Belgische designers worden stilaan erkend in het buitenland. Ze krijgen opdrachten van Italiaanse fabrikanten en aandacht van de gespecialiseerde pers. Weekend Knack zette zes ontwerpers rond de tafel en vroeg hen hoe het nu zit met het Belgisch design.

Een zonnige donderdagochtend begin september. Druppelsgewijs komen ze binnengewaaid in het Brusselse Dorint Hotel : Paul Ibens, Axel Enthoven, Roel Vandebeek, Dirk Wynants, Danny Venlet en Xavier Lust. Zes designers met een heel uiteenlopende achtergrond en een geografische spreiding van Limburg tot West-Vlaanderen en van Antwerpen tot Brussel. Sommigen kennen elkaar goed tot zeer goed, van anderen doet de naam in elk geval een belletje rinkelen. Maar al gauw ontspint zich een levendig gesprek. “Volgens mij wordt de nationaliteit van design door de fabrikant bepaald”, opent Dirk Wynants. “We praten voortdurend over Italiaans design. Maar de designers komen van overal. Als Xavier een meubel ontwerpt voor MDF, is dat dan Italiaans design, of Belgisch ?” Het blijft een open vraag, maar daarmee is het gesprek wel gelanceerd.

België-Italië

Als er één land is dat met design geassocieerd wordt, is dat Italië, waar verschillende fabrikanten regelmatig uitpakken met in het oog springende ontwerpen. Zoiets lijkt in ons land haast onmogelijk. Waar zit het verschil ? Hebben jonge ontwerpers het bij ons moeilijker om fabrikanten te overtuigen ?

Xavier Lust : Ik vind het aangenaam om met Italiaanse fabrikanten samen te werken. We zitten op dezelfde golflengte en denken op dezelfde manier. Zo gaat alles sneller en gemakkelijker.

Paul Ibens : In België verlopen de contacten met de opdrachtgevers vaak vrij stroef. Er is ook een financieel probleem. Investeren in een matrijs, bijvoorbeeld, ligt niet voor de hand. De markt is te klein.

Dirk Wynants : In Italië heb je naast de fabrikanten ook de toeleveranciers. Als wij een nieuw product maken, moeten we de toeleveranciers haast smeken om iets voor ons te doen. Ze zijn het niet gewend om met de meubelindustrie samen te werken en zien er ook geen potentieel in. In Italië is er een groter aanbod van materiaal en bewerkingstechnieken. Men zoekt er meer naar vernieuwing.

Xavier Lust : Toen ik in Wallonië fabrieken zocht om voor mij te produceren, kwam ik vooral bij mensen terecht die absoluut niet geïnteresseerd waren. Ze zagen het gewoon niet zitten. Ze namen me voor een onnozelaar die onmogelijke dingen vroeg. Uiteindelijk ben ik zelf achter de machines gaan staan, om uit te leggen hoe het precies moest. Als je niet in iets gelooft, dan lukt het niet. Dat heeft met mentaliteit te maken. België is ook duur. Een werkuur kost hier gemiddeld dertig procent meer dan in Italië. Het heeft lang geduurd voor ik hier fabrikanten vond die me wilden helpen met de ontwikkeling van prototypes, zonder dat ik daar een fortuin voor moest betalen. De mentaliteit en de kostprijs maken het moeilijk om in België aan design te doen. Maar die beperkingen laten ons ook toe om verder te gaan.

Roel Vandebeek : Ford Genk heeft al zijn toeleveranciers vlak bij de fabriek. Als meubelontwerper moet je soms naar het andere eind van het land rijden om iets gedaan te krijgen. Zoals Xavier zegt : ernaast gaan staan en zeggen “Kijk, het gaat wél.” In Italië is dat geen probleem.

Paul Ibens : In Italië zit de hele industrie geconcentreerd rond Milaan. Daar zitten ook heel veel ambachtslui met één enkele specialisatie.

Danny Venlet : Ik heb twaalf jaar in Australië gewoond. Daar heb je veel backyard industries, gespecialiseerde fabrikanten die op kleine schaal werken. Dat bestaat niet in België. De fabrikanten hier moeten hun gewone productie stilleggen om iets voor jou te doen. Daar vragen ze veel geld voor. Ze willen liever geen prototype ontwikkelen ; ze willen meteen een garantie voor vijftig exemplaren.

