Mannenontwerper Dirk Schönberger heeft ondanks zijn jonge leeftijd al heel wat omzwervingen gemaakt, maar is uiteindelijk in Antwerpen geland. Met zijn carrière gaat het alleen bergop: na zes seizoenen reizen ook zijn kleren de hele wereld rond.

D irk Schönberger is net terug uit New York. Meteen na zijn laatste mannendefilé in Parijs, een paar weken tevoren, heeft hij zijn koffers genomen en is hij de oceaan overgestoken. “Het is altijd hetzelfde liedje”, zegt hij. “Er komen wel Amerikaanse inkopers naar Parijs, maar er zijn zoveel shows en defilés dat ze er misschien maar een tiende van kunnen bezoeken. Als zij niet naar mij kunnen komen, dacht ik, dan ga ik wel naar hen toe. Dus heb ik een kleine selectie uit de collectie gemaakt, nu ja, zes koffers vol, en alle kledingstukken opgehangen in het appartement van een vriend in New York. En de belangrijkste mensen zijn langsgekomen én ze hebben gekocht. De hele trip was een spontane ingeving, maar het heeft gewerkt. Ik denk dat het de enige manier is om daar iets in gang te krijgen. Voor mij was het ook een aangename ervaring. Het was een van de weinige keren dat ik zelf mijn uitleg kon doen. Normaal gaat dat via een persbureau of via de verkopers in de showroom.”

Zelf zijn wij ook benieuwd naar zijn verhaal. Schönberger is onmiskenbaar een opkomende naam in de mannenmode, maar meer weten we niet. Zijn kleren, vol studieuze coupes, met edele maar harde materialen en met forse proporties, kennen we wel, hoewel ons blijkbaar veel details ontgaan zijn op zijn defilés. Hier in zijn bureau hangen alle kledingstukken per soort aan de rekken en ze zien er meteen veel interessanter uit dan op de catwalk. Want nog belangrijker dan Schönbergers total look zijn de details en de intrinsieke coupe-experimenten, en die zie je pas van heel dichtbij.

We verwachten het ergste als hij ons bijvoorbeeld zijn banana-trousers wil laten zien, maar het blijkt een bijna-gewone broek waarvan de pijpen niet recht lopen maar in een lichtjes bollende curve. “Dit model zit er al van bij het begin in,” vertelt hij, “en het is een blijver. Voor dit zomerseizoen heb ik het ook in de korte versie gemaakt. Een Parijse winkel had er de vorige keer een pak van besteld en ze waren allemaal onmiddellijk uitverkocht. Op de catwalk komt die broek niet echt tot z’n recht. Je ziet niet meteen dat er een andere vorm inzit. Op de manier van presenteren moet ik nog werken, want ik heb vaak hetzelfde probleem met de rest van de collectie. Bij het laatste defilé was ik echt tevreden toen ik alle mannequins aangekleed zag, maar na afloop stond ik er alweer wat kritischer tegenover. Het blijft immers erg moeilijk, zeg maar bijna onmogelijk, om alle details te tonen. Aan de andere kant wil ik ook niet dat het allemaal in één oogopslag duidelijk is, want dan wordt het vervelend. Bij mij moet je altijd een beetje zoeken.”

Schönberger is geboren in Keulen en ziet zichzelf dus als een Duitse ontwerper, hoewel hij een beetje bij de Belgische lichting ingedeeld wordt door zijn Antwerps adres.

Dirk Schönberger: Duits, Belgisch, Antwerps?

Duits, absoluut. Laten we zeggen dat ik hier in Antwerpen als gast resideer. Ik ben hier halftoevallig terechtgekomen. Ik heb al een heel traject afgelegd. Als tiener wou ik mode studeren, maar in Keulen zelf was daar geen sprake van. Ik wou echt naar een goede school, dus trok ik naar Firenze, om het water te testen zeg maar. Ik ben er uiteindelijk anderhalf jaar gebleven. Ik wou vooral naar New York trekken, net zoals zoveel modestudenten, want het leek me een andere, meer opwindende wereld. Ik was toen echt bereid Europa vaarwel te zeggen, maar er ontbrak één belangrijk iets: geld. Ik ben dan maar terug naar Duitsland gegaan. Daar heb ik nog drie jaar gestudeerd aan de afdeling van Esmod in München, in mijn ogen een vreselijke stad. Maar ik heb op de academie aldaar wel veel technische kennis opgestoken, hoewel ik het er niet altijd even makkelijk had. Duitse scholen zijn erg op de industrie gericht en creativiteit komt meestal op het tweede plan.

Is dat de reden waarom Duitsland niet echt een modeknooppunt is?

