“De rol van kunstenaars is om buurten zo aantrekkelijk te maken dat ze er zelf weg moeten”, zei oud-burgemeester Ed Koch. Ironisch bedoeld, maar eigenlijk gaat het echt zo. New Yorkse artiesten moeten het steeds verder gaan zoeken. Een verkenning van achterafbuurten in stad en wijde omgeving.

Kunstenaars strijken neer in een armenbuurt omdat ze er goedkope atelierruimte vinden. Ze openen galeries en geven kleur aan de wijk. Dat lokt boetieks en trendy cafés en plots is de buurt modieus en in trek. Gevolg : de huren schieten omhoog zodat de kunstenaars moeten verhuizen naar een andere wijk, waar het scenario zich herhaalt. In New York begon dit fenomeen in het hartje van Manhattan. De toverstaf van de kunst veranderde achtereenvolgens Greenwich Village, Soho en Chelsea van Assepoester in koningin van het bal. De artiesten vluchtten de East River over naar Dumbo en Wil- liamsburg in Brooklyn, maar ook die buurten zijn voor hen intussen onbetaalbaar geworden. Dus trekken ze weer verder. Wij gingen kijken waar de nieuwste artiestenkolonies zijn opgedoken.

South-Bronx

De beruchtste buurt van New York heeft de laatste jaren een paar honderd artiesten gelokt. Ze ligt dicht bij midtown Manhattan, een kwartier met de metro, en door haar ongure reputatie blijft ze relatief goedkoop, terwijl de misdaad er intussen scherp gedaald is. Een paradijs is het nog niet. De meeste bewoners zijn arm en de luchtvervuiling is er het ergst van heel New York. Voor artieste Beth Brideau is dat geen probleem. “De vervuiling reflecteert het licht en maakt het supermooi”, vindt ze. Brideau woont en werkt boven restaurant The Bruckner, een hangout van kunstenaars. “Iedereen kent hier iedereen, het lijkt wel een dorp.” In de Grand Concourse, de hoofdstraat van de South-Bronx, ligt het Longwood Arts Project, een enorme galerie waar twee groepstentoonstellingen lopen. Een reeks foto’s van Cubanen door Manuel Rivera-Ortiz is het meest beklijvend. Het zijn portretten die een verhaal vertellen dat je ook leest op de gezichten van de bewoners van deze immigrantenbuurt : que dura, la vida.

Van Longwood is het maar even wandelen naar de zijstraat waar galerie Haven ligt te midden van stapelhuizen en fabriekjes. Tussen de schilderijen en sculpturen van ijzerdraad zit galeriehouder Barry Kostrinsky te kletsen met artiesten uit de buurt. Deze plek is hun trefpunt. “Ik wil zoveel mogelijk kunstenaars een kans geven”, zegt Kostrinsky. “Elke week organiseer ik een nieuwe groeps-show. Het is veel werk maar het is een goed excuus om een fuifje te geven.” “Als je niet van fuiven houdt, moet je niet in de South-Bronx wonen”, vindt Wanda Raimunda-Ortiz, een mollige Puertoricaanse. Ze nodigt me uit naar haar loft, waar ze ruimte zat heeft. Wanda schildert, haar man is dj. “We geven elke maand een fiesta met live latinomuziek, poëzie, performance en kunst”, vertelt ze. “In de zomer feesten we op de binnenplaats.” Als ik haar vraag of de South-Bronx ook hip en duur zal worden, schudt ze beslist van nee. “Mijn huisbaas hoopt het, maar er zijn gewoon te veel projects (hoogbouw voor armen) in de buurt. Mensen met veel poen mijden die als de pest.”

Red Hook

“Ik ben jaloers op u”, zeg ik tegen Florence Neal. “Had ik uw lef gehad, dan woonde ik hier nu ook.” Florence glimlacht. “Toen ik en mijn man hier in 1987 kwamen wonen, waren we de enige kunstenaars kilometers in het rond”, vertelt ze. Zelf zocht ik hier een paar jaar eerder behuizing. De vastgoedprijzen waren belachelijk laag maar ik durfde niet toehappen. Red Hook was te intimiderend, te desolaat, te gevaarlijk. Sindsdien is de vervallen havenwijk, ooit het decor voor de Marlon Brando-film On the Waterfront, tegen alle verwachtingen in weer overeind gekrabbeld. Neal heeft er haar steentje toe bijgedragen. Haar galerie, de Kentler International Drawing Space in de Van Brunt Street, heeft faam verworven en met concerten en performances lokt ze volk uit heel New York. “Je houdt het niet voor mogelijk,” zegt Florence, “overal in Red Hook kom je nu artiesten tegen. Wat verder in de straat is er net een nieuwe galerie geopend. En de nieuwe restaurants in de buurt zitten in het weekend stampvol.”

