Een menuet, zo noemt Doeschka Meijsing haar twaalfde boek, dat een lichtvoetige familiekroniek werd. Via achterdeurtjes probeert ze haar moeder te betrappen op het verleden, maar veel komt ze niet te weten. En toch…

Griet Schrauwen / Foto Lieve Blancquaert

Ze debuteerde in ’74 met De hanen en andere verhalen en ze bleef gestaag romans en verhalenbundels publiceren . Robinson (’76), De kat achterna (’77), Tijger, Tijger! (waarvoor ze in ’81 de Multatuliprijs kreeg), Utopia of De geschiedenis van Thomas (’82), De beproeving (’90), Vuur en zijde (’92), Beste vriend (’94), De weg naar Caviano (’96)…

De tweede man (2000), genomineerd voor de AKO Literatuur Prijs en een directe bestseller, was een overdonderend epos: een complex, erudiet en spannend meesterwerk van vierhonderd pagina’s. Haar onlangs verschenen boek, 100 % chemie, is met amper 160 pagina’s een charmant miniatuurtje in vergelijking met die vorige roman. Doeschka Meijsing (Eindhoven, 1947) verwoordt het anders: “Ik zie het graag in muziektermen. De tweede man is een symfonie met veel orkestwerk, 100 % chemie is als een menuet dat telkens opnieuw begint. De tweede man was eenvoudiger om te schrijven omdat het één volgt op het ander. 100% chemie is bedrieglijk simpel, maar zit veel ingewikkelder in elkaar. Het lijkt misschien een doorlopend verhaal, maar het zoomt telkens in op iets anders. Het is een beetje grillig, zoals het geheugen dat ook is.”

De hoofdfiguur in ‘De tweede man’ zegt: “Ik ben geen schrijver. Ik rommel maar wat aan tijdens slapeloze nachten.” Ik kan me niet voorstellen dat u op die manier werkt.

Griet Schrauwen / Foto Lieve Blancquaert

Bij 100 % chemie ging het anders. Daar ging een jaar van mislukken aan vooraf. Twee keer ben ik eraan begonnen, veertig en zestig pagina’s deed ik weg omdat de toon niet goed zat. Plots had ik die dan toch te pakken.

In die roman onderzoekt u het verleden van de Duitse familie van moeders kant. Het is een luchtig en soms vrolijk boek geworden. Volgde u de raad van uw oudtante Else, die u in een brief schreef dat het hart van een schrijver licht moet zijn?

Op het moment dat ik die brief kreeg, snapte ik niet wat ik daarmee aan moest. Een schrijver moet juist de diepte in, moet de bodem geproefd hebben om te kunnen schrijven. Maar toch is 100 % chemie licht geworden . Lichter kan bijna niet met zo’n zwaar gegeven: 1934, het Derde Rijk, de eerste helft van de twintigste eeuw, die een zware wissel getrokken heeft op de Duitse kant van mijn familie en hoe wij, de kinderen, dat allemaal op onze schouders kregen. Het is een zeer zware stof en toch zijn er vlinders van gemaakt.

U beschrijft een generatie van vier sterke vrouwen: van de overgrootmoeder tot de ikfiguur die versmelt in ‘wij’. In de realiteit bestaat het gezin Meijsing uit jongen, meisje, jongen, meisje. Volgens uw boek konden het wel tien of twaalf kinderen zijn.

Griet Schrauwen / Foto Lieve Blancquaert

De titel ‘100 % chemie’ slaat op een uitspraak van uw moeder, die gelooft dat de mens voor honderd procent bepaald wordt door chemische processen. Gelooft u dat ook?

Nee, nee, nee. Ik geloof in geen enkel opzicht in de roomse kerk noch in haar credo’s, maar ik geloof wel in God. Volgens mij gebeurt er soms iets raadselachtigs, iets wat ik niet kan benoemen, iets waarvan je de ingrediënten niet kunt aanwijzen of benoemen.

Ondanks haar overtuiging gaat uw moeder wekelijks naar de kerk. Ze zegt dat ze geen geloof heeft maar dat ze, zolang haar knieën het volhouden, zal blijven bidden tot ze het krijgt.

Dat is de paradox die het boek beheerst. Het heeft een zeer opgewekte toon, maar hoe grappig de voorvallen ook zijn, er is iets dat niet klopt en dat voél je. Het boek gaat over een tijd die ernstig en diep tragisch is, maar die tragiek wordt niet naar de oppervlakte getild, net zoals de tegenstelling in de moederfiguur niet is uitgewerkt.

U schrijft liefdevol en met veel bewondering over uw moeder, maar toch ook zeer afstandelijk.

