DE VRANKE PRINS VAN OUTRE-MEUSE

Linda Asselbergs bij het standbeeld aan de Place d'Yser : La Wallonie toont Tchantchès aan het volk. © JORRE JANSSENS

Georges Simenon de bekendste Luikenaar? Ingezetenen denken daar anders over. Maak kennis met Tchantchès, volksheld, sjanfoeter en hét symbool van de koppige, onafhankelijke République Libre d’Outre-Meuse.

“Tchantchès, Tchantchès…” Een twintigtal kinderen schreeuwen de keel schor. Het decor ? Le Théâtre Royal Ancien Impérial, een mondvol voor wat een van de authentiekste marionettentheaters annex museum van Luik is. Daar zijn er een tiental van in de Vurige Stede, wat Luik na Praag tot het belangrijkste Europese marionettencentrum maakt. Wat ze gemeenschappelijk hebben is hun held, de plaatselijke Pulcinella of Jan Klaassen zeg maar : een houten pop met een onflatteuze rode kokkerd. Tchantchès is de naam, wat volgens sommigen een Waalse verbastering is van François, volgens enkelingen van het Vlaamse Jantje. Alle kinderen op de houten banken van het knusse zaaltje kennen Tchantchès. Vergeet computergames, net zoals hun ouders en grootouders het ooit deden, gaan ze volledig op in het simpele spektakel van de vrijbuiter die hoge heren, valse prinsen, toverkollen, ja de duivel zelve mores leert.

Maar Tchantchès is niet enkel een marionet. Wie in Luik rondloopt, kan gewoonweg niet om hem heen, zijn beeltenis prijkt op prentbriefkaarten, stripverhalen, bierpullen en sleutelhangers, er zijn restaurants en friteries naar hem vernoemd. En tijdens de volksfeesten van 15 augustus trekt hij als reus door de straten van de Vurige Stede, aan de zijde van zijn pronte gezellin Nanesse.

Held met grote dorst

Volgens de overlevering, rijk aan anachronismen, gaat de weerbarstige volksheld al behoorlijk lang mee. Zo zou hij op 25 augustus 760 in Luik geboren zijn, meer bepaald in Djus-d’la Moûse, op de rechteroever van de Maas dus, waar traditioneel veel wevers en leerlooiers woonden en de onafhankelijkheidsgeest later tot de creatie van de Vrije Republiek van Outre-Meuse leidde, naar het voorbeeld van de Commune Libre de Montmartre. Van een mirakel gesproken : de boreling kwam zomaar tussen twee kasseien ter wereld en de stomverbaasde voorbijgangers hoorden hoe het wicht al meteen begon te zingen : “Allons, la mère Gaspard, encore un verre !” Om hem rustig te krijgen liet zijn pleegvader hem aan een koekje zuigen, gedoopt in pèkèt (de lokale jenever). Geen wonder dat het zijn lievelingsdrank zou worden.

Aangezien hij als kleuter vooral zure haring te eten kreeg, leed Tchantchès bovendien levenslang aan een onlesbare dorst. En hij niet alleen, wat tot de eerste grote tegenslag in zijn bewogen leven zou leiden : tijdens zijn doopsel stootte de enigszins benevelde vroedvrouw hem met zijn neus tegen de doopvont, zodat het uitsteeksel voorgoed misvormd was. Zo belachelijk zag Tchantchès eruit dat zijn gezicht als model voor carnavalsmaskers diende. Aanvankelijk leefde het jongetje dan ook teruggetrokken, tot zijn vrijheidszin hem deed besluiten de spot van de mensen te trotseren. Zo bood hij aan om Saint-Mâcrawe te spelen : geheel met roet besmeerd op een draagstoel te worden rondgezeuld door de kwajongens van de buurt. Een gedenkwaardige gebeurtenis die in 770 op de vooravond van Maria-Hemelvaart plaatsvond. Tegen alle verwachtingen in werd het een ware triomftocht : Tchantchès kwam erachter dat zelfs een lelijkaard populair kan zijn, als hij maar goed van de tongriem gesneden is en voor de goede zaak opkomt. Op die dag werd hij tot prins van Outre-Meuse gekroond.

De boezemvriend van Karel de Grote

Het personage van de vranke vrijbuiter inspireerde allerlei vertellers en schrijvers. Veel van de verhalen over Tchantchès hebben met Karel de Grote te maken. Zowel Aken als Maastricht claimen de geboorteplaats van de Frankische vorst, maar volgens recent onderzoek zou hij in 742 in Herstal of Jupille, in elk geval in de buurt van Luik ter wereld gekomen zijn. Het hoeft dus niemand te verbazen dat de onverschrokken Tchantchès in zijn entourage opduikt. Niet dat hij altijd even welkom is. Eén grappig verhaal wil dat de prins van Outre-Meuse tijdens de glorierijke Spaanse krijgstocht de keizerlijke tent binnenvalt en prompt wordt buitengegooid, omdat de grote heerser niet gestoord wil worden terwijl hij mosselen zit te eten ! De keizer blijkt overigens niet gespeend van enig gevoel voor humor. Als Tchantchès bij een andere gelegenheid een afvaardiging van de zwarte koning Marsile aankondigt, vraagt hij om hoeveel mensen het gaat. “Euh, ze zijn maar met één man.” Waarop de keizer antwoordt : “Dat ze dan met z’n allen binnenkomen en de laatste de deur sluit.”

