Amper tien jaar geleden opende Erik Dhont zijn kantoor voor Tuin- en Landschapsarchitectuur. En dat ene decennium volstond om naam te maken in de tuinarchitectuur als kunstvorm. Een exclusief bezoek aan twee van zijn creaties.

Toen ik de tuinbouwschool van Vilvoorde verliet, heb ik meteen een visitekaartje laten drukken met Tuin- en Landschapsarchitect. Ik ging er namelijk vanuit dat er in ons verstedelijkt land geen plaats meer was voor landschapsarchitectuur. Wel voor tuinarchitectuur.”

In een kleine verdoken Brabantse vallei vertelt Erik Dhont over zijn visie op tuinkunst. Met armbewegingen geeft hij vormen aan, benadrukt hij curven, legt hij de stroom van een lijn uit. Hij plooit zijn schetsen open, toont plannen, geeft aan hoe hij de ideeĆ«n van de opdrachtgever in concrete vormen verwezenlijkt. Over uitzonderlijke details weidt hij graag uit. Over zijn karakteristiek gebruik van arduin bijvoorbeeld, of over de vijverrand geĆÆnspireerd op Boboli, tot zelfs de welving van een haag.

Erik Dhont leest ons het landschap voor. Hij decodeert de tuin en vertelt over zijn drijfveren. Door zijn universum leidt hij ons, en niemand ontsnapt aan de confrontatie met zijn invloeden. Niet dat die altijd op het eerste gezicht waarneembaar zijn. Integendeel, veel landschapsretouches zitten vakkundig verstopt. Van die grondwerken kan je bijvoorbeeld niets meer terugvinden. Daar zorgt het mooie grasveld voor. Bij het aanschouwen van een indrukwekkend eindproduct is het niet altijd makkelijk om je een beeld te vormen van de grondwerken. Het is alsof het glooiend pad tussen de rododendrons er altijd al was.

Erik Dhont is wat terughoudend tegenover de pers en tegenover eender welke vorm van reclame. Dat heeft niet alleen met de aard van het beestje te maken. Dhonts spontane bescheidenheid is in de loop der jaren een bewuste keuze geworden, een soort plichtsbesef zeg maar. “Mijn illustere opdrachtgevers verdienen dat respect. En ook aan de buitenruimten die ik voor hen creĆ«er, ben ik die houding schatplichtig.”

Een Erik Dhont-stijl bestaat niet en de twee tuinen die we bezoeken vertonen bijzonder weinig gemeenschappelijke kenmerken. Wel geven ze een beeld van zijn eerste jaren als landschapsarchitect. Maar op welke tuin hij zich ook toelegt, alle ontwerpen vertellen het verhaal van een landschap en vormen de synthese van de geest van een plek.

Dhonts kantoor ligt op de achtste verdieping van een mooi appartementsgebouw zoals die in de jaren 1930 in Brussel opgetrokken werden. Vooral de stilte valt er op. Er staan enkele art-decovazen, die hij met veel zorg verzamelt. Er hangen kleurenschetsen die lijken op die van Keith Haring. Of het nu gaat om eigenlijke ontwerpen of om een vrije oefening van de geest, alle ontwerptekeningen zijn een kunstwerk op zich. Het zou niet eens verbazen als een van Dhonts opdrachtgevers een dergelijke schets aan zijn/haar muur zou hangen, tussen moderne gravures en hedendaagse schilderijen in.

Erik Dhont koestert een grote liefde voor lijnen en voor de plastische kunsten in het algemeen. Dat merk je aan alles wat hij doet, en aan wie hij is. Lijnen vormen de basis. Toch wees destijds niets erop dat hij in de tuinwereld zou belanden. Tot 1983 volgde hij een opleiding grafische kunsten. Tot hij er plots genoeg van kreeg. Hij kapte met zijn studie en stapte in de tuin- en landschapsarchitectuur. Een keuze die zijn vroegere medestudenten en professoren eerst niet zo goed zagen zitten, “want wie wil er nu hele dagen met de handen in de aarde wroeten”.

Als zoon van zelfstandigen was hij altijd druk in de weer. “Het enige dat ik in die tijd werkelijk ontspannend vond, was met mijn broer naar Parijs trekken om er tentoonstellingen te bezoeken.”

In de opleiding landschapsarchitectuur zat een stage, en er hing een eindwerk aan vast. Daarvoor trok Erik Dhont naar Duitsland, waar hij de Bauhaus-beweging anno 1930 van naderbij bestudeerde. Zowel in Berlijn als in Weimar verdiepte hij zich in stapels archieven. “Ik wilde weten of de toen hedendaagse Bauhaus-architecten een band hadden met landschapsontwerpers. En of Bauhaus invloed had uitgeoefend op tuinen.”

Haast gelijktijdig met de uitreiking van zijn diploma, verscheen ook Tuinen in Vlaanderen. Het boek bevestigde Dhonts gedachtegoed. “Zowel de tuinen die ik bezocht had als de tuