Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Meer dan vijftig jaar na de oprichting van het fotoagentschap Magnum blikken de leden-fotografen terug op de laatste tien jaar van de vorige eeuw. François Hébel, directeur en samensteller van de tentoonstelling ‘Magnum°’, kijkt mee.

Het verhaal van Magnum is dat van een kleine groep fotografen met een bijzonder oog, een ongewoon gevoel voor onafhankelijkheid en een grote betrokkenheid bij de wereld. In 1947 sloegen Henri Cartier-Bresson, Robert Capa, George Rodger en David Seymour de handen in elkaar en richtten een fotoagentschap op dat een halve eeuw later de wereld nog steeds blijft verbazen. Al laat Magnum zelf zich moeilijk definiëren. De visie van het viertal groeide uit de liberale en antifascistische oppositie van de linkerzijde in de jaren ’30. Maar hun achtergronden waren heel verschillend. Twee van de stichters, Robert Capa en David Seymour, waren joods en ontsnapten aan de antisemitische atmosfeer van Boedapest en Warschau. George Rodger had de verwoestingen van de Duitse bombardementen in de Londense binnenstad gefotografeerd. Henri Cartier-Bresson kwam uit een welstellende familie en leunde aan bij het surrealisme.

Magnum is sinds zijn oprichting gestoeld op een coöperatieve basis, en wordt integraal door en voor de leden-fotografen gerund. Die leden lijken erg weinig op elkaar, maar voelen zich verbonden door een behoefte om de wereld in beeld te brengen, elk op hun manier. En door een onverpoosd zoeken naar de limieten van de fotografie en van zichzelf.

Robert Capa was een duivel-doet-al, een waaghals en een charmeur. Henri Cartier-Bresson was een estheet. De eerste schuwde de risico’s van de oorlogsfotografie niet, liep in 1954 in Indochina op een landmijn en stierf. De tweede is de meester van de snelle compositie, overleefde iedereen, wijdt zich sinds een kwarteeuw aan teken- en schilderwerk, schuwt publiciteit en woont in hartje Parijs.

Het doorzettingsvermogen en de verbeeldingskracht van de vier oprichters zorgde ervoor dat Magnum vrijwel meteen uitzonderlijk en uiteenlopend talent aantrok. Er bestond nooit zoiets als een Magnum-stijl of een Magnum-onderwerp. Wel een behoefte om de wereld te registreren zoals hij is. Wat Magnum-leden drijft, is de overtuiging dat de wereld gefotografeerd moet worden met rimpels en al. De verscheidenheid binnen de groep zorgt voor een uiteenlopende aanpak en een verschillend resultaat. Godzijdank.

Nu, meer dan een halve eeuw later, is de groep uitgegroeid tot 60 leden, en kent inzake reputatie haar gelijke niet. Magnum beschikt over één kloppend hart (in Parijs) en drie filialen (in New York, Londen en Tokio). De jaarlijkse vergadering brengt de de grootste concentratie aan fototalent ter wereld bijeen, en daar wordt beslist over de aanwerving van nieuwe leden. “Elk jaar komen een paar honderd kandidaturen binnen”, zegt François Hébel, directeur van Magnum Photos. “Maar doorgaans wordt slechts één naam geselecteerd. De uitverkorene kan dan twee jaar aan een project werken, wordt vervolgens opnieuw geëvalueerd, en voor een verdere opdracht uitgestuurd. Vier jaar na zijn intrede valt het definitieve oordeel, meerderheid tegen minderheid.”

Tijdens de vergadering van juni 1995 beslisten de leden om aan het begin van het nieuwe millennium een expositie te organiseren, die een visie zou geven van de wereld zoals die door de Magnum-fotografen sinds de val van de Berlijnse muur wordt gezien. Daarbij zou het essai photographique de voorkeur krijgen op het individuele beeld. Magnum° is een uitzonderlijke tentoonstelling geworden, waarbij 56 fotografen een adembenemend portret hebben neergezet van de wereld bij de millenniumwissel. Nieuw werk van Henri Cartier-Bresson en andere, doorgewinterde collega’s hangt er naast foto’s van de jongste lichting, waartoe Martin Parr, Chien-Chi Chang, Bruce Gilden en Lise Sarfati behoren.

