In oktober 1995 startte de Belgische Inge Bracke met de hulp van een paar vrienden in Kathmandu een opvangtehuis voor straatkinderen op. Zonder veel poeha, maar met des te meer inzet en koppigheid. Tien jaar later is het feest in Shangrila : het bescheiden toevluchtsoord groeide uit tot een goed gestructureerd project dat meer dan honderd jongeren een kans op een menswaardig leven biedt.

Meer informatie Shangrila home vzw : http://users.pandora.be/shangrila e-mail werkgroep : shangrila.home@pandora.be

CPCS NGO : www.cpcs-nepal.org

e-mail : international@cpcs-nepal.org of cpcs-nepal@yahoo.com

Me with Usha. Me with Soni. Me with Sara and Tara. Geen twijfel mogelijk, de digitale fotografie is speciaal uitgevonden voor Nepalese kinderen. In steeds wisselende formaties poseren ze voor de lens : koket kijkende minivrouwtjes, zich al verdraaid goed bewust van hun charmes. Jongetjes die hun gekke bek in beeld proberen te duwen, worden kwaad weggekijfd. Glunderend bekijken ze het resultaat. En dan begint het opnieuw : ” Me with Silou, me withMalati…” Eén meisje houdt zich wat afzijdig. Schuwe, ver uit elkaar staande ogen. Dan pas valt me haar linkermouw op, leeg vanaf de elleboog. Dit moet Prabina zijn. Een paar maanden geleden nog een bang en ontredderd dorpskind dat met een gebroken arm in het Jorpati-ziekenhuis in Kathmandu werd binnengebracht. Veel te laat, want dorpsgenoten hadden het armpje zo strak met bamboe gespalkt dat het zwart zag. Pierre Soete, een Belgische chirurg die in het ziekenhuis werkt, had geen keuze. Hij amputeerde de arm, maar net onder de elleboog, zodat Prabina het gewricht nog heeft om iets vast te houden of te dragen. Terug naar huis kon ze niet. Haar moeder is geestesziek, wellicht was zij verantwoordelijk voor de armbreuk. Prabina’s vader kan niet voor haar zorgen. Sinds mei verblijft ze in Shangrila. In het begin deed de stomp erg pijn, haar verzorgers stonden te bibberen op hun benen als ze de wonde moesten schoonmaken. Nu gaat het Prabina goed, verbluffend wat ze klaarspeelt met één hand. Als ze groter is, krijgt ze een prothese. Niet zomaar één, de beste die er op de markt is, heeft haar sponsor beloofd. Als er een schuchtere glimlach over haar gezichtje glijdt, smelten in de Himalaya spontaan een paar gletsjers.

Ik heb het opgezocht : Shangri-la, of Shambhala in het Tibetaans, betekent letterlijk ‘de zon en de maan in je hart’. Het was de schrijver James Hilton die het begrip in 1933 via zijn boek Lost Horizon in de Engelse taal introduceerde. Toevluchtsoord betekent het nu internationaal, een soort Utopia op aarde. Maar het Kids Shangrila Home in Aarubari, een buitenwijk in het noordoosten van de Kathmanduvallei, is alles behalve een Utopia. Het vriendelijk geelgroen geschilderde huis (een voormalig hotel, zes verdiepingen, géén lift, van de medewerkers wordt enige conditie vereist) gonst van de kinderstemmen. De kleine huisclown Dilay, één en al beweeglijkheid, toont hoe je energie spaart : op je buik over de trapleuning naar beneden. In de muziekkamer martelt iemand een elektrische gitaar. Metallica en de Red Hot Chili Peppers zijn very big in Nepal en hoeven nog niet meteen voor concurrentie te vrezen. Elders geeft Ram computerles aan de kleintjes. Knappe bol Ram, tweede jaar hoger onderwijs, vastbesloten een master in informatica te halen, is een van de rolmodellen binnen Shangrila en zich goed bewust van zijn verantwoordelijkheid. Het naaiatelier is de trots van Lies, een vitale Nederlandse zestiger die hier elk jaar een paar maanden als vrijwilligster komt werken. Samen met de naaididi’s maakt ze alle schooluniformen en het beddengoed van de kinderen, maar ook zijden boekomslagen en etuis die aan toeristen verkocht worden.