Dat was noodzakelijk. Mijn moeder en ik voeren een Tachtigjarige Oorlog, maar sinds een aantal jaren hebben we een pacificatie bereikt. Dit boek is vanuit die pacificatie geschreven. Ik wilde dat ze er goed uitkwam, als de dominante, niet al te aardige vrouw die ze is. Mijn oorlog met haar mocht niet op de voorgrond staan. Daarom stopt het verhaal ook in 1962, want toen kwam de puberteit, de rebellie, de opstand tegen het gezag. Mijn moeder en ik zijn allebei heel sterke karakters en dat heeft altijd erg gebotst. Wij hadden het zwaar met elkaar te verduren, maar de rebellie van babyboomgeneratie in de jaren zestig is al vaak genoeg en uitvoerig beschreven.

Hebben jullie nu goede contacten met elkaar?

De andere drie kinderen wel, ik minder. Dat hebben mijn moeder en ik ook uitgesproken: we moeten elkaar niet te vaak zien want dan gaat het mis. Maar als we het een beetje doseren, is het erg gezellig.

Wat vinden de andere gezinsleden van uw familieverhaal?

Mijn oudste broer heb

Griet Schrauwen / Foto Lieve Blancquaert

Drie van de vier kinderen Meijsing zijn schrijver geworden. Hoe groot is de onderlinge concurrentie?

Tussen die drie bestaat een zekere jalousie de métier. En mijn zusje die niét schrijft, is daar dan weer jaloers op. Ze schrijft ook, maar hoogst wetenschappelijk. Mijn oudste broer beoefent een ander genre, hij schrijft thrillers. Wat Geerten en mezelf betreft: hij heeft meer prijzen gekregen dan ik. Ik kreeg er naar Nederlandse begrippen extreem weinig. Je kunt zeggen dat die prijzen betekenen dat hij een beter schrijver is. Maar dat denkt Geerten sowieso: nog voor hij één letter op papier zette, zei hij dat hij beter schreef dan ik. En ik vond mezelf altijd nog net iets beter. Dat hebben we allebei behouden: ieder voor zich. Wie de beste is, moet het publiek maar uitmaken.

Kunt u hem van harte feliciteren als hij een prijs krijgt?

Euh… met pijn in het hart, maar ik doe het natuurlijk wel. Schrijven is een competitieve bezigheid, maar je moet sportief kunnen blijven.

Zijn uw ouders trots op hun schrijvende kinderen?

Mijn moeder heeft de neiging om zich te verdedigen tegen al dan niet vermeende onwaarheden in onze boeken. Ze is er wel trots op, maar ze vindt het ook lastig. Die onderlinge jalousie de métier vindt ze vervelend, ze voorziet altijd spanningen tussen ons. Als de ene een goede recensie krijgt, zegt ze: “Oei, wat zal de ander daarvan zeggen?” Ik denk dan: “Ach mens, laat dat toch, we redden ons wel.”

U beschreef uw ouders als ‘oude gelieven’. Zijn ze dat nog steeds?

Ja. Ze zijn nu 82 en 83, ze wonen nog in het grote huis in Haarlem. Mijn vader is altijd heel erg verliefd op mijn moeder gebleven. Hij kan wel eens mopperen en haar tegenspreken, maar hij heeft voor haar een vorm van verering die met de nodige ironie gepaard gaat, en uiteindelijk geeft hij haar altijd gelijk. Hij gaat nog steeds mee naar de kerk, hoewel ik niet weet hoe het met zijn geloof gesteld is. Waar we woonden, ging hij altijd naar de vroegmis in een kerkje in de duinen. Wij wisten wel beter, hij ging gewoon wandelen.

In het boek komt uw moeder naar voren als een mondaine dame, u zag haar vaak in een rode jurk met zwarte kant erover naar de opera en het theater vertrekken.

Mmm… Dat heeft ze nog. Ze kan nu niet meer gaan winkelen in een drukke stad, maar ze zoekt nog steeds nauwkeurig uit in boeken in wat voor soort stof ze iets wil. Ze houdt verschrikkelijk veel van stoffen en van kleren, wat ik helaas niet heb overgeërfd.

Mijn moeder wilde eigenlijk een veel mondainer leven leiden, één zoals ze dat als kind in Frankfurt gewend was. Daar ging men naar de opera en het theater, in Nederland deed men dat niet, behalve misschien een beetje in Amsterdam en in Den Haag. Toen ze naar Nederland emigreerden, was dat voor mijn grootmoeder en mijn moeder een grote teleurstelling. Frankfurt was destijds een grote, wereldse stad. Plots kwamen ze in Eindhoven terecht. Ze verhuisden uit een metropool naar een met kranten dichtgeplakte wereld. Dat provinciale leven viel heel erg tegen. Kwam daar nog bij dat niet veel later de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Het land van herkomst, waar hun familie nog woonde, was de vijand geworden van het nieuwe land. Dat was het lot van mijn grootmoeder en mijn moeder. En ook een beetje het onze: het was niet vanzelfsprekend om in de jaren vijftig het kind te zijn van een half-Duitse moeder. Wij waren er ons heel bewust van dat er iets aan ons niet helemaal koosjer was. Mijn moeder was dertien toen ze hier aankwam, ze ging naar school en leerde spelenderwijs Nederlands. Maar je kunt heel goed horen dat ze van Duitse afkomst is, door haar Mengsprache, die tweetalige verhaspeling, dat zelfgemaakte zingzangtaaltje waarin ze ons sprookjes vertelde.