Voorlopig is het nog leuk ronddwalen in de zijstraatjes met hun mix van rassen, van keurig gerestaureerde en om verf smekende woningen. Een rommelige garage heeft een designmeubelwinkel als buur gekregen. De Van Brunt Street eindigt aan de oever, vanwaar je een grandioos zicht hebt op de baai van New York. Er ligt een enorm stapelhuis waarin een show van 300 Brooklynse kunstenaars loopt. Red Hook is ideaal om per fiets te exploreren, maar dat kan verkeren. De drukte neemt toe. Er staan veel bouwprojecten op stapel, zoals een aanlegplaats voor cruiseschepen. De vastgoedprijzen en huren zitten in de lift. “Ik ken een beeldhouwer die elke dag naar zijn atelier in de South-Bronx pendelt. Hij vindt hier gewoon geen betaalbare ruimte meer”, zegt Florence.

Ook Long Island City ligt vlak bij midtown Manhattan, aan de overkant van de East River. Met de metro sta je er op tien minuten. Er zijn diverse musea in de wijk, waaronder P.S. 1, een Mekka van de hedendaagse kunst. Op dit ogenblik loopt er een tentoonstelling met werk van 160 jonge New Yorkers, twee derden van buiten Manhattan. De vastgoedprijzen zijn hier niet mals, maar echt trendy is de buurt niet, misschien omdat er nog heel wat industrie is. De buurt is heel inter- nationaal.

Long Island City

Op weg naar de Flux Factory, een bekend kunstcollectief, lijk ik de halve wereld te passeren. De commune ligt op het einde van een met vuil bestrooide straat waar ook een kerk, magazijnen en een spoorwegviaduct staan. Stefanie geeft me een rondleiding. De jonge vrouw is een van de vijftien creatievelingen die in de oude fabriek wonen. “We hebben onze eigen slaapruimte,” zegt ze, “we delen de badkamers, de keuken, de bibliotheek, het computerlab, de eetkamer en de galerie.” Er heerst een vrolijke chaos. De slaapkamertjes doen aan cellen denken. Vensters zijn er niet. “We hebben geen airco. In de zomer zitten we ’s avonds op het dak. Het zicht over Manhattan is adembenemend.” Stefanie is hier tevreden. “We delen alles. We leven zo zuinig mogelijk. Ook dat is een kunst.” Flux Factory fluctueert. Leden gaan en komen. De groep beslist wie erbij mag. “Je moet creatief zijn en aan collectieve projecten willen werken”, zegt Stefanie.

In de galerie is een Flux-project bezig. Er staan drie futuristische huisjes. Op Stefanies uitnodiging klop ik op een deur. Een vrouw met kort bruin haar doet open. “Kom binnen”, zegt ze. Laurie Stone is schrijfster van beroep. Flux heeft haar en twee andere schrijvers geselecteerd uit 200 kandidaten. Ze hebben een maand om elk een boek te schrijven. Elke zaterdag lezen ze voor wat ze die week geschreven hebben. Ze mogen niet buiten. Op sommige dagen mag het publiek binnenkijken en met hen praten. De rest van de tijd is het absoluut stil. “Ik ben nog nooit zo productief geweest”, zegt Stone. Als de schrijvers klaar zijn, zullen drie striptekenaars samen aan de slag gaan in de galerie.

Peekskill

De ene kunstenaar kan niet zonder de stad, de andere verkiest de buiten, maar liefst niet te ver. De laatste jaren weken honderden artiesten uit naar stadjes langs de Hudson. Met de trein zijn ze op een uur in Manhattan. Langs de rivieroevers stonden honderden fabrieken. De meeste zijn intussen gesloten. De bloeiende stadjes liepen leeg, alleen de armsten bleven achter. Hetzelfde verhaal als in Red Hook of de South-Bronx maar dan in een pastoraal decor. Eén van die plekken is Peekskill, dat in de jaren 1990 de eigenaars van commerciële gebouwen verplichtte om leegstaande bovenverdiepingen goedkoop te verhuren aan kunstenaars. Het plan had succes. Carol Wax, een bekende mezzotint-artieste, heeft geen spijt dat ze op het aanbod inging. Ze toont me haar luxueuze loft die met een trap verbonden is met een tweeslaapkamer- flat. “In Brooklyn betaalde ik veel meer voor veel minder ruimte.” De vloer van haar loft is een halve meter dik. “Ik kan hier tenminste zware drukpersen zetten”, zegt ze.

Op een zonnige zaterdag lijkt het stadje op een oude filmset. Keurig gerestaureerde gebouwen staan naast winkels waar de tijd sinds de jaren vijftig stilstaat. In Kathleen’s Tea Room luncht een blank publiek, in bakkerij El Trigal zijn de klanten latino en voor een wat groezelig kapsalon wachten zwarte tieners op een knipbeurt. “Ik hoop dat Peekskill geen blanke enclave zal worden”, zegt Livia Strauss. Zij en haar man Marc verzamelen al 35 jaar kunst. Vorig jaar openden ze hun eigen museum, het Hudson Valley Center for Contemporary Art. “We hadden het in New York kunnen doen maar kozen voor Peekskill”, zegt Strauss terwijl ze me rondleidt. Ze blijft dromerig staan voor een torso van Berlinde De Bruyckere. De Belgische artieste is een van haar favorieten. “Ach, ik weet het wel, deze kunst staat ver van de wereld van de meeste mensen in deze streek”, zucht ze. “Maar voor veel kinderen die nooit naar New York gaan, is ons museum misschien de enige kans om een Damien Hirst of een Nam June Paik te zien.” Het museum doet het goed, zegt ze, en het kunstmilieu in Peekskill ook. “Er zijn al twaalf galeries. Verleden week openden tientallen kunstenaars hun ateliers voor bezoekers. Soms heb ik moeite om het allemaal te geloven.”