Paul Ibens : Er is, in tegenstelling tot Italië, een gebrek aan enthousiasme, ook bij werkmensen. Maar we mogen niet te negatief zijn. De voorbije tien jaar is de situatie fel verbeterd.

Xavier Lust : De Italiaanse designer is vormelijk: alles zit in de vorm. In België zijn we beperkter. Ons design is structureler. We werken anders, we zoeken naar andere oplossingen. Dat kan interessant werk opleveren.

Dirk Wynants : Je moet inderdaad niet alleen vaststellen dat het slecht gaat ; je moet ook bekijken wat we wel goed doen. Ik denk dat België meer troeven heeft dan bijvoorbeeld Nederland. Daar hebben ze onder andere de groep Droog Design gehad, maar er zijn nauwelijks fabrikanten. In België gaat het trager, maar de basis is veel steviger.

Design is internationaal

Het maakt weinig uit waar je vandaan komt : design is niet Vlaams, niet Waals, niet Brussels. Zeker in een land als België heeft het geen enkele zin om design te regionaliseren. Zijn we op weg naar een nog grotere internationalisering op dit vlak ? En blijft België niet te veel binnen zijn eigen kleine grenzen opereren ?

Axel Enthoven : Voor mij is Italië, wat productdesign betreft, totaal achterhaald. Er zijn nog wat stuiptrekkingen in de meubelsector. Ik denk dat de kaart binnen de tien jaar totaal hertekend wordt. Van Europa spreken we straks niet meer. Alles gebeurt vandaag in het Verre Oosten. In hoeverre zijn Milaan of Keulen nog belangrijk ? ( Daar worden elk jaar de meest toonaangevende meubelbeurzen van Europa georganiseerd.) Design is per definitie internationaal. Wat rond deze tafel gezegd wordt, is juist. Maar waar hebben we het écht over ? De jaren tachtig waren de jaren van de ingenieurs en de productleiders, de jaren negentig die van de designers. En vandaag beslist de marketingafdeling. Ik ervaar nu dat briefings vaak uitgaan van een marketingconcept en niet meer van de behoefte om een nieuw product te maken. De economie zegt dat je ervoor moet zorgen dat je thuismarkt de belangrijkste is. Als dat niet het geval is, ben je ontzettend kwetsbaar. De Duitsers en de Italianen hebben dus een enorm voordeel. Bovendien wordt de Italiaanse meubelsector stevig gesubsidieerd. Dit zijn economische vaststellingen.

Dirk Wynants : Wat is de thuismarkt ? Wij hebben geen Belgische thuismarkt, we hebben een Vlaamse thuismarkt. Van mijn omzet in België, haal ik nog geen vijf procent in Wallonië.

Axel Enthoven : Vijf miljoen mensen en dan heb je het wel gehad.

Dirk Wynants : De promotie voor design is trouwens geregionaliseerd. Samenwerking is niet meer mogelijk. Waarom dat gebeurd is, begrijp ik niet. Je mag niet meer spreken over Belgisch design, je moet spreken over Vlaams design. Geen kat in de wereld weet waar Vlaanderen voor staat.

Xavier Lust : Ik ben Brusselaar, drie van mijn grootouders zijn Vlaming, zelf ben ik Franstalig. Ik vind dat België een land is met een eigen identiteit. Uiteindelijk doet het er weinig toe of je een Vlaams, Waals of Brussels ontwerper bent.

Danny Venlet : Als je naar het buitenland gaat, naar de beurs van Saint-Etienne bijvoorbeeld, dan zie je daar Walen en Vlamingen, elk met hun eigen stand en cataloog.