Wel, er zijn Jil Sander en een paar kleinere namen in Berlijn, maar daar blijft het bij. Duitsers moeten hun land blijkbaar verlaten om zichzelf te worden. Bless bijvoorbeeld beschouw ik niet als Duits, net zomin als Karl Lagerfeld.

En u bent ook weggegaan.

Ja, meteen na het afstuderen ben ik een stage bij Dirk Bikkembergs begonnen. Dat was rond ’92. Het was toen nog een heel kleine ploeg. Dirk deed bijna alles zelf. Ik heb een jaar in Antwerpen gewoond en daarna ben ik in Parijs gaan leven, nog steeds als assistent van Bikkembergs, dat wel, want mijn job bestond vooral uit rondreizen, naar fabrikanten en zo. En toen kreeg ik heimwee naar… Keulen. Ik had het gevoel dat ik genoeg had gezien; ik wou iets in mijn geboortestad opbouwen. Zo gezegd, maar niet zo makkelijk gedaan. In Keulen heb ik een jaar wat kantoorjobs gehad, om geld bijeen te krijgen.

En nog steeds had u geen eigen collectie.

Neen, maar Dirk Bikkembergs heeft me wel het laatste zetje in die richting gegeven. Verder wist iedereen uit zijn team dat het mijn droom was en ze bleven aandringen om m’n eigen ding te doen. Rond die tijd heb ik mijn partner Roel leren kennen en samen hebben we de knoop doorgehakt. Ik ben met een heel kleine collectie begonnen, 1 hemd, 1 broek, 1 jasje, niet zozeer om te verkopen, maar om mensen te laten zien waarmee ik bezig was. Dat is zo’n drie jaar geleden en het heeft geleid tot dit hier allemaal (wijst om zich heen).

Antwerpen dus.

Om praktische redenen. Om een designer-collectie zoals de mijne te produceren, ben je het beste af in België. Hier zijn de fabrikanten echt afgesteld op ontwerpers, vooral dan dankzij de eerste generatie (de Zes van Antwerpen, nvdr). Engelse fabrieken kunnen geen kwaliteit garanderen, de Italiaanse zijn voor ons te duur, en de Duitse zien je alleen staan als je reuzekwantiteiten bestelt. Dus… België!

En hoe bevalt het hier?

Ik ben nogal graag op mezelf. Het is vreemd: toen ik hier voor het eerst kwam, vertelde iedereen me dat ze Antwerpen verkozen omdat het veel minder hysterisch was dan bijvoorbeeld Parijs. Maar ik vind het hier nu even druk, met de tweede en de derde generatie Antwerpse ontwerpers allemaal in dezelfde kleine stad. Ik wil mijn rust terug! (lacht).

We voelen ‘m al aankomen. U wil terug…

…verhuizen! Echt, het is nog steeds mijn droom om de ontwerpstudio naar Keulen over te hevelen. Persoonlijk vind ik het een leukere stad dan Antwerpen. Ik ben daar op mijn gemak, onder vrienden. Het culturele leven is daar erg levendig. Ik ben er trouwens nu al meer dan twee keer per maand. Bloed trekt, hé.

Iets anders. U maakt blijkbaar bewust alleen mannenkleren.

Inderdaad. Het is gewoon mijn ding. Voor mij zijn mannenkleren interessanter: het is een veel grotere uitdaging om iets afwijkends voor mannen te brengen. Je bent gedwongen om het allemaal wat subtieler en discreter te maken. Iets echt volledig nieuws verzinnen voor de mannengarderobe is quasi-onmogelijk, maar ik probeer wel de grenzen een beetje te verleggen. Terzelfder tijd wil ik geen silhouetten tekenen waarin mannen er ridicuul uitzien. Mijn kleren moeten gedragen kunnen worden.

Hoe zou u uw stijl zelf omschrijven?

Tja, het is niet gemakkelijk om dat in één woord samen te vatten. Ik heb er dan maar zelf een term bij verzonnen: progressive luxury. Ik weet het, nog een modieuze leuze erbij. Maar het omschrijft wel het best wat ik maak. Ik refereer aan luxezaken, door middel van dure materialen als kasjmier of wol. Bij mij betekent luxe geen uitbundige, ostentatieve weelde. Het is meer ingetogen: veel van mijn stoffen zijn voorgewassen zodat er een zekere patina ontstaat, onderkoeld, doffer ook. Het mag er niet te blinkend nieuw uitzien. In mijn kleurenpalet grijp ik ook altijd terug naar zogenaamde luxekleuren. Grijs, donkerbruin, zwart, nu ook camel of lodengroen. Normaliter de kleuren die enkel oude rijke mannen dragen, maar die ik wat jonger wil doen overkomen.