Beacon

Twintig minuten verder noordwaarts langs de Hudson ligt Beacon. Het stadje trekt kunstliefhebbers uit heel de wereld sinds de Dia Art Foundation er twee jaar geleden een lege fabriek omtoverde tot museum. Alleen al het gebouw, een modelfabriek in 1929, is een bezoek waard. De uitgestrekte zalen zijn gevuld met werken van wereldberoemde kunstenaars. Een typische Serra is normaal al indrukwekkend. Stel je er vier voor in een fabriekshal en je hebt het gevoel dat je in een ruimtehaven voor ufo’s bent. Last van spinnenfobie ? Vergeet dan niet de halfduistere zaal boven te verkennen, waar een gigantische spin en ander werk van Louise Bour- geois staan.

Dia : Beacon heeft het stadje een duw in de rug gegeven. Niet iedereen is daar zo blij mee. “Ik woon hier graag”, zegt fotografe Sarah Stanley, die een loftflat heeft aan de rand van Beacon. “Maar door Dia : Beacon wordt het hier ontzettend duur. Ik wou een fotogalerie openen maar vond niets betaalbaars. Onlangs vond ik de nodige ruimte in Williamsburg in Brooklyn. Het grappige is dat ik zoals veel artiesten naar Beacon kwam omdat Brooklyn te duur werd !” Net als in Peekskill valt het op dat de nieuwe, duurdere restaurants vol blanken zitten, terwijl er in de oudere sjofeler tenten enkel zwarten en latino’s zijn. Amerika in miniatuur, voortdurend bewegend en toch ter plaatse trappelend.

Tip : maak van uw bezoek aan Peekskill en Beacon een onderdeel van een autorit door de schilderachtige Hudson-vallei. Je kunt er prachtige natuurwandelingen maken. Een hotel of bed & breakfast boeken is geen probleem.

Jersey City

Als je in downtown Manhattan naar de overkant van de Hudson kijkt, zie je links van de gloednieuwe kantoorgebouwen een gigantisch uurwerk, het bekendste ‘monument’ van Jersey City. Met de path-trein (een soort metro) ben je er op enkele minuten, maar het is leuker en bijna even snel om de overzet te nemen. De boot vertrekt niet ver van waar het WTC stond. Alleen de pendelaars vergapen zich onderweg niet aan de skyline. Van nergens anders heb je zo’n breed zicht op Manhattans westkant. Nog niet zo lang geleden was de Jersey City- oever een woestenij van lege fabrieken. In het begin van de jaren tachtig koos een groep New Yorkse kunstenaars zich een van de mooiste uit : een rood bakstenen complex dat vroeger als droogplaats voor tabak diende. 111 First Street werd een legendarisch adres. Op de duur zaten er meer dan honderd kunstenaars. Het was een avontuur om er tentoonstellingen te gaan bezoeken.

Maar dan herpakte Jersey City zich. De fabrieksruïnes maakten plaats voor dure flat- en kantoorgebouwen. In maart werden de kunstenaars van 111 First Street na jarenlang verzet buitengekieperd. Nochtans staan er vlakbij nog prachtige ruïnes verder te vervallen. Zoals een oude elektrische centrale met bomen op het dak en huizenhoge boogramen waar duiven in en uit vliegen. De industriële kathedraal doet denken aan Batman’s Cave.

Dieper in Jersey City vinden we negentiende-eeuwse huizen met smeedijzeren balkons die aan New Orleans herinneren, een Italiaans wijkje met dames zo weggelopen uit Fellini-films, minigetto’s en winkelstraten die honderd jaar geleden wellicht het neusje van de zalm waren. Het niet onaardige Jersey City Museum is open tot acht uur en gratis, omdat het donderdag is. Toch zijn we de enige bezoekers. “Elke eerste vrijdag van de maand is het opendeuravond in Jersey City”, zegt het meisje van de museumshop. Ze geeft me een lijst van de galeries en ateliers die meedoen. “Deze stad trekt nog maar weinig artiesten aan”, zegt ze nog. “Maar het komt wel weer goed. Ze bouwen zo koortsachtig veel dat ze later blij zullen zijn als er weer kunstenaars in de lege gebouwen komen.” n

Tekst Jacqueline Goossens l Foto’s Bart Michiels

De commune Flux Factory ligt op het einde van een met vuil bestrooide straat waar ook een kerk, magazijnen en een spoorwegviaduct staan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content