Het is verbazingwekkend hoeveel begripsverwarring er kan ontstaan aan een tafel van twaalf als het onderwerp man-vrouw, moeder-vader besproken wordt. En hoe telkens weer blijkt dat wanneer je een lans probeert te breken om dingen uitwisselbaar en evenwaardig te maken tussen mannen en vrouwen, mensen langs elkaar heen gaan praten. Het verzet is steeds sluipend aanwezig. Veel mannen voelen zich bedreigd in hun mannelijkheid. Een aantal vrouwen verdedigen niet alleen met hand en tand wat zij zien als het vrouwelijke in hun eigen leven, maar ook hun man, die liever vasthoudt aan de geijkte patronen.

Daarnaast zijn er de mannen die vinden dat ze in de maatschappij te veel hun mannetje moeten staan. Die ervaren dat als zij zich wat zachter gaan gedragen, hun gevoelige kant laten zien, romantisch willen zijn, door sommige vrouwen uitgelachen worden. Of vrouwen die zich zonder genade als keiharde kenau geklasseerd weten, en wier zachte kant miskend wordt, omdat ze het wagen over de lijnen te stappen. Kortom, iedereen is ongelukkig en niemand weet nog waar het heen moet. Dat fundamentele onbehagen is niet op te lossen met quota en regelgeving.

Misschien heeft die Babylonische spraakverwarring te maken met de ontgoocheling die leeft in mijn generatie. Of met de onzekerheid van deze tijd, waarin almaar luider geroepen wordt om het herinvoeren van normen en waarden. Want wat vertaalt die kreet anders dan de behoefte aan goddelijk en/of vaderlijk gezag in de samenleving? De oude vertrouwde orde, waarbinnen iedereen zich houdt aan de geijkte regels en er minder gevaar is op afwijkend gedrag. In moeilijke tijden hebben mensen minder behoefte aan laboratoriumsituaties. Het experiment van de jaren zestig heeft geen eenduidig positief resultaat opgeleverd. Doen experimenten dat ooit overigens? In elk geval: weg ermee, want we zijn opnieuw bang voor het onbekende.

Psychoanalyticus Paul Verhaeghe ontleedt die verweesdheid zeer precies in een bijdrage aan het boek Vaders in soorten ( Lannoo). Sterk vereenvoudigend klinkt het tegenwoordig immers steeds vaker dat de vaders verdwenen zijn, en dat daar veel van de huidige problemen uit voortkomen.

Vreemd is dat, zegt hij, want vaders waren vroeger minder fysiek aanwezig dan nu. Maar hun gezag, hun gebod was er wel altijd op de achtergrond en werd uitgedragen door moeders, door vrouwen. De dingen waren helder. De man nam zijn gebiedende en verbiedende rol op zonder morren en de vrouw kon zich verschuilen achter een brede rug en haar zachte kant tonen. De overvloedige fysieke aanwezigheid van mannen in gezinnen nu, wordt niet ervaren als die klassieke vaderlijke aanwezigheid.

Er is geen vaderlijk verbod meer, geen duidelijke lijn, geen beperking. Alles kan en alles mag, alles kan worden bereikt. Er is dus ook geen onvervuld verlangen meer, geen grens om te bestormen. Alles kabbelt en zo wordt het veel moeilijker om een eigen identiteit te verwerven.

Het is ook moeilijker om uit te maken tot welke familie, tot welke clan we nog kunnen behoren als we niet meer voor honderd procent man zijn of vrouw. Wat zijn de regels als dat al niet meer duidelijk is. Waar is mijn plaats in die brede stroom, hoe onderscheid ik mij van de ander? Hoe kan ik iets voor die ander betekenen als hij/zij gelijk is aan mij en ik aan haar/hem?

Komen al die onrust en onbehagen misschien uit die bron? Paul Verhaeghe schrijft daarover: “De depressie heeft te maken met het feit dat de verwachte en beloofde bevrediging nooit voldoende is. De angst en agressie hebben dan weer te maken met het verdwijnen van de autoriteit en de bijbehorende bescherming.”

Het is niet eenvoudig op te lossen: terug naar de orde van vroeger is natuurlijk onmogelijk. We zitten nu eenmaal op die nieuwe weg en we zitten er samen op, mannen en vrouwen. Verschillend, maar nog steeds complementair. Een beetje mildheid zou niet misstaan.

TESSA VERMEIREN,

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content