Voor een beter begrip : didi (oudere zuster) en dai (oudere broer) zijn naast het multifunctionele namaste, Indisch voor hallo, zowat de meest gebruikte woorden in het lokale idioom. Iedere volwassen vrouw is een didi en iedere volwassen man een dai. Zo komt het dat Linda didi samen met Lies didi en nog een paar andere Belgische dais en didi’s enigszins ademloos de trappen bestijgt voor een rondleiding van de overige faciliteiten. Smoezelige kinderhanden lieten een donkerglimmend spoor na op de muren. Een sliert foto’s vormt een heus who’s who van de bewoners ; 117 kinderen en jongeren zijn er nu in zorg, waarvan meer dan 70 voltijds in het huis wonen en anderen ’s avonds met hun moeder naar huis gaan. Shangrila stelt immers een aantal alleenstaande moeders te werk als naai-, kook- of wasdidi. Op die manier hebben ze een inkomen en zijn ze in de nabijheid van hun kinderen.

Teddyberen en Bollywoodsterren

Op de overloop één enkele poster : het silhouet van twee geboeide volwassenen, met daarboven de laconieke tekst In Nepal sex with children is a crime. Zoals overal waar de kinderen mooi en arm zijn, is ook Nepal een trekpleister voor buitenlandse pedofielen. De kamers zijn aandoenlijk in hun eenvoud : stapelbedden met kleurig beddengoed, made in Shangrila. Teddyberen bij de kleine meisjes, foto’s van Bollywoodsterren en knipsels uit westerse modetijdschriften bij de grotere. Ieder kind heeft een kist voor zijn persoonlijke bezittingen. Voor de meesten is het voor het eerst in hun leven dat ze iets van zichzelf hebben. Als ze hier nog maar pas zijn, verstoppen ze ook eten in die kist, vertelt Lies, het duurt een tijd voor ze wennen aan de zekerheid van drie maaltijden per dag.

Een kereltje van een jaar of twaalf koestert een pakje, gewikkeld in zilverpapier : ” For my godmother, she comestomorrow.” Ook jong spreken de meesten al een aardig mondje Engels. Daarvoor zorgen de zeer serieuze huisleraar Madhu Sir, Wim dai en de vrijwilligers, in dit geval het frisse jonge koppel Tom en Evi dat er ook niet voor terugschrikt om voor dag en dauw vijftig omeletten te bakken als ze met de kinderen op uitstap gaan. Op weekdagen hebben de kinderen er vóór ze ’s morgens naar school gaan al een paar uur les op zitten. Nadat ze volgens een beurtrol hun kamer schoongemaakt hebben. ’s Avonds wordt er gestudeerd en op de computer gewerkt. En natuurlijk wordt er in deze periode stevig gerepeteerd voor de optredens tijdens het grote Shangrila-feest.

Ik zal eerlijk zijn : ik was met gemengde gevoelens naar Nepal gekomen. Liefdadigheid, allemaal goed en wel, maar waarom precies hier ? Er is in Kathmandu en omstreken bij wijze van spreken op elke straathoek een buitenlandse ngo actief. Je kunt er niet naast kijken, die massieve witte jeeps van Unicef en de VN. Is er elders nog niet veel meer miserie ? Anderzijds : bestaat er een hiërarchie in lijden ? En in helpen ? Ik kende ze al langer, de leden van de Belgische werkgroep die Shangrila draaiende houdt en ik kon er alleen maar mijn hoed voor afnemen. Je tien jaar aan een stuk zonder enige vergoeding de benen vanonder het lijf lopen om geld in te zamelen en sponsors te ronselen voor straatkinderen, het is een ander soort engagement dan eenmalig geld te storten op de rekening van een rampenfonds. Daarom ben ik nu hier. Niet echt het type vrouw dat spontaan begint te kirren als er een baby in zicht komt. En toch… als Soni op mijn schoot kruipt en met haar plakkerige handje in mijn haar begint te graaien, wordt het verdacht mistig voor mijn contactlenzen. Het vertrouwen, de levenslust die zo’n kleuter uitstraalt. Kraaiend van de pret houdt ze me een denkbeeldige vlo voor. Welja, lach haar maar uit, de grote witte didi. Toch een moederinstinct ? Dat ik dat nog mag meemaken.