Axel Enthoven : Het is een grote fout om design te regionaliseren. Een duidelijke filosofie, dat hebben we nodig. In de school van Latem zaten ook Vlamingen en Walen. Straks wordt alles in het Verre Oosten gemaakt. We moeten kijken hoe we ons land kunnen vrijwaren van een nog grotere depressie en ervoor zorgen dat we voorbereid zijn op wat er onvermijdelijk aankomt. De Nederlanders staan samen op een beurs. Hun omzet is verdorie drie keer zo klein als die van ons, maar hun stand op de beurs in Keulen was wel tien keer zo groot. Een Belg zegt : “Goed, ik ga naar Keulen, maar ik ga daar in een hoek staan.” Wij zijn individualisten en arrangeurs.

Een klein land met abnormaal grote woningen

Een Belg heeft in elk geval iets met wonen. Zijn huis is zijn koninkrijk. Blijkt dat ook uit de belangstelling die er heerst voor vormgeving en dan vooral voor meubeldesign ?

Xavier Lust : In zeker zin wel. MDF, de Italiaanse fabrikant die een aantal van mijn meubels heeft uitgebracht, beschouwt België als een van de belangrijkste markten. Toch is er hier een zeker chauvinisme ontstaan. We zijn de voorbije tien jaar trotser geworden.

Dirk Wynants : En ook dat mag je niet overdrijven. Veel mensen denken nog altijd dat Extremis Italiaans is. Ze zijn verwonderd dat we een Belgisch bedrijf zijn, en vaak zijn ze niet blij met die informatie. Vlaanderen is altijd een belangrijke afzetmarkt geweest voor Italiaans design. Al sinds de jaren zestig toen Cassina, als een van de eerste fabrikanten, designmeubilair naar hier bracht.

Danny Venlet : Ik denk dat Belgen veel tijd binnenshuis doorbrengen. We wonen ook groter dan om het even waar. Volgens mij hebben we nochtans een grote fout hebben gemaakt door eetkamertafels te willen maken van vier meter lang. We wilden de grootste en de langste maken. In België is daar misschien interesse voor, in het buitenland niet. Bovendien zit je met buitensporige transportkosten. Vier kubieke meter verschepen voor één tafel, dat is gewoon te gek

Xavier Lust : Onze meubels zijn duur. We werken voor vijf, maximum tien procent van de markt.

Dirk Wynants : Het verschil tussen de kostprijs van een meubel en de prijs voor de eindgebruiker, is gigantisch. Hoe kan het ook anders ? We werken met zulke kleine hoeveelheden. Stel : in Amerika verkoopt een winkel één stoel van ons. Ze bestellen die, we sturen die. Een bedrijf als Vitra stuurt onmiddellijk honderd stoelen. Neem nu een stoel van Verner Panton, die is mooi, gaat al tientallen jaren mee. Maar als je zo’n product op de markt wil brengen… Je hebt er geen idee van hoeveel dat kost. Op zo’n succesnummer ben ik jaloers. Onze meubels zijn daarmee vergeleken pure ambacht. Weliswaar met een industrieel tintje, omdat we aan serieproductie doen.

Axel Enthoven : Er is toch een positieve noot : tegenwoordig werkt elke fabrikant met designers. Tien jaar geleden was dat niet evident. Designopleidingen zijn enorm in trek. Er studeren nu zelfs te veel designers af.

Geen subsidie voor designers

Voor fabrikanten betekent design vaak een risicofactor, waar bovendien een prijskaartje aan hangt. Heeft de overheid een rol te spelen op dit vlak ?

Danny Venlet : De overheid heeft nu meer begrip voor design.

Axel Enthoven : Ik zeg altijd : elke scheet in Vlaanderen krijgt een sokkel. Die aandacht is een reactie. Zoveel jaar werd er niets gedaan, waardoor er een vacuüm ontstond. Nu neemt men alles ernstig waarin het woord ‘design’ voorkomt. Typische stuiptrekkingen van een ongezonde situatie. Ik denk dat moet bekeken worden aan wie men subsidies geeft. Designers moeten vooral geen subsidies krijgen. De industrie wel, of tenminste, bedrijven die het verdienen.

Dirk Wynants : Designers moeten begeleid worden. Subsidies geven is gemakkelijk : je hebt een hoop geld, je deelt het uit en je bent ervan af. Heeft het zin om 2500 euro te geven aan een designer die niet weet hoe hij de zaak moet aanpakken ? Bij ontwikkelingshulp hebben we al geleerd dat zoiets niet werkt. Met subsidiëring is dat precies hetzelfde. Je moet de subsidies geven aan degene die het initiatief neemt, die de investering doet om een product op de markt te brengen.

