“Ik voel me dikwijls statenloos”, lacht dirk Blanchart een beetje groen. Op zijn jongste cd maakt de muzikale wees zich boos op de doldraaiende wereld. Voor het eerst in de moedertaal.

Als je in de voormiddag een rendez-vous hebt met muzikanten, kan je er bijna vergif op innemen dat zij met kleine oogjes de plaats van afspraak zullen binnenwandelen. dirk Blanchart bevestigt het cliché wanneer we hem op het kantoor van zijn kersverse platenhuis in Wetteren begroeten. De wallen zijn bij hem niet te wijten aan een overdaad van feestjes, zoals bij aardig wat van zijn collega’s, maar aan te hard werken. Hij heeft tot een stuk in de nacht gezwoegd op een nieuw nummer, tot het àf was.

Niet alleen omwille van dat perfectionistische songschrijverschap zou je dirk, mits wat verbeelding, de Vlaamse broer van Elvis Costello kunnen noemen. Hun carrières zijn even kronkelig en leverden, wellicht ook door die grilligheid, meer respect dan geld op. Zoals de voormalige Britse punkrocker na vele omzwervingen tegenwoordig platen maakt met sixties-meester Burt Bacharach – niet toevallig ook een groot voorbeeld van de Gentenaar – zo neemt ook Blanchart regelmatig een onverwachte bocht. Op z’n jongste cd Schietstoel liet hij zelfs de poptaal bij uitstek, het Engels, links liggen en waagde hij zich aan een Nederlandstalig avontuur. Dat misschien zelfs voor herhaling vatbaar is. “Ik zoek nog naar m’n eigen swing in het Nederlands”, zegt dirk. “Naar mijn gevoel is het als zangtaal een nog niet geheel ontgonnen gebied, wat uiteraard perspectieven opent.”

Je hebt vroeger wel eens geklaagd dat je weinig zekerheden had in je loopbaan, dat je nooit iets lang op voorhand kon plannen. Het voordeel is echter dat je daardoor flexibeler bent en je vrijer beweegt dan iemand die slaaf is van zijn succes.

dirk Blanchart: Omdat ik tegenwoordig ook in culturele centra optreed, moet ik nu beslissen wat ik over een jaar zal doen. Ik vind deadlines niet erg, omdat anders het gevaar dreigt dat dingen in de driekwartfase blijven steken. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik inderdaad niet iemand ben die van dag tot dag geleefd wordt, want zo iemand is nog zelden effectief met muziek bezig. Die is constant in de weer met het opvoeren van nummertjes, letterlijk en figuurlijk. Dat zou ik nooit willen. Spijtig genoeg heb je tegenwoordig een zeker BV-schap nodig om te laten weten dat je muziek maakt. Het is zoeken naar the best of both worlds, want met roepen in de woestijn schiet je ook niks op. Ik wil uiteraard gehoord worden.

Je generatiegenote Jo Lemaire heeft ook oude nummers van haar laten vertalen. Ik vind het wel tekenend dat zij daar iemand als Geert Van Istendael voor aanspreekt, terwijl jij een Herman Brusselmans aan de mouw trekt.

Dat is een duidelijk verschil qua aanpak, ja. Ik zou nooit spontaan aan iemand als Van Istendael denken, hoewel ik hem een goeie schrijver vind. De affiniteit van Brusselmans met rock-‘n-roll, in de brede betekenis van het woord, is toch iets groter. Zijn stijl is op de rockcultuur gepunt en geënt. Het is niet omdat je een fijne auteur bent dat je ook degelijke liedjesteksten kan neerpennen. Niet alleen de inhoud telt. Daarom engageerde ik ook een Hugo Matthijsen, die zelf gitaar speelt. Een tekst moet goed klinken en bekken. Als het er niet komt uitgerold, dan mag het nog de mooiste frase zijn: dààr is de prullenmand.

Je had eerder al een vertaling gemaakt voor “Elvis Belgisch” en “Waterdrager” voor Clouseau geschreven. Wanneer is die klik er precies gekomen, het besef: tiens, met dat Nederlands kan ik iets aanvangen?