Als Tchantchès een vroegmiddeleeuws personage is, waarom wordt hij dan steevast voorgesteld in blauwe kiel, rode bolletjeszakdoek en werkmanspet ? Ik stel de vraag aan Arnaud Bruyère, de sympathieke leraar geschiedenis die op woensdag in Le Musée Tchantchès samen met een medewerker de marionetten hanteert. Daar heeft hij intussen stevige biceps aan overgehouden en het begin van een ‘poppenspelerspols’, want de marionetten zijn uit lindehout vervaardigd en wegen zo’n achttien kilo. Overigens is er sprake van een strikte hiërarchie : Charlemagne is de grootste pop, daarna volgen de ridders, prinsen en prinsessen. De kleinste poppen stellen het volk voor en Tchantchès en zijn gezellin Nanesse zit ergens tussen adel en gepeupel in.

De Luikse marionetten zijn stangpoppen : ze worden middels één staaf in het hoofd gemanipuleerd. Omstreeks 1860 werd dit type marionet door een Toscaanse poppenspeler in Luik geïntroduceerd. Het zijn de nadagen van de romantiek en schrijvers en vertellers grijpen graag terug naar ridderverhalen, vandaar dat ze Tchantchès aan het hof van Karel de Grote opvoeren. Anderzijds is hij de eeuwige ‘kleine man’, een snoever en een plantrekker, maar eveneens een werkmens met gezond verstand en een groot hart.

Moordende kopstoten

Wat opvalt is hoe zijn persoonlijkheid en levensverhaal aan de mogelijkheden van de stangpoppen zijn aangepast. Waarom hij zijn hoofd enkel zijdelings kan bewegen ? Omdat hij als kleuter de mazelen kreeg en tot zijn afgrijzen water moest drinken. IJzerhoudend water om precies te zijn. Om een lang verhaal kort te maken: hij slikte een stukje hoefijzer in dat in zijn keel bleef steken en sindsdien kan hij zijn hoofd enkel van links naar rechts en van rechts naar links draaien en moet hij plat op zijn buik liggen om iets te zien dat op de grond ligt.

Karakteristiek is ook zijn manier van vechten, zonder lans, spies of zwaard. Nee, Tchantchès is de kampioen van de soukeus, zelfs een borstharnas is niet bestand tegen zijn heftige kopstoten. Geen wonder dat Arnaud zijn marionetten geregeld moet bijverven. Echte prachtstukken zijn het, van verschillende generaties houtbewerkers. Tot de collectie van het museum behoren ook 129 exemplaren van sculpteur Denis Bisscheroux die meer dan een eeuw oud zijn. In 1959 verhuisden ze wegens plaatsgebrek van de Rue Grande Bêche, waar zich nu de sfeervolle taverne Tchantchès et Nanesse bevindt naar het huidige Musée Tchantchès in de Rue Surlet. Ei zo na brak er in de volkswijk een opstand uit, de bewoners vreesden dat hun geliefde marionetten geroofd werden.

Volgens Arnaud Bruyère neemt de belangstelling voor het marionettentheater de laatste jaren alleen maar toe. Er zijn school- en familievoorstellingen en ook bij studentenclubs is het theater populair. Dat de pèkèt hier goedkoper is dan in de cafés zal daar zeker voor iets tussen zitten. Het spreekt vanzelf dat het repertoire aangepast wordt aan het publiek, met grappige anachronismen en verwijzingen naar lokale toestanden. Het Waals dialect moet wel meer en meer wijken voor het algemeen Frans, alleen bejaarden zijn het nog machtig.

Tragisch einde

Hoe het nog afliep met de oudste bewoner van Djus-d’là ? Niet zo best eigenlijk. Hij was er bij in 778, tijdens de roemruchte Slag bij Roncevaux, waar hij zij aan zij vocht met de dappere ridder Roland, een neef van Karel de Grote en bekend van het Roelandslied. Nadat Tchantchès al minstens drieduizend Saracenen de ribben gebroken had, begon hij te geeuwen, waarna Roland, die niet alleen dapper, maar ook een beetje overmoedig was, hem naar bed stuurde. Helaas, nauwelijks lag Tchantchès te pitten, of Roland viel op het slagveld. “Zijn eigen schuld,” aldus Arnaud, “had hij maar eerder op zijn hoorn moeten blazen.” Hoe ook, Tchantchès vergaf het zichzelf niet dat hij niet tijdig hulp geboden had en trok zich de haren bij bosjes uit het hoofd.

Daarna ging het van kwaad tot erger met hem. Na een wilde braspartij stierf hij op veertigjarige leeftijd aan de Spaanse griep, als vrijgezel, want uit liefde voor de vrijheid was hij nooit met Nanesse getrouwd. Hij zou begraven liggen onder de Place de l’Yser, waar nu zijn standbeeld staat. Een vrouwenfiguur die la Wallonie voorstelt en Tchantchès aan het volk toont : koppig, opstandig, een zuiplap en hekelaar van grootspraak, maar met een hart van goud. Een echte Luikenaar, beweren ze in Djus d’la Moûse.

DOOR LINDA ASSELBERGS ET FOTO’S JORRE JANSSENS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content