En waarmee ze jullie soms ook in verlegenheid bracht.

Ja, zoals die keer dat ze bij de drogist klaagde over pijn in haar kruis. In het Nederlands is dat het gebied tussen de benen, in het Duits is dat het onderste deel van de rug. Als je hernia hebt, heb je pijn in je Kreuz, vandaar.

Wie in die tijd met een Duits accent sprak, was Duits en dus fout. Dat goed-of-foutdenken, het morele ijkpunt van de Tweede Wereldoorlog, zat er nog sterk in. Wij wisten dat we met sommige dingen moesten oppassen, dat we maar beter geen Duitse liedjes konden zingen, bijvoorbeeld. En toen mijn moeder sommigen van ons Lederhosen aantrok, werden we door de kinderen uit onze straat gepest als ‘moffenkinderen’, terwijl ze haar kinderen Nederlandser dan Nederlands wilde opvoeden.

Wat heeft uw moeder als half-Duitse haar kinderen bijgebracht?

Geen vaderlandsliefde te hebben. Een paar maanden geleden zei ze het nog: “Vaderland, vaderland… In elk land kun je wonen.” Dat moést ze wel denken om zelf goed te kunnen leven.

Een van uw broers brengt dat ook in praktijk: hij woont al jaren niet meer in Nederland.

Ik denk dat wij allebei vinden dat Nederland voor ons niet zaligmakend is. Geerten woont al twintig jaar in Italië, eerst vijftien jaar in Toscane daarna in Syracuse op Sicilië, zowat het verste punt van Europa. Dat is opzet natuurlijk: hij heeft zichzelf verbannen, zo ver mogelijk. Dat heb ik nooit zo sterk gehad, maar ik ben wel erg gesteld op de Middellandse Zee, ik zou daar best willen wonen.

Wat houdt u tegen?

Mijn geliefde die hier een baan heeft, mijn vrienden, gebrek aan durf om me in het onbekende te storten…

U bent altijd openlijk lesbisch geweest. Bent u getrouwd, nu dat in Nederland mogelijk is?

Ja, in 1999, ook al is het homohuwelijk een heel dwaas iets. Als in één land ter wereld homoseksuelen voor de wet kunnen trouwen, dan stelt dat toch niks voor? Ik had er geen moment aan gedacht dat het homohuwelijk ooit mogelijk zou zijn in Nederland en ik streefde dat echt niet na. Maar toen het kon, dacht ik: dat doen we. Het is niet echt, maar ik wil het wel spelen. Ik vind het ook grappig dat ik getrouwd ben. Het heeft een emotionele betekenis en voor ons was het financieel makkelijker. De plechtigheid hielden we bescheiden: twee getuigen erbij, leuk gaan eten, chic gaan borrelen en dat was het.

Uw ouders waren niet dus van de partij?

Nee, neen, geen sprake van. Mijn manier van leven en mijn seksuele voorkeur zijn voor hen heel moeilijk om te accepteren. Ze vinden mijn vriendin heel leuk, maar dat ik homoseksueel ben niet. Dat zegt mijn moeder, tenminste. Van mijn vader weet ik het niet, maar hij geeft haar altijd gelijk. Zij was altijd de wetgevende, de uitvoerende en de regerende macht in huis.

Uw moeder had vroeger ook een huwelijkskandidaat voor u?

Als ik daarop was ingegaan, was ik nu rijk geweest. Mijn moeder had waarschijnlijk liever een dochter gehad die met een rechter of een hoge ambtenaar getrouwd was en zich naast acht uur lesgeven aan haar kindertjes had gewijd. En dochter met een piepklein baantje en een belangrijke man: natuurlijk had ze dat liever gehad.

Uw vader beschouwde de kinderen als de prijs die hij voor haar moest betalen, schrijft u. Beschouwt u kinderen ook als een last of vindt u het jammer dat u er geen hebt?

