercussie zich schuilhoudt. Alle gevels maken dezelfde bewoonde/onbewoonde indruk. “De lege huizen worden netjes in orde gehouden”, legt Ignacio uit. “Wie naar de stad vertrekt op zoek naar een inkomen, beschouwt het huis van de ouders of grootouders levenslang als tweede verblijf, als vakantieadres. Een tastbare band met de roots.” We overnachten in de Carrer Major, de hoofdstraat, in een casa rural. Maar buren hebben we niet gezien. Ook in Vallibona, waar we ’s anderendaags slapen, ademt elke straat datzelfde ik-ben-zo-terugsfeertje. Op weg naar Vallibona had Ignacio van op de GR7 een dorpje Castell de Cabres aangewezen in een volgende vallei : “De laatste keer dat ik er kwam, woonden er nog drie mensen, nu zijn het er misschien nog twee.”

Ridders op een rots

De laatste stapdag heeft een apotheose nodig. Ignacio kent de ongeschreven regels. Het einddoel van vandaag is La Morella, een vestingstad met een geschiedenis die alle Spaanse episoden omvat. De beruchte El Cid verbleef er, de onoverwinnelijke ridder die zoals het hem uitkwam met of tegen de Moren vocht.

La Morella krijg je al een eerste keer te zien uren voor je de stad bereikt : een burcht bovenop een kegel aan de horizon. Dat betekent nog niet dat we vrolijk fluitend naar de eindstreep stappen. Een stier verspert de weg, hij staat ons op te wachten midden op het pad. De Spaanse stier – dat weten we zonder handleiding – heeft niet de reputatie zeer aaibaar te zijn. Langzaam en voorzichtig passeren we de kolos. Hij kijkt ons na alsof hij nooit eerder zulke angsthazen heeft gezien.

We stappen uren door een landschap met half intacte, half ingezakte muurtjes. De natuur veegt eeuwen boerenvlijt in enkele seizoenen weg. In een bosje op de noordflank wijst Ignacio nog een bijzondere eik aan : de Quercus faginea of Portugese eik. Zijn bladeren lijken op beuk en hij bloeit als een wilg, met katjes.

La Morella wordt groter en groter aan de horizon : het stadje is onder de rots gebouwd, in cirkels. De straten volgen de hoogtelijnen, trapstraatjes vormen de onderlinge verbindingen. Wat La Morella als extra troef uitspeelt, is de indrukwekkende omwalling die eeuw na eeuw werd bijgewerkt en die volledig bewaard is gebleven.

In de islamperiode (714-1231) werd deze stad al het centrum van de streek. Het museum geeft een overzicht van alle oorlogen die hier zijn uitgevochten, ik scroll door naar de laatste : de carlistenoorlog. “Een typisch Spaanse oorlog”, zucht Ignacio. “Toen Fernando VII in 1833 stierf was er geen kroonprins, hij had zijn dochter Isabella aangewezen als opvolgster. Zeer tegen de zin van zijn broer, Don Carlos. Die verzamelde alle conservatieve krachten van het land om de troon toch te bemachtigen, de burgeroorlog duurde volle zes jaar. Generaal Cabrera, die vanuit La Morella opereerde, wordt nu nog als een nationale held beschouwd. En we moeten nog zien of de Spaanse geesten geëvolueerd zijn, prins Filipe heeft ook geen zonen.”

TEKST EN FOTO’S IGNACE VAN NEVEL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content