Danny Venlet : Als de industrie subsidies krijgt, dan verdient de designer die ook. Vaak krijgen wij niet meer dan een percentage op de verkoop. Een ontwerp ontwikkelen, een project uittekenen, dat kost veel geld. De subsidies die wij nu als ontwerpers krijgen, via het Vizo, die zijn om te lachen. ( Vizo staat voor : Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen. Het is een overheidsinstelling die het Vlaamse bedrijfsleven ondersteunt en onder andere subsidies uitkeert aan beginnende ontwerpers en ondernemers.)

Axel Enthoven : Creativiteit wordt in België niet echt gerespecteerd en niet goed betaald. Ik heb nog meegemaakt dat een fabrikant vroeg, één week voor een beurs : “Kunt gij eens een modelleke tekenen ?”

Paul Ibens : Een fenomeen van de voorbije vijf jaar is dat er vaak wordt teruggegrepen naar meubilair van de jaren vijftig. Hoe komt dat ? Vindt men die meubels beter ? Zijn ze beter ?

Wynants : Moderne klassiekers van dertig jaar of ouder zijn volgens mij goed voor meer dan de helft van de omzet van de fabrikanten. Kijk naar Cassina, dat is voor tachtig procent Le Corbusier, de Maralunga van Vico Magistretti. De rest is spielerei, een merk moet nu eenmaal de aandacht blijven trekken. Die nieuwe producten verdwijnen gewoonlijk na enkele jaren.

Danny Venlet : Dat geeft zekerheid. Als je een klassieker koopt, kan je je niet vergissen.

Paul Ibens : Een raar Belgisch fenomeen is dat de creativiteit hier na de Tweede Wereldoorlog stilviel. Er gebeurde niets meer. Mensen die vrij hedendaags woonden in de jaren dertig en veertig, werden na de oorlog veel klassieker. Het moest allemaal gezelliger worden. In Nederland is die breuk er niet geweest.

Cultuur of economie ?

Er heerst verwarring. Voor sommige designers is het juist belangrijk dat hun product een publiek bereikt, anderen beschouwen het commerciële aspect als bijkomstig. Valt design tussen twee stoelen ? Maakt het deel uit van een cultuur, of is het louter een economische factor ?

Roel Vandebeek : We spreken nu over vormgeving, maar daar hoort net zo goed de architectuur bij. In Nederland zit je met een groter geheel van design en architectuur. Ik vind dat er maar weinig interactie is tussen designers en architecten, ook al werk ik zelf bijna constant met architecten. Als we met België naar het buitenland willen gaan, dan denk ik dat we design moeten opentrekken.

Axel Enthoven : Hoe zie je dat, op welke basis ? Je hebt een cultureel aspect en een economisch aspect. Waarover heb je het ? Het Vizo zit bij het ministerie van Cultuur, terwijl het misschien beter had gezeten bij het ministerie van Buitenlandse Handel of van Economie. Dat is fundamenteel verschillend. Opteer je voor de cultuur of de economie ?

Roel Vandebeek : Voor cultuur.

Axel Enthoven : Dat is een duidelijk antwoord. Ik heb het over de economie.

Paul Ibens : Beide zijn belangrijk, je kan ze niet scheiden.

Axel Enthoven : Als ik een wc probeer te maken die doorspoelt met vier liter in plaats van twaalf, dan ben ik niet met cultuur bezig. Ik vind dat wij van die piëdestal moeten stappen. We doen gewoon ons vak. Vergelijk het met een chirurg die na een operatie zoals een toreador zijn hoofddeksel tegen de vloer zou gooien en roepen : “Goed gedaan, hè ?” Natuurlijk is dat goed gedaan.

Ratio en emotie

De positie van design in onze maatschappij bepaalt natuurlijk ook de positie van de designer zelf. Is hij een evenwichtskunstenaar die balanceert tussen kunst en commercie ?