Miserie maakt vindingrijk

Nergens is armoede kleurrijker dan in Kathmandu. Er zijn de stupa’s met de feestelijk wapperende gebedswimpels en de fotogenieke moneybaba’s : zogenaamd heilige mannen, meestal zo stoned als een garnaal, die voor een paar roepies met je op de foto willen. In de toeristenwijk Thamel lokken de straatverkopers : Buddha, didi ? Rickshaw, pashmina, tigerbalsam, good marihuana ? Nee, laat maar. Het is al lastig genoeg om niet overhoop gereden te worden door de driewielers, busjes, motorfietsen en gammele taxi’s die verondersteld worden links te rijden, maar in de praktijk overal rijden. Of je nek niet te breken in de putten van het wegdek, of over de bedelaars met de door lepra aangevreten arm- en beenstompen.

Vrouwen met een baby op de arm trekken je mee naar het dichtstbijzijnde winkeltje. De melk voor de kleine moet zowat de duurste ter wereld zijn en bovendien wordt elke fles ettelijke keren per dag verkocht. Miserie maakt vindingrijk. En heeft haar eigen soundtrack : nergens wordt zo enthousiast keel geschraapt en gespuugd als in Kathmandu. Onwillekeurig krimp ik telkens weer in elkaar, bang in iemands vuurlinie te lopen. Buiten Thamel is de ellende nog schrijnender. Iele mannetjes torsen reusachtige vrachten aan een riem over hun voorhoofd, je verwacht dat ze elk moment doormidden zullen breken. Straatkinderen met lege ogen en lopende neuzen van het lijmsnuiven brengen een smekende hand naar hun mond in het universele hongergebaar. Je hart breekt, maar je weet dat elke roepie die je geeft naar hun verslaving gaat.

De sloppenwijk nabij de Kalimatibrug is het ergst. Hier leven mensen letterlijk op een vuilnisbelt. Het water van het riviertje is loodgrijs, er drijft een onbeschrijfelijke smurrie in. Hier sleept een varken met een verlamd achterlijf zich door de drek, daar ligt een hond met een halfopen schedeldak. Een fox cabrio, schiet het door me heen, maar het is een vreugdeloos grapje-om-niet-te-huilen. “In Nepal kijk je niet met je ogen, maar met je ziel”, zei een Duitse mystica die ik vanmorgen toevallig bij de bakker tegenkwam. Kathmandu maakt wereldwijd aanspraak op de grootste dichtheid aan oude en nieuwe hippies en verlichte geesten per vierkante kilometer. Zelf ben ik nog niet zover. Ze kunnen hartverscheurend glimlachen, de Nepalezen, maar achter die glimlach zie ik vooral miserie en wanhoop.

Nepal is een van de armste en minst ontwikkelde landen ter wereld ; 50 procent van de bevolking is werkloos, de levensverwachting bij de geboorte is 59,5 jaar voor vrouwen, 60 jaar voor mannen. Onder de vijf jaar is de helft van alle kinderen ondervoed. Politiek en economisch is het land er de laatste jaren alleen maar op achteruitgegaan. Sinds de maoïstische guerrilla de Nepalese staat in 1996 de Volksoorlog verklaarde, vielen er al twaalfduizend doden. Zowel de guerrilla’s als het regeringsleger gaan zich te buiten aan ontvoeringen, martelingen en wederrechtelijke executies. Politie en leger zijn alomtegenwoordig, het automatisch geweer in aanslag. Als je zegt dat je uit België komt, denken ze hier niet aan friet of chocolade, maar aan een wapenfabriek in Herstal. Bij de minste verplaatsing buiten de hoofdstad moet je tussen de versperringen van de checkpoints laveren.

De prille democratie

Wie een trekking naar de Everest of de Anapurna’s onderneemt, krijgt onvermijdelijk met de maoïsten te maken. Zolang je een financiële bijdrage aan de revolutie levert, laten ze je verder met rust. In ruil voor je gift krijg je een keurig voorgedrukt ontvangstbewijs. Hoewel buitenlanders dus niet direct geviseerd worden, is het toerisme de laatste jaren met 70 procent gedaald, een ramp voor de economie van het land. Op 1 juni 2001 kwam het gros van de Nepalese koninklijke familie om in een nooit helemaal opgehelderde schietpartij ; de vermoedelijke schuldige, kroonprins Dipendra, stierf zelf aan zijn verwondingen. Zijn oom, de huidige koning Gyanendra en zijn zoon waren niet aanwezig op het fatale familiefeest. Ook als hij niets met de paleismoorden te maken had, heeft hij er wel grondig zijn voordeel mee gedaan. In de buurt van het koninklijk paleis hangt het vol plakkaten met slogans over democratie en het meerpartijenstelsel. Dat is de ironie voorbij, want in februari 2005 maakte de koning een eind aan de ‘prille democratie’ door de regering af te zetten. Sindsdien heeft hij alle macht in handen, zich beroepend op zijn goddelijke afkomst.