Mijn kleren zijn steeds op traditionele vormen geënt, maar ik zoek altijd verder. Ik speel ermee, ik experimenteer. Vroeger hadden ze een sterk deconstructivistisch kantje, maar dat is er nu een beetje uit. Ik blijf wel proberen om een kleermakersjasje op een andere manier ineen te steken. Door nepen anders te leggen, naden te verschuiven of te doen verdwijnen… Op een blad papier teken ik vaak een vierkant dat een opengevouwen stuk stof moet voorstellen. Daarbinnen teken ik al de verschillende patroondelen, zodat ik in mijn hoofd al meteen begin te puzzelen en andere methodes kan verzinnen. Dat zijn ruwe ideeën, die ik dan doorgeef aan de fabrikanten die het iets preciezer kunnen uitwerken. Ik hou er niet van al bestaande kledingstukken zomaar over te nemen.

Voor de volgende winter heb ik vooral rond mods en hun parka’s gewerkt, maar ik heb er lang over getwijfeld om een “gewone” parka in de collectie te steken. Want zo’n parka heb ik niet zelf bedacht, begrijp je? Let op: ik wil niet zeggen dat ik bepaalde stukken kan heruitvinden, maar ik doe wel altijd een poging om de mannenmode een beetje verder te laten evolueren. Soms lukt dat, en soms valt het tegen, dat geef ik toe.

Is er plaats voor een dergelijk discours binnen de mannenmode?

Toch wel. Ik merk het zelf: de meer doorwrochte en doordachte stukken uit mijn collecties verkopen beter dan de meer simpele. Wat bewijst dat er toch een publiek voor is. Ik vind dat ongelooflijk, want je mag niet vergeten dat designermode altijd duur is. Neen, dergelijke bevindingen zijn erg hoopgevend. Over het algemeen staan mannen terug open voor mode, meer dan pakweg tien jaar geleden. Dat komt voor een deel omdat grote merken met enorme reclamecampagnes de man van tegenwoordig hebben duidelijk gemaakt dat het niet belachelijk is wanneer hij een kostuum van Prada of Gucci draagt. Mannen hebben daardoor een gevoel van vrijheid teruggevonden. Ze gaan terug op zoek naar modieuze spullen én ze besteden er een bepaalde som aan. Ze durven ook meer, wat positief is voor jonge, kleine ontwerpers. Toegegeven, de grote, geïnstitutionaliseerde merken nemen een bepaalde plaats in op de markt, maar er is ook weer ruimte voor onafhankelijke designers, en al bij al is dat een goede zaak.

Heeft u enig idee wie precies uw kleren koopt?

Mijn label verkoopt het meest in Japan, dus denk ik dat het vooral Japanse tieners zijn, want die zijn altijd op jacht naar nieuwe namen. Europa is nummer twee op mijn verkooplijst, en daar heb ik een beter zicht op. Enerzijds is het een wat oudere, artistieke man, anderzijds ook een jonge gast. Allebei dus.

Maar hebt u zelf een ideale klant voor ogen?

Toen ik nog bij Bikkembergs werkte, was het ideale type een sportieve, actieve man met lef. Ik kon daar best inkomen; dat was tenslotte ook mijn taak als assistent. Maar mijn mannentype is toch anders. Noem het een eerder intellectueel iemand. Niet enkel een oude man met een leesbril en grijs haar, maar toch.

We krijgen al een tijdje intrigerende uitnodigingen voor uw defilés in Parijs, steeds met afbeeldingen van prominenten. De laatste was een zwart-witcollage van 16 gezichten, van William S. Burroughs tot Kray Twin. Moeten we daar meer achter zoeken?

Beschouw het als mijn tribuut aan al mijn helden. Ik hou veel van lezen, hoewel ik er soms niet meer toe kom. Cinema, kunst… allemaal visuele disciplines die het leven aangenaam maken. Iemand als Burroughs bewonder ik al lang, net als Francis Bacon. Eigenlijk hou ik vooral van modern traditional art, namen als Kiefer of Richter in de schilderkunst, of Pinchon of Thomas Bernhardt in de literatuur. Op zaken als invitaties kan ik mijn leefwereld dus visualiseren, een beetje uitleggen als het ware. Mijn idolen zijn persoonlijk, net zoals mijn collecties heel persoonlijk zijn. Ik ga er diep op in. Het is nooit van: dat was het dan, en voor het volgende seizoen weer iets helemaal anders. Neen, sommige ontwerpen keren steeds terug, gaan hun eigen leven leiden. Ik neem mijn werk heel serieus.

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content