Ik zou kinderen heel erg leuk vinden, maar dat kwam in mijn positie als homoseksueel nicht in Frage. Ik ben er ook nooit treurig om geweest dat ik ze niet heb. Iedere vrouw houdt zich bezig met dat soort vragen rond haar 38ste, maar bij mij is dat in een vloek en een zucht voorbijgegaan. Ik weet dat ik niet erg goed zou zijn in kinderen opvoeden. Schrijven en kinderen hebben, het leek mij altijd een onmogelijke combinatie omdat het twee dingen zijn die een volledige concentratie vereisen. Schrijven is immers een heel egoïstisch vak. Je moet aan de slag als jij het ogenblik rijp acht, en kinderen moeten een moeder hebben die er voor hen is als ze haar nodig hebben, en daar ook aandacht voor heeft.

Had uw moeder die voor jullie?

O jawel. Wij hadden haar volledige aandacht. Maar alles wat ze aan mij zag, interpreteerde ze bij voorbaat verkeerd.

Geerten vertelde ooit in een interview hoe hij en zijn moeder elke dag samen een middagdutje deden. In uw verhaal vind ik daar niets van terug.

Dat is bij mij absoluut niet aan de orde. Het idee dat ik bij mijn moeder onder het dekbed zou kruipen, is volstrekt idioot. Of het gebeurde, weet ik niet: je vergeet de meeste dingen die gebeurden voor je vier was, maar in mijn ogen is het onvoorstelbaar. Misschien was er toen al een vorm van aantrekken en afstoten. Mijn moeder houdt niet op te roepen dat ze van al haar kinderen evenveel houdt. God en ik weten dat het niet zo is, maar dat zal ze nooit toegeven.

Wat ik me zeer goed herinner: van de vier kinderen was ik het eerst klaar met studeren. Braaf mijn studie afgemaakt, zestien uur les geven per week en daarbij ook nog een doctoraal gehaald, cum laude. Ik vroeg aan mijn moeder: “Ben je niet blij? Ben je niet trots op je oudste dochter die als eerste een studiegraad heeft behaald?” Zei ze: “Ach, Nederlands is zo’n makkelijke studie.” Maar ik had geen Nederlands gestudeerd, wèl theoretische literatuurwetenschappen, maar dat had ze helemaal niet in de gaten gehad of het niet eens willen weten. Op dat moment dacht ik: als ik zou vragen of ze niet blij was dat ik koningin van Nederland was geworden, zou ze gezegd hebben: “Ach, Nederland is maar zo’n klein landje.”

Op het eind van het boek schrijft u dat alle vier de kinderen “ieder afzonderlijk, van tijd tot tijd en tot vervelens toe, van boord wilden springen. Buitenstaanders noemen dat gek of suïcidaal…” Geerten heeft er boeken over geschreven: zijn depressies en zelfmoordpogingen.

Wij lijden allemaal aan die rare gekte. Mijn zusje is zo’n buitengewoon intelligent wezen dat zij dat het meest onder controle heeft. Mijn oudste broer heeft lange tijd geprobeerd om een fatsoenlijk leven te leiden met een huwelijk en kinderen, maar het is niet altijd gelukt. Soms slaat die gekte toch toe. Ikzelf heb ook hevige perioden gekend, heel hevige. Toestanden en woedeaanvallen en buien. Maar daar kom je niet mee naar buiten, je komt met een boek. Het is een enorme golfbeweging van discipline en gekte. Het schrijven zelf vindt plaats in een periode van evenwicht. Je kunt niet schrijven als je niet zeer gedisciplineerd bent, maar ook niet als je àltijd gedisciplineerd bent. Ik dronk vroeger ook stevig, maar nooit als ik schreef. Ik schreef mijn boeken ongelofelijk snel omdat ik zo gauw mogelijk weer wilde drinken. Voor Vuur en zijde heb ik twee maanden in een boerderij aan de voet van de Pyreneeën gezeten, zonder tv, winkels, kranten of buren. Alleen met mijn hond en maïsstoppelvelden. Daar heb ik van acht uur ’s morgens tot tien uur ’s avonds in één ruk doorgewerkt en al die tijd geen druppel gedronken. Toen het boek klaar was, mocht ik wel weer. Vijf jaar geleden begaf mijn lever het en belandde ik voor zes weken in het ziekenhuis. Vier jaar heb ik geen druppel meer aangeraakt, maar nu mag ik weer een heel klein beetje alcohol, een enkel glaasje bij speciale gelegenheden zoals Kerstmis.

Doeschka Meijsing, ‘100 % chemie’, Querido, 160 blz., 15,95 euro.

“1934, hetDerde Rijk, de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is een zeer zware stof en toch zijn er vlinders van gemaakt.”

“Nederland was voor mijn grootmoeder en mijn moeder een grote teleurstelling. Ze verhuisden van Frankfurt, destijds een wereldse stad, naar een met kranten dichtgeplakte wereld.”

“Ja, we zijn getrouwd. Ook al is het homohuwelijk een heel dwaas iets. Als in één land ter wereld homoseksuelen voor de wet kunnen trouwen, dan stelt dat toch niks voor?”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content