Die Waterdrager is misschien wel een indirecte aanleiding geweest. Jari Demeulemeester van Ancienne Belgique had mij jaren geleden al gevraagd om Nederlandstalige bewerkingen te maken voor het Boterhammen in het Park-festival. Dat wou ik wel doen, maar voor zo’n eenmalig project komt daar te veel werk bij kijken. Langzaamaan is dat idee dan verder gegroeid. De eerste adaptatie die ik maakte, was Wie het schoentje past naar Vertigo Blues. Ik had al snel door hoe ik het moest benaderen: behou het concept van de oorspronkelijke tekst, maar smijt al de rest weg. Wanneer je letterlijk begint te vertalen, zit je binnen de kortste keren vast. Dat is trouwens niet eens boeiend, want het ìs al een keer gezegd. Al vrij snel had ik Loftrompet en Balalaika, liedjes die ik meteen in het Nederlands heb geschreven. Van het één kwam het ander.

Toch heerst er bij jonge groepen een grote drempelvrees om in het Nederlands te zingen. Omdat ze dan zogezegd geen kans maken in het buitenland. Jij hebt op dat vlak waarschijnlijk alle illusies verloren.

Dat klopt. Als je voor het Nederlands kiest, behou je tenminste overzicht. Ik weet voor wie ik nu zing. Ik hoef enkel Vlaanderen, Nederland en in het beste geval Zuid-Afrika en de Nederlandse Antillen in het achterhoofd te houden (lacht). De realiteit is: voor elke K’s Choice heb je honderden anderen die over de grens niks kunnen forceren. Rocken in het Engels en België als uitvalsbasis hebben, is als met een 2-pk in een Formule 1-koers meerijden. Er zijn geen deftige promotiebudgetten, je kan met moeite een clip maken, je raakt amper in het voorprogramma van grote tournees… Ik heb het enkele jaren geleden nog meegemaakt. Ik deed de opwarming voor Crowded House in Utrecht en er waren plannen om in heel Europa de support act te verzorgen, maar op een bepaald moment kocht een Engelse groep zich in en kon ik het schudden. Op zo’n ogenblik draait het enkel nog om de vraag: hoeveel leg je op tafel? Als er één adagio geldt, is het wel: wie je kent in deze business is belangrijker dan wat je kunt. Ik ben lang naïef genoeg geweest om te geloven dat het niét zo was. Ik hield me krampachtig vast aan het cliché dat olie altijd boven komt drijven. Pas op, dat doet het misschien ook wel, maar het gevaar bestaat dat je een Don Quichote wordt. Bij de vorige cd had ik echt het gevoel een windmolengevecht te leveren. Negen maanden lang onderhandelde ik met EMI Duitsland. De gesprekken evolueerden van een razend enthousiast toontje tot dooddoeners als: “We brengen je plaat pas begin volgend jaar uit, omdat anders de eindejaarsreleases in de weg zullen lopen”. In tussentijd vond er een stoelendans plaats en zat er plots iemand anders aan het hoofd van die platenfirma. Gevolg: het spel kon weer van nul beginnen. Ik begon me serieus af te vragen wat ik al die maanden had gedaan: gebeld, gefaxt, meetings bijgewoond, maar geen noot muziek gemaakt. Het eindresultaat was dat ze nog snel een paar honderd exemplaren van de cd op import hebben gesmeten, zodat ik niet meer bij een andere firma kon gaan aankloppen. Een kleiner label was nochtans in me geïnteresseerd, maar zo’n multinational heeft soms liever dat een cd onder de eigen vlag flopt dan dat ze ergens anders goed zou boeren. Je bent dus een klein garnaaltje in een immens groot vangnet. Ik had op den duur zoiets van: als je It’s About Time en L’amour ça va niet kan verkopen, zal het nooit lukken. Dus: vaarwel EMI. Het is niet toevallig dat de groepen van eigen bodem die het internationaal maken bij kleine firma’s zaten toen ze doorbraken. Het lijkt soms alsof enkel muzikanten nog zo goedgelovig zijn om te denken dat enkel de kunst en niet het geld telt. Natuurlijk moet je die knop kunnen omdraaien wanneer je nummers schrijft. Ik hoorde onlangs All Along the Watchtower van Jimi Hendrix op de radio en kreeg weer die initiële kick. Die drukte m’n neus op de essentie. Ik moet een jaar of tien geweest zijn toen ik voor het eerst met dat nummer kennis maakte. Heel die sfeer van die vrijdagmiddag – ik weet nog: de vloer was net geschuurd – kwam terug. Ik voelde weer die opwinding van: wat is dìt? Die song was een enorme lokroep. Ik ben blij te constateren dat ik op mijn veertigste nog altijd die rode draad vast heb. Alle carrièrewetten terzijde gelaten, heb ik nog steeds het gevoel even onbevangen en intens met muziek in de weer te zijn. Op momenten van twijfel over de gang van zaken is dat een grote troost. Je doet dit in eerste instantie voor jezelf.