In een poging om de wereld toch enigszins te ordenen, werd de tentoonstelling opgedeeld in drie thema’s. In La persistance des rituels worden familiale, sociale en religieuze rituelen bekeken, en dat resulteert in indringende reportages zoals die van Larry Towell over de mennonietengemeenschap, die van Martine Franck over de Tulkus (reïncarnaties van de Tibetaanse dalai lama’s), en die van Carl de Keyzer over de Amerikaanse godsdienstige sekten. In de Chronique du chaos wordt het publiek geconfronteerd met de disfuncties in deze maatschappij, en dat zijn er vele. Beelden van oorlogen, van de gevolgen van vervuiling en politiek geweld nemen een grote plaats in, en wekken de indruk dat we aan de rand van de afgrond staan. In zijn essay probeert historicus Michael Ignatieff dat gevoel te relativeren. ” Le monde ne devient ni plus chaotique, ni plus violent, bien que notre incapacité à le comprendre et à agir nous donne cette impression.” Het zal wel zijn, maar het blijft slikken bij Josef Koudelka’s beelden van de Zwarte Driehoek, het meest vervuilde stukje van Centraal-Europa, of bij de confrontatie met Susan Meiselas‘ beelden van de crack dealers in New York, of de taferelen van honger en ellende.

Het derde deel, Esthétiques du quotidien, plaatst de kijker oog in oog met de alledaagse realiteit buiten die chaos. De confrontatie met stadsgezichten, metrostations en wasserettes oogt op het eerste gezicht een stuk minder spectaculair. Maar bij een tweede ronde word je de aanklacht gewaar tegen de moderne metropolen. Grootsteden die in functie van het verkeer werden geconcipieerd, die overheerst worden door snelwegen, pompstations en warenhuizen, en waarin de bewoners zich steeds minder op hun plaats voelen.

Maar er is zoveel meer dan die drie hoofdstukken. Wie, thuisgekomen, ontnuchterd maar zoveel impressies rijker, door de prachtige catalogus van Phaidon bladert, ontdekt steeds weer nieuwe beelden. Of wordt ’s nachts wakker van de herinneringen aan de poëzie van de miserie of de kilte van de welvaart.

Een halve eeuw na de oprichting van Magnum vallen nog altijd twee grote lijnen te onderkennen: die van de makers van gehaaste, gestolen momenten en die van de estheten. “De eerste categorie komt uit de reportagefotografie”, zegt Hébel. “Ze zijn gewend om snel te werken en op de actualiteit in te spelen. Ze komen uit persagentschappen waar een hoofdredacteur de lakens uitdeelt en draaien aan een hels ritme. In de tweede groep vind je fotografen die dichter bij de kunstwereld aanleunen, vertrouwd zijn met de recherche esthétique, die in de wereld van boeken en galeries hebben rondgehangen. De eersten moeten leren hun ritme te vertragen en op een meer afstandelijke wijze de wereld te bekijken; de tweede groep moet zich inwerken in de pers en leren een verhaal op te bouwen. De vier jaar die voorafgaan aan een definitieve opname dienen in grote mate daartoe, en de resultaten zijn vaak verrassend. Luc Delahaye werkte aanvankelijk voor Sipa Press, werd met prijzen overladen en was bij elk gewapend conflict. Hij kwam bij Magnum omdat hij voelde dat hij behoefte had aan een moment de réflexion. Hij haalde geen voldoening meer uit zijn werk, en daar konden financiële voordelen niets aan veranderen. Nu maakt hij portretten van metroreizigers, il photographie le quotidien banal. Martin Parr heeft het omgekeerde parcours afgelegd. Hij komt uit het milieu van festivals en galeries, en had nooit eerder voor de media gewerkt. Terwijl zijn werk nu internationaal een geweldige uitstraling heeft.”

Magnum investeert nooit vooraf in de projecten van zijn leden, en legt hen geen enkele tijdsdruk op. Sommigen doen maanden over een project, anderen jaren. Als dat af is, zorgt het agentschap voor uitwegen bij de pers, helpt het bij het uitgeven van boeken, het organiseren van tentoonstellingen. En de leden vangen een lucratieve 70 procent van de inkomsten van hun werk. Meer dan bij enig ander agentschap. Als de cirkel rond is, belandt het werk in de archieven, waar het een tweede, trager leven wacht. Van de inkomsten daaruit valt 40 procent ten deel aan de auteur. In die halve eeuw dat Magnum bestaat, werden zo’n 600 tot 800.000 beelden geselecteerd, waarvan er 120.000 op computer staan. En de omzet blijft stijgen. Want de beelden van Magnum blijken een steeds grotere groep mensen aan te spreken.

“Internet is een groot verbruiker gebleken en de pers lijkt geenszins nadeel te ondervinden van de televisie”, zegt Hébel. “Er is nooit méér aandacht geweest voor de people-reportages, en de interesse uit het Oostblok is op een sensationele manier toegenomen. Maar de fotografie is wel geëvolueerd. Wat voorbij is, is de foto als illustratie die alleen maar lucratief wil zijn, waarin het standpunt van de fotograaf afwezig blijft.”

