Zuidwest-Wales, land van groene heuvels en stille baaien. Telkens opnieuw keerde Dylan Thomas er weer. Zijn laatste levensjaren bracht de dichter door in The Boathouse. In Laugharn, waar hij toevallig was aanbeland en vergat de bus terug te nemen.

Er staat een prettig koele bries in Cwndonkin Street, die steil naar de benedenstad afloopt en uitkijkt over Swansea en de baai, waar de dolfijnen sinds kort zijn teruggekeerd. Het huis met nummer 5 ziet er maar gewoontjes uit, staat leeg en ruikt binnenin bijzonder onfris. Toch loop ik er trap op naar de voorkamer met het grote raam op de eerste verdieping. Omdat Dylan Marlais Thomas hier op 27 oktober 1914 geboren werd, op het moment dat, zoals hij het later verwoordde, the first battle of Ypres woedde.

Het stadsdeel Uplands, dat tegen de hellingen werd gebouwd, onderscheidde zich aan het begin van de vorige eeuw van het oostelijke deel van Swansea, waar de arbeiders woonden en Welsh werd gesproken. In de kleinburgerlijke wijken was het Engels de voertaal, omdat de bewoners, nadat ze een trapje waren geklommen op de sociale ladder, niet meer wilden converseren in de taal van de groep waaraan ze ontsnapt waren.

De vader van de beroemde dichter was een gefrustreerde leraar die aan zijn kinderen op zeer jonge leeftijd uit Shakespeare voorlas, in de hoop dat er door een soort intellectuele osmose wat van zou beklijven. In de lagere school aan Mirador Crescent, waar ik ’s morgens in het Grosvenor Hotel tussen bloemetjesmotieven door de meeuwen word gewekt, bleek Dylan vooral een lastig jongetje met breekbare botten dat door zijn moeder flink was verwend. Op de middelbare school toonde hij geen enkele interesse voor de studie, al was hij briljant in Engels. En in de bedroom by the boiler schreef hij zijn eerste gedichten. Afgezien van de achttien maanden als reporter voor de South Wales Daily Post zou hij nooit enige vorm van regelmatig werk doen. Maar als tiener verkondigde hij al vanaf de ruïnes van Pennard Castle: “They are rejecting me now, but the day will come when the name Dylan Thomas will be echoed from shore to shore. Only I won’t be alive to hear it.”

Hij kreeg nog gelijk ook, maar eerder dan hij had verwacht, en niet meteen in eigen stad. Toen het Dylan Thomas Center vier jaar geleden, meer dan veertig jaar na zijn dood, in Swansea werd geopend, viel er niet zoveel te tonen. De meeste van zijn manuscripten rustten toen al decennia in de bibliotheken van Amerikaanse universiteiten. En een Amerikaanse protestzanger nam zijn voornaam als pseudoniem.

Swansea is geen aantrekkelijke stad. Door het historische gedeelte, dat in 1941 werd platgebombardeerd, lopen nu vierbaansautowegen. Maar voor wie langs de zee naar het westen wandelt, ligt de Welshe countryside er zo goed als onaangeroerd bij.

Vooral het schiereiland Gower is de verplaatsing waard, en dat hadden de Britten al vroeg begrepen: in 1956 werd het de eerste Area of Outstanding Natural Beauty in het koninkrijk. Dylan Thomas kwam er vaak, al bleef hij ook ontelbare keren in de kroegen van het levendige kuststadje Mumbles hangen, het eerste op de rit vanuit Swansea naar Gower.

Het schiereiland zelf bestaat uit een verzameling prettig glooiende heuvels die aan de kustzijde vaak abrupt in zee duiken. Er zijn indrukwekkende rotsformaties te zien met grotten en holen, maar ook fraaie baaien met zandstranden en onooglijke vissersdorpjes waar de tijd bleef stilstaan. De lokale bevolking en de toeristen blijven veelal bij de populaire Three Cliffs Bay hangen, maar de dichter trok regelmatig verder, naar Rhossili, in de uiterste zuidwestelijke hoek. Het panorama dat zich daar ontvouwt, is zonder meer overweldigend, zeker bij valavond, als de meeste bezoekers naar huis zijn en het land in tientallen tinten van groen naar zee afglijdt om een eindje verderop, bij Wormshead, weer boven de Atlantische Oceaan uit te komen. Bij laag water kan men daarheen wandelen, een riskante oefening die velen een nat pak of veel erger heeft bezorgd.