Maar je moet er ook wel een beetje van kunnen leven.

Daar slaag ik blijkbaar in. Ik heb nooit een andere job gedaan. Maar het is niet eenvoudig. Ik las zopas dat Tom Waits al een jaar of vijf zonder platencontract zit. Dan frons je toch even je wenkbrauwen. De wansmaak is aan de macht. Het Johnny & Marina-model is legitiem geworden door de opkomst van de commerciële televisie. De normen van wat als acceptabel wordt aanzien, zijn danig verschoven. Alle mensen die in mijn ogen goeie dingen doen, zitten momenteel in de oppositie. Als je de povere verkoopcijfers van zogenaamd grote rockgroepen ziet, dan weet je het wel.

Voor mij is muziek communicatie. Vorige zaterdagavond draaide ik op een fuif. Nu voel ik me sowieso niet op mijn gemak in het gezelschap van veertig mensen, waarvan ik de helft niet eens ken. Sommigen hadden mij op Herexamen gezien. Ze herkenden mij en ik wist niet goed wat zeggen. Ik voelde mij onwennig en onhandig. Begon bijna Mr. Bean te imiteren. Maar als je dan iedereen aan het dansen krijgt, voel je toch een zekere verbondenheid. Ik vind dat de meest evidente manier van communiceren.

In zowel “Niet alleen op vinyl” als “Hoe denk je dat het voelt” stel je de vraag: waarom blijft iedereen alle rotzooi slikken?

Ik vind het nodig dat die vraag gesteld wordt. Altijd weer opnieuw. Maar ik ben tegelijk van mening dat je die vraag met een gezonde dosis relativering moet omzwachtelen. Ik heb geen zin om met de vuist omhoog op de barricade te gaan staan. Ik hoop dat de ironie voldoende wordt gezien. Het imago van “de intellectueel van de Belgische pop” dat ik al vijftien jaar met me meesleep, gomt de subtiele humor die in m’n werk zit te vaak weg. Dat is frustrerend.

Maar dat neemt niet weg dat de mensen zich moeten blijven verzetten tegen alle shit. In wat voor een grauw, lelijk en volgestouwd land wonen wij! Als je met een liedje in bepaalde tv- of radioprogramma’s wil komen, moet je goedkoop klinken. Een humane sound willen ze al niet meer. Daar kan je niet luid genoeg tegen protesteren. Het andere uiterste, de nieuwste van de nieuwste trends in de maag splitsen, is niet de meest gepaste reactie daarop. Ik heb de indruk dat de mensen die in wansmaak grossieren zich veel beter organiseren. Het is verdomd spijtig dat het alternatieve kamp in 185 subkampen is onderverdeeld. Als muzikant heb ik de ambitie om een betere wereld te creëren. Het laat-ons-zoveel-mogelijk-incasseren-cynisme is me vreemd. Een grote strekking binnen de techno lijkt me het equivalent van files, vervuiling en stress. Ik wil geen muziek die een klakkeloze afspiegeling is van de wereld. Ik wil een tegengif. Alles wordt precies naar de afgrond geduwd. Als de zoveelste Ford Escort met spoilers en knallende boxen me passeert, kan ik me niet van de indruk ontdoen dat dat niet klopt. Er moet dringend een tegenbeweging komen die alles weer in perspectief plaatst. De jaren ’20 en ’30 waren ook snelle tijden, maar als ik de muziek uit die periode hoor, bots ik toch op een menselijke klank. Ik heb voeling met Billie Holiday, ook al reflecteren haar liedjes perfect die tijd. Het cynische toontje van veel van de huidige techno stoort me. Een sterk door de bizz gevoed cynisme, dat is het. Schakel het verstand uit, luidt het devies. Take the money and run. Dat is de reden waarom mensen als ik bij een kleine firma als Via terechtkomen. Zo’n firma is nog echt om de muziek bekommerd. De rest is enkel in marketing geïnteresseerd. Er wordt in tits geïnvesteerd. Zo van: je bent wel goed, maar je hebt geen borsten.