Axel Enthoven : Ik ben de enige aan deze tafel met stropdas. Precies omdat ik allesbehalve een kunstenaar wil zijn. De dag dat ze mij ‘kunstenaar’ noemen, staat mijn haar recht. Ik werk niet voor mezelf. Eigenlijk ben ik een intellectuele hoer. Ik werk voor de anderen. Ik maak modellen die goed verkopen, die makkelijk te plaatsen en te produceren zijn. Als iemand mijn werk goed vindt, dan ben ik heel fier. Maar ik ben niet meer dan een schakel in de industrie.

Xavier Lust : Design is niet louter commercieel en niet louter artistiek. Design bestaat uit drie of vier parameters : economie, esthetiek, comfort, cultuur. Die vier zijn in evenwicht, of niet.

Axel Enthoven : Het kan nog simpeler : er moet een evenwicht zijn tussen ratio en emotie. Soms is de ratio belangrijker, soms de emotie. Als je een vrachtwagen ontwerpt, overheerst de ratio. Bij een kristallen vaas voor Val Saint-Lambert is de emotie dan weer evidenter. Iedereen is nu op de rationele toer. Elke fabrikant claimt dat hij de beste verhouding tussen prijs en kwaliteit biedt. Wat maakt het verschil ? De emotie. Een artiest, dat is de buik die spreekt, vooral niet het hoofd. In ons vak kunnen we ons dat niet veroorloven. Er is te veel geld mee gemoeid.

Dirk Wynants : Een designer die zichzelf als kunstenaar beschouwt, is volgens mij geen designer. Een product dat commercieel flopt, is een mislukking.

Danny Venlet : Als je een product op de markt brengt, dan moet er toch iets zijn dat de mensen aanspreekt. Iets meer dan een interessante prijs. Maar emotie is cultureel. En dat is het eerste waar je naar kijkt. De prijs komt daarna.

Axel Enthoven : Er is voor mij een fundamenteel verschil tussen kunstzinnigheid en creativiteit. We moeten een spoor kiezen. Natuurlijk werken we met emotie. Maar uiteindelijk is het fundamenteel dat we producten maken die zin hebben. Je moet je emoties kunnen leiden. Dat heeft met marketing te maken.

Dirk Wynants : Je maakt niet alleen een product. Je maakt een concept, een sfeer, een levensstijl. Ik denk dat veel fabrikanten niet weten wat ze eigenlijk maken.

Een ambachtsman staat alleen

De designer is dus geen kunstenaar, maar in hoeverre is hij een ambachtsman ?

Dirk Wynants : De grenzen met het ambacht zijn vaag.

Axel Enthoven : Een ambachtsman heeft een zekere vaardigheid.

Danny Venlet : Vroeger maakte een meubelontwerper alles zelf. Nu is hij designer.

Dirk Wynants : De producten van de ambachtsman zijn geen designproducten omdat ze niet op industriële wijze worden gemaakt. Een meubel kan er heel modern uitzien en toch ambachtelijk zijn.

Danny Venlet : Een ambachtsman staat alleen, designer werkt met de industrie. En samen kan je veel verder gaan.

Xavier Lust : Ik heb vroeger veel dingen zelf gemaakt. Dat was geen ambacht, maar ook geen industrie. Ook dat lijkt me typisch Belgisch.

Danny Venlet : Ik denk dat wij meer besef hebben van fabricatie dan bijvoorbeeld een Italiaanse ontwerper. Juist omdat we eigenhandig meubels hebben gemaakt. We kennen het productieproces. De eerste jaren kun je gewoon niet met een fabrikant werken. Je kunt in België geen naam maken als je niet eerst zelf begint. n

Tekst Jesse Brouns en Hilde Verbiest I Portretten Lieve Blancquaert

Axel Enthoven : “Ik zeg altijd : elke scheet in Vlaanderen krijgt een sokkel. Die aandacht is een reactie op zoveel jaren dat er niets werd gedaan voor het design. Nu neemt men alles ernstig waarin het woord ‘design’ voorkomt.”

Dirk Wynants : “Een designer die zichzelf een kunstenaar vindt, is volgens mij geen designer. Een product dat commercieel flopt, is een mislukking.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content