Dylan Thomas kwam hier vaak, tijdens wat hij zijn medicinal walks noemde, toen hij op zoek ging naar de eenzaamheid, “walking alone over the very desolate Gower cliffs, communing with the cold and the quietness”. En toen hij een tijdje in Oxfordshire woonde, ver van de zee en de natuur die hem zo vertrouwd waren, schreef hij aan Vernon Watkins: “I wish I were in Rhossili, the wildest, bleakest and barrennest bay I know.” Het is een plek voor eenlingen om weg te dromen, voor nieuwe koppels om plannen te smeden en voor oude koppels om zittend en zwijgend in het gras te picnicken en naar de stemmen te luisteren van de weinige kinderen die in zee spelen.

De schilder Gordon Stuart, die me uitgenodigd heeft voor de lunch, ontmoette Dylan Thomas in 1953 in Pelican House, een pub in Laugharne. “Ik zat een paar schetsen van hem te maken toen hij naar me toe kwam. Ze bevielen hem wel en hij liet me toe zijn portret te schilderen, als ik een paar weken kon wachten. Eigenlijk kon dat niet omdat ik naar Canada moest vertrekken, maar ik slaagde erin dat vertrek uit te stellen. Toen ik de eerste keer langskwam, kreeg ik van zijn vrouw Caitlin de deur in mijn gezicht met de opmerking dat ze al genoeg artiesten had gezien. Ik schrok daar niet echt van, omdat mijn moeder ook een Ierse is. Uiteindelijk borstelde ik, verdeeld over drie dagen, drie portretten van hem, terwijl hij aan het schrijven was. Eén daarvan hangt in de National Portrait Gallery in Londen. Er is veel geschreven over Dylan Thomas maar ik vond hem gentle, quiet, sensitive and receptive. Iemand die een vriend had kunnen worden als er meer tijd was geweest.” Maar meer tijd was er niet: enkele weken later keerde de dichter in een kist uit de Verenigde Staten naar Laugharne terug.

Dylan Thomas bracht niet zijn hele leven in Zuid-Wales door, hij ontsnapte bij tijden naar Londen en naar Oxfordshire, maar telkens weer keerde hij terug. In mei 1934 kwam hij met de kleine ferry uit Black Star voor het eerst in Laugharne aan, een heel bijzonder dorp langs de boorden van de Taf waar passanten, aangetrokken door de schoonheid, soms onverwachts jaren bleven hangen. “And some, like myself, just came one day, and never left; got off the bus, forgot to get on again…”

Van de haven is zo goed als niets overgebleven, behalve enkele jachten die nu, bij laag water, gedragen worden door het zand. Terwijl enkele kleinere sloepen een rustplaats hebben gevonden in het gras. Maar de brede vlakte, gekneld tussen twee beboste heuvels en heel veel lucht is een magische plek. Een plek die van oudsher mensen heeft aangetrokken: al in de dertiende eeuw verwierf het plaatsje een charter en nog altijd wordt de burgervader, die een keten van gouden kokkelschelpen draagt, er portreeve (schout) genoemd. In de zestiende en zeventiende eeuw was het stadje een toevluchtsoord voor piraten en schipbreukelingen. Wegens zijn ligging bleef het later gespaard van een spoorlijn en zware industrie. Toen de dichter er die eerste keer langskwam, zag hij nog kokkelraapsters aan het werk en bestond de fabriek nog waar ze werden gekookt vooraleer te worden afgevoerd naar de markt in Carmarthen.

Vier jaar later nestelde hij zich met Caitlin Macnamara in Laugharn maar verdween in 1941 weer, op de vlucht gejaagd door schuldeisers. Acht jaar later waren ze terug en vonden een onderkomen in The Boathouse, dat door Dylans beschermengel Margaret Taylor voor hem was gekocht. Een huis met een verrukkelijke ligging, aan de achterzijde tegen de kliffen aangebouwd, aan de voorzijde met de voeten in het water. Idyllisch maar aanvankelijk wel zonder warm water en elektriciteit.