Als ik naar “Schietstoel” luister, denk ik: hoe ouder hij wordt, hoe kwader. Of is dit weer de taal die speelt? Is je woede nu gewoon zoveel duidelijker?

De taal heeft er veel mee te maken, ja. De plaat heet uiteraard ook niet zomaar Schietstoel. Die titel drukt voor mij drie dingen uit. Ten eerste, de meest logische betekenis: je drukt op een knopje en je bent weg. Ten tweede: even speelde ik nog met het idee om voor de hoesfoto in een Indiaanse of Afrikaanse stamhoofdenstoel te poseren, met een oude tweeloop op mijn schoot. Ten derde: zowel het schieten als het geschoten worden, zit in mijn teksten. Ik ben soms het opgejaagde en gekwetste wild, maar af en toe leg ik ook zelf mijn boog aan. Zonder moralistisch te willen zijn: vrijblijvendheid is in een wereld als deze uit den boze.

Je had het daarstraks over een gebrek aan relativeringsvermogen. Zijn er misschien al journalisten die je naar het leven staan omwille van “Loftrompet”, de sneer aan het adres van de rockcritici?

Naar mijn weten niet. Maar je bent wel de eerste die erover begint. De meeste perslui omzeilen dat nummer (lacht). Ik zou niet weten waarom iemand kwaad zou zijn. Ik neem iedereen in de zeik, mezelf incluis. In Balalaika krijgen de Vlaamse zangers dan weer een veeg uit de pan. Wat programmamakers links en rechts de term nestbevuiling in de mond heeft doen nemen. Ze weigerden het liedje te draaien. Dan denk ik: hallo, waar is het gevoel voor humor naartoe? Hoe rechts is deze samenleving wel? Ik word stilzwijgend gecensureerd. Openheid en ironie lijken toch niet zo evident te zijn als ik wel had gedacht. Het is een mentaliteitsprobleem. We zijn een klein land, dat dan nog in tweeën is gesplitst ook. Je mag de macht van de pers hier niet onderschatten. O wee als je niet in de laatste trends past. Op de platenverkoop heeft dat weinig invloed, maar aan de opkomst op optredens voel je dat wel. Het jonge publiek is beïnvloedbaar door kritieken. Het staat in X, dus is het waar. Ik ben er zelf gevoelig voor. Ik had enkele negatieve recensies van Quentin Tarantino’s Jackie Brown gelezen en zie: toen ik in de cinema stond te twijfelen, koos ik uiteindelijk voor een andere film. Als artiest krijg je daarin nooit een stem. Je moet je de criticasters laten welgevallen. Want als je reageert, ben je kleingeestig en heb je lange tenen. Tegen stemmingmakerij kan je je niet verweren. Als muzikant trek je toch altijd aan het kortste eind. Het enige wat je kan doen, is er een grappig liedje over schrijven. Sommige mensen mogen nummers maken voor Luc Steeno zonder dat daar een opmerking over wordt gemaakt, want dat zou hun status kunnen aantasten. Maar lever ik een song aan Clouseau, dan krijg ik wél tegenwind. Het is allemaal zo sectair. Ik vind het moeilijk om me thuis te voelen in gelijk welk kamp. Ik voel me dikwijls statenloos. Dat maakt het niet altijd makkelijk, maar verzekert gelukkig toch m’n onafhankelijkheid. Ik zou beter wat meer een verkoper zijn, maar zo zit ik niet in elkaar. Ik doe wat m’n instinct me influistert.

“Schietstoel” van dirk Blanchart is uit bij Oorwoud/Via Records.

Peter Van Dyck / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content