Inge Bracke (47), al vijftien jaar in Nepal, heeft het sociale klimaat weten veranderen. “Als je vroeger de bus nam, babbelde iedereen met iedereen. Dat is voorbij, de mensen vertrouwen elkaar niet meer.” Een felle met een inktzwart gevoel voor humor, de ‘moederoverste’ van Shangrila. Bepaald geen allemansvriend, maar als ze geen haar op de tanden had, had ze het hier waarschijnlijk ook niet zo lang uitgehouden. Of ze zich tien jaar geleden goed realiseerde waaraan ze begon, wil ik weten. Ze haalt achteloos haar schouders op : “Ach, het verhaaltje… Ik had een guesthouse in Thamel en kreeg geregeld straatkinderen over de vloer. Ik gaf hen te eten, hield hun slaapzak en schamele spullen in bewaring als ze weer de straat op gingen. Maar het was zo wreed hen telkens opnieuw de kou in te sturen. Ik wilde meer doen. Paul Jacobs, een goede vriend, nu nog altijd een spilfiguur binnen de werkgroep, opperde toen het idee om in België geld in te zamelen : ‘Op het postsorteercentrum in Berchem waar ik werk, zit een hoop volk bijeen. Als die allemaal honderd frank geven, komen we al een heel eind.’ Zo simpel is het begonnen, met elf kinderen.”

“Van in het begin werken we samen met CWIN, Child workers in Nepal, een lokale organisatie die zich inzet voor zwerfkinderen. Hun social workers vangen hen op, zoeken uit of ze nog ergens familie hebben, of er mogelijkheid is tot rehabilitatie. De kinderen die bij ons komen kunnen nergens meer terecht. Vaak zijn het Tamangs uit dorpen in de heuvels rond Kathmandu : ze lopen thuis weg om de bittere armoede te ontvluchten of omdat ze er slecht behandeld worden. Of ze zijn door hun ouders naar familie in de stad gestuurd om niet ontvoerd te worden door de maoïsten. Maar die familie kan vaak niet eens voor haar eigen kinderen zorgen. Andere kinderen zijn zogenaamde untouchables, voor de officiële instanties bestaan ze niet eens. En gehandicapten moeten niet op begrip rekenen, die zullen in een vorig leven wel iets misdaan hebben. Als ik al eens ontmoedigd raak, dan is het doordat we van regeringswege niet de minste medewerking krijgen, integendeel zelfs. Sinds de koning alle macht naar zich toe getrokken heeft, is het nog erger. De schijnregering bestaat uit leden van de oude garde, van vóór het meerpartijenstelsel. Als je met een of ander administratief probleem zit, is geld het enige dat hen interesseert.”

“Kijk, ik ben geen moederTeresa. Soms denk ik : waar zijn we hier mee bezig ? Maar het huis staat er, de kinderen zijn er, je bent verantwoordelijk voor mensenlevens en dus deserteer je niet. Ook al heb je soms zin om je koffer te pakken en te zeggen : ‘Salut, iedereen.’ Maar zo’n moment gaat snel voorbij. Trouwens, als ik nog eens in België ben, voel ik me na een paar dagen eenzaam. En al die lange smikkels achter overvolle supermarktwagentjes, dat is toch niet te geloven. Wim en ik vormen een goed team, ik ben heel blij dat hij permanent in Nepal is komen wonen. En Dinesh, onze sociale werker en zelf een ex-straatkind, is ook een onmisbare kracht. Hij praat met jongeren, met leraren en politiemensen, altijd met evenveel overtuigingskracht.”