“We lazen bij het licht van olielampen”, zegt Aeronwy Bryn Thomas, Dylans enige dochter die op bezoek is als we langskomen. Een uitgeteerd klein vogeltje van bijna zestig maar wel rad van tong. “Een paar keer per jaar liep het water bij hoogtij door een gat in de muur het terras binnen en dat gebruikten we als zwembad. We ploeterden rond in een rubberbootje en deden zo ongeveer wat we wilden. Het waren lossere tijden. We hadden een doofstomme tuinman die van moord werd verdacht, maar niemand lag daar wakker van. Zeker moeder niet. En mijn vader las me altijd voor uit de Grimsferry Tales, niet echt rustgevende literatuur voor bedtijd. Nu is het allemaal anders, people are frightened, zijn van alles bang.”

We zitten samen in de parlour, de betere kamer op de middelste verdieping die eruitziet als een kamertje uit de jaren veertig, met stoffige fauteuils en een roodgeschilderd schouwtje. In een kijkkast ligt een brief van de dichter aan Vernon Watkins : “My own news is very big and simple. I was married three days ago to Caitlin Macnamara; In Penzance registry office; with no money, no prospect of money, no attendant friends or relatives, and in complete happiness.” “Caitlin was een felle Ierse”, zegt een bezoeker die haar gekend heeft, “sloeg mannen in het gezicht als ze het niet eens met hen was.”

Het is een rustige, zonnige dag maar reeds kondigt zich een buslading Amerikanen aan, luid kakelend. Ik vlucht naar het dorpsplein aan het water voor een drankje in The Owl and the Pussycat en daarna naar Browns Hotel, Dylans favoriete pub in de hoofdstraat. Vervolgens rijd ik naar Coedllys Uchaf, de boerderij van Keith en Valerie Harber, die een brief gestuurd hebben met de te volgen weg en me in afwachting van mijn aankomst an uneventful journey toewensen. Valerie verzorgt in haar animal sanctuary verwaarloosde ezels, schapen en paarden en vertelt me ’s anderendaags bij het ontbijt over de onvoorwaardelijke trouw van ezels. “Als er één sterft en je brengt het kadaver meteen weg, dan gaat de ander aan verdriet ten onder. Geef je de overlevende tijd om bij het lichaam van zijn partner te rouwen, dan kan hij weer voort.”

Ik ben wat ongeduldig, wil eerst naar het graf van de dichter, dat achter het kerkje van St. Martins ligt en bekroond is met een eenvoudig wit kruis. Een uur later ben ik weer bij The Boathouse, nu in het felle ochtendlicht. “If you can wait for the kettle to boil, I’ll get you some coffee”, zegt Lorraine Scourfield, die zo’n beetje de huisbewaarder is. Nu heb ik tijd zat, het is te vroeg voor Amerikanen en ik loop eerst bij Thomas’ blauwe shed langs, zijn schrijfhut waar hij de namiddagen werkend doorbracht, vooraleer naar de kroeg te stappen. Ik nestel me op het terras om naar de aanzwellende stromen water te kijken. Loop dan nog even in de parlour binnen waar Lorraine voor een verrassing heeft gezorgd: uit een oude radio galmt ineens een stem die ik in jaren niet meer heb gehoord. Bijna een halve eeuw na zijn dood leest Dylan Thomas met luide stem het gedicht voor dat hij voor zijn zieke vader had gemaakt, maar hem nooit durfde tonen. “Do not go gentle into that good night… Rage, rage against the dying of the light.”

Praktisch

British Airways vliegt tweemaal daags van Brussel naar Cardiff, een vlucht van een uurtje. Vandaar is het een uur rijden naar Swansea, een half uur later zit men op Gower. Laugharne ligt nog eens een uurtje verder westwaarts, bezuiden St. Clears. The Boathouse is open van mei tot oktober, en gedurende het paasweekend, van 10 tot 17.30 uur. In Swansea is het Dylan Thomas Centre een goed vertrekpunt. Info bij de British Tourist Authority, Louizalaan 140, 1050 Brussel. Tel. 02-646 35 10.

Tekst en foto’s Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content