Als er één manier is waarop Magnum uitblinkt, dan is het ongetwijfeld door de betrokkenheid van zijn leden en de subjectiviteit van hun werk. “We streven die subjectiviteit na, al lukt dat niet altijd bij iedereen. Want pas op, we hebben niet alleen maar goede fotografen. Wat ze gemeen hebben is l’esprit de recherche. Omdat ze zich pas goed voelen als ze de grenzen van de fotografie én van het onderwerp kunnen verleggen. Er is veel geschreven over de verandering van stijl, maar veel belangrijker is de verandering van onderwerp. Raymond Depardon, die vele levens heeft gekend, van cineast tot grand reporter, fotografeert nu stedelijke landschappen. Foto’s van warenhuizen, van rotondes, van metroperrons. Hij zoekt naar onderwerpen waarvan voordien nooit gedacht was dat ze fotogeniek waren. Men is er lang van uitgegaan dat over bepaalde fenomenen alleen geschreven kon worden, omdat geen beeld in staat zou zijn dezelfde ervaring over te brengen. Depardon heeft het tegendeel bewezen. En Martin Parr doet hetzelfde met zijn beelden van soezende mensen in de metro van Tokio, die zo symbolisch zijn voor die hele Japanse maatschappij. Of kijk naar Harry Gruyaert, die de toiletten in Moskou in beeld heeft gebracht en de patchinko-zalen in Japan, en die op die manier een nieuwe esthetiek heeft ontdekt die typerend is voor een veranderde maatschappij. Ce n’est pas une recherche esthétique, il y a une recherche dans la façon de pousser les murs des sujets. C’est vraiment un tournant.

We krijgen geregeld mensen over de vloer die denken dat ze in weer een ander godvergeten land een plek hebben ontdekt die nooit eerder in beeld is gebracht. Ze zijn ervan overtuigd dat daar de essentie ligt. Terwijl we bij Magnum juist vaak op zoek gaat naar bekende locaties met bijvoorbeeld lelijke onderwerpen en dan een manier zoeken om die lelijkheid over te brengen. Een dergelijke evolutie zien we ook bij Gilles Peress. Hij verwierf bekendheid met zijn buitengewoon talent voor fotocompositie, dat ook in de meest stresserende werkomstandigheden tot uiting komt. Toen hij in Srebrenica aankwam, vond hij geen passender oplossing dan de opgegraven lijken zeer frontaal te fotograferen. Omdat het zo vals zou klinken als hij naar een gezochte compositie zou streven. Daarover zei Peress: Il y a des moments où il faut juste être photographe légiste.”

Velen zijn geroepen, weinigen zijn uitverkoren. Zeker bij Magnum. Het agentschap werd vaak als een familie omschreven, maar de directeur verzet zich tegen die definitie. Omdat men een familie niet kiest, en deze heren en dames zeer nadrukkelijk zijn gekozen. Daarom houdt hij het bij een forum, of beter nog, een club. Magnum vindt hij nog het meest aanleunen bij een Engelse club, waar de leden kunnen langslopen, een ruimte vinden om te discussiëren, maar ook een douche en zelfs een bed.

De aantrekkingskracht van het agentschap blijft maar toenemen. Vaak wordt François Hébel opgebeld door jongeren die willen weten welke de criteria zijn om tot de selecte kring door te dringen. “Ik moet ze altijd een beetje teleurstellen want er zijn er geen, en bovendien ben ik op de beraadslagingen niet aanwezig. La seule norme d’admission c’est d’en discuter. En daarom geef ik hen als antwoord: le jour où vous aurez besoin de Magnum, vous saurez quoi présenter. Il n’y a pas de définition.”

Toch waagt Ignatieff zich in de inleiding van de catalogus aan een poging tot omschrijving van het fenomeen: “Magnum is een agentschap, een archief en een ruziemakende familie van fotografen. En nu die zijn zesde decennium ingaat, ook een traditie. Waar instinct en traditie in één moment samenkomen. Want zonder instinct is er geen foto, en zonder traditie overleeft die foto niet.”

“Magnum° – Essais sur le monde” loopt tot en met 7 mei in de Mansart en Mazarine-galeries van de Bibliothèque Nationale de France, 58 Rue de Richelieu, Paris 2ème. Van dinsdag tot en met zaterdag van 10 tot 19 u., zondag van 12 tot 19 u. Niet op maandag.

Ter gelegenheid van de tentoonstelling werd door Phaidon een schitterend boek uitgegeven met dezelfde titel (395 FF).

Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content