Natuurlijk zijn er teleurstellingen. “Vroeger zag ik elke wegloper als een persoonlijk falen, maar daar ben ik mee gestopt. Zo was er een meisje dat zwanger raakte van een junkie. Maar als je wist wat voor leven dat kind achter de rug had… Haar moeder was veroordeeld wegens medeplichtigheid tot moord op haar man en had haar dochter meegenomen achter de tralies. Een zusje dat in de gevangenis geboren werd, werd door de moeder gedood. De grootvader die het meisje uit de gevangenis haalde, was te oud om voor haar te zorgen en uiteindelijk kwam ze in de prostitutie terecht. Emotioneel was dat kind dood. Goed, je kunt zeggen : ‘Ze heeft hier veel kansen gehad, nu komt ze er niet meer in.’ Maar als ze morgen voor de poort staat na weer een pak slaag van haar junk, ben ik niet zeker of ik het over mijn hart krijg haar weg te sturen. Ik weet dat ik de mensen van de werkgroep in België soms gek maak. Paul en Ingrid, John en May en alle anderen, zonder hen zou Shangrila niet bestaan. En dan heb ik het niet alleen over het geld dat ze altijd weer weten te verzamelen, maar ook over de morele steun. Maar als er iemand met een halfdode baby voor mijn neus staat, kan ik toch niet zeggen : ‘Kom over een maand eens terug, ik moet eerst vragen of er genoeg geld is’. ”

“In België is er ook miserie, moeten wij vaak horen. Mijn reactie is altijd dezelfde : ‘Doe er dan iets aan !’ In een luie stoel van je oren maken is gemakkelijk. In elke maatschappij zijn er mensen die om de een of andere reden niet meekunnen. Wie het wél kan, heeft volgens mij een verantwoordelijkheid tegenover de anderen. Mijn levensfilosofie is heel simpel : Er is een hoop rotzooi in de wereld, maar dat wil niet zeggen dat ik mij daarbij moet neerleggen.”

Geen Vlaamse missiepost

Geen groter contrast denkbaar dan tussen impulsieve Inge en Wim De Becker, bedachtzaam en zachtmoedig, uiterlijk veel jonger dan zijn 38 jaar. Puur toeval noemt hij het dat hij bij Shangrila terechtkwam. “Ik was programmeur-analist bij een groot Amerikaans bedrijf. Kinderen had ik bij wijze van spreken nog nooit van dichtbij gezien. Na een trekking belandde ik in het guesthouse van Inge, net op het moment dat ze de eerste kleine gasten opving. Toen het bedrijf waarvoor ik werkte kort daarna reorganiseerde, zag ik dat als een kans om weg te raken, want eigenlijk was ik het daar kotsbeu. Ik ging als vrijwilliger bij Shangrila werken en dat gaf mij zoveel voldoening dat ik meteen negen maanden bleef. De volgende zes, zeven jaar was het aanmodderen : telkens een paar maanden geld verdienen in België om daarna naar Nepal te kunnen komen.” Intussen werkt Wim fulltime in Kathmandu. Net als Inge zonder ziekteverzekering of uitzicht op een pensioen. Lachend : “Maar dat maakt me alleen bang als iemand zoals jij nu erover begint. Als je van alles schrik hebt, doe je uiteindelijk niets.”

Bij Shangrila houdt Wim zich vooral bezig met het Youth Rehabilitation Plan (YRP). “Shangrila is geen Huisje Weltevree en nog minder een Vlaamse missiepost, wij zijn ons bewust van wat zich buiten de poort afspeelt. Wat wij willen is groeien door de samenwerking met andere organisaties. Dat je weet : met dit of dat probleem kunnen we bij hen terecht. In België is het simpel : er zijn goede dokters, je kunt met een kind naar de psychiater. Hier moet je soms heel moeilijke beslissingen nemen, een beetje God spelen. Je bent je voortdurend bewust van je beperkingen. In het begin hebben we in ons enthousiasme ook fouten gemaakt. De impact van een verslaving onderschat, bijvoorbeeld. Je kunt van een jongere die recht van straat komt niet verwachten dat hij meteen zijn draai vindt in een geordende gemeenschap en braaf naar school gaat. Vandaar onze samenwerking met de Child Protection Centers and Services (CPCS), een shelter die eerstelijnshulp biedt aan straatkinderen. De meeste van die kinderen zitten in een uitzichtloze situatie : dertien, veertien jaar, dus te oud om te bedelen, maar ook te oud om nog naar school te gaan. Bij sommigen groeit het besef : als ik nog iets van mijn leven wil maken, moet het nu gebeuren. Voor die jongeren hebben we het YRP opgericht.”

