Er zat een kat in de voortuin. Niets wereldschokkends, maar laat ik nu net een flyer uit de brievenbus gehaald hebben. Foto van een poes met witte bef en drie witte pootjes, luisterend naar de naam Mitzi. Of niet zo geweldig luisterend, want Mitzi was weg, verschwunden. Tot groot verdriet van de eigenaars, die er zo te zien veel voor over hadden om haar terug te krijgen. Ik ging zo ver mogelijk uit het raam hangen. De kat zat half verscholen in het struikgewas. Witte bef. Check. Eén, twee witte pootjes. Check. De derde poot kon ik eerst niet zien. Ha, daar was hij, ook wit. Check.

“Mitzi, Mitzi.” De kat keek één moment verveeld op, besloot meteen dat onnozele vrouwmens daarboven te negeren. Weifelend liet ik mijn blik van foto naar kat glijden. Ik ben geen kenner, maar volgens mij was de gelijkenis treffend. Toch maar bellen dan ? U moet weten dat er onder een simoniserend laagje ironie een ongelooflijke uitslover in mij schuilt, een Bernadetje Soubirou als het ware dat zoveel mogelijk volk happy wil maken en houden. Op het eerste telefoonnummer van de flyer werd niet opgenomen. Op het tweede kwam een gezellige oudere dame aan de lijn. Of het een dikke kat was, tussen de sierstruiken ? Ik taxeerde het beest, met half dichtgeknepen ogen. Tja, bepaald anorectisch zag ze er niet uit.

“Dan is het Mitzi niet”, wist de dame met grote stelligheid, “want dat is een fijneke. Die dikke, die ken ik, die zit daar dikwijls.” Zie je wel, wanneer zal ik nu eens leren me met mijn eigen zaken te bemoeien ? Maar de vrouw zat duidelijk om een praatje verlegen. Dat Mitzi van haar zoon was, legde ze uit, die geweldig aan het beestje gehecht was. Want ja, hij was maar alleen. Hoe openhartig sommige mensen zijn tegen lui die ze van haar noch pluim kennen.

“Pas op, hij heeft al een paar vriendinnen gehad. Maar ’t blijft nooit duren. Die laatste was anders een lieveke, ik dacht dat ze hem graag zag. Maar ja, die jonge vrouwen tegenwoordig zijn niet rap content”, zuchtte ze. Dat ze gelijk had, murmelde ik en betrapte mezelf erop dat ik alvast mijn kennissenkring scande op loslopende, kattenminnende vrouwen, bij voorkeur iets jonger dan ik.

Op dat ogenblik liep er een lange, verwaaide dertiger in een parka de straat in. Hij had een blikje in zijn hand, waar hij met een vork tegenaan tikte : “Mitzi, Mitzi.” Het zijn dit soort momenten die mij ervan overtuigen dat er een patroonheilige voor columnisten bestaat, die stukjesschrijvers op tijd en stond van excentrieke individuen en absurde situaties voorziet. Mijn partner pleegt bij zulke gelegenheden een waarschuwende vinger op te steken : “Dekking, columnalarm !”, in de hoop dat hij zelf buiten schot blijft.

“Ik denk dat ik uw zoon zie”, zei ik in de telefoon. “Hij begint er niet meer aan”, wist ze nog, ietwat mistroostig. “Je hebt er veel vriendschap aan, maar ook veel verdriet als er iets mee gebeurt.” Ik vroeg maar niet of dat op katten of op vrouwen sloeg. ’t Was toch geen type om een van mijn vriendinnen op los te laten, die jongen.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content