“We werken samen met verschillende instituten die een heel assortiment technische opleidingen aanbieden : cursussen voor kok, loodgieter, schrijnwerker, metselaar. Maar er is meer nodig : die jongeren moeten van de straat gehaald worden, weg van de agressie, van de verleiding van drank en drugs. Daarom hebben we in de onmiddellijke omgeving van Shangrila een tweede huis gehuurd waar nu twintig jongens onder de begeleiding van twee so-ciale werkers wonen. Ze hebben een beurtrol om te koken en hun onderkomen schoon te houden en voor ze naar hun cursus vertrekken krijgen ze al een paar uurtjes les. Maar meer dan iets anders is het voor hen een plek om thuis te komen, af te kicken en rust te vinden.”

Of hij zichzelf een idealist zou noemen, wil ik weten. “Niet als het de connotatie heeft van onnozelaar of geitenwollen sok. ‘Wat jullie doen, is een druppel op een hete plaat’, is een populaire dooddoener. Maar meer dan zeshonderd kinderen die in het CPCS terechtkunnen om te slapen, voor eten en medische hulp, dat is méér dan een druppel op een hete plaat. Hetzelfde geldt voor het YRP : het geeft zo’n voldoening als je ziet hoe die gasten door hun opleiding een gevoel van eigenwaarde krijgen. En een job. Dat was voor ons bang afwachten : die cursussen, allemaal goed en wel, maar gaan die gasten daarna allemaal werk vinden ? Ja dus, er is in Nepal werk voor goed opgeleide automecaniciens, loodgieters, elektriciens, koks. Al wie geslaagd is voor een cursus heeft ook effectief werk gevonden. Dat is niet idealistisch, dat is de realiteit.”

Vuile voeten en stoere petten

En dan is het feest in Shangrila. Reden genoeg om te vieren. Al die gezonde, energieke, zelfredzame kinderen en jonge mensen. Waarvan de eersten nu op eigen benen staan en uitvliegen. Iedereen is er : de jongens van het YRP en van pottenbakkerij Ghokarna, een derde afdeling van Shangrila, rustig gelegen tussen de akkers in terrasvorm. Een veertigtal Belgische medewerkers, sponsors en sympathisanten, speciaal voor de gelegenheid verenigd met hun pupillen. De Belgische ambassadeur en dokter Soete. En een honderdtal straatkinderen van de CPCS, het project van Joshi, alias Jean-Christophe Ryckmans, een jonge hyperkinetische Brusselaar die wat mij betreft een nominatie voor Grootste Belg verdient voor de creativiteit en nimmer aflatende inzet waarmee hij de khat, letterlijk plasticrapers, probeert te helpen. Ze zijn tengerder dan de Shangrila-kinderen, in gescheurde kleren en vuile voeten in veel te grote rubber sandalen. Ze hebben schimmelplekken in hun haar of armen vol boze kerven, hun lichaamstaal is die van de agressie. Maar ze gaan wel ongevraagd een glas cola voor je halen.

Er zijn ook coole rakkers bij, in oversized hiphopkleren en stoere petjes. I sleep only withthe best lees ik op het T-shirt van een snotneus met tweekleurig haar. In de buurt van de dure hotels is tot 60 procent van de straatkinderen seropositief, weet Joshi. Maar vandaag is het feest en tussen de vrolijke zang- en dansnummers en de clownsacts van de Shangrila-kinderen is er ook een stukje street art van de shelterjongens. Hier staan de Pacino’s en de De Niro’s onder de gangboys en ze spelen hun eigen bestaan : de opwinding en de vrijheid, maar vooral de uitzichtloosheid van de straat.

We hebben nog gedanst, die avond, en veel gegeten. Mijn god, wat kunnen die kleine gasten schransen. En hoe aandoenlijk, die opgeschoten slungels die geduldig de baby op hun schoot voeren. Gespeecht wordt er niet. “Wat wil je dat ik vertel ?” zegt Inge. “De speech, die loopt hier rond, dat zijn de kinderen.” Tijdens de optredens heb ik haar lip een paar keer vervaarlijk zien trillen. Toch niet zo’n taaie tante dus. Hoe stond het ook weer in het woordenboek ? Shangri-la : de zon en de maan in je hart.

Door Linda Asselbergs / Foto’s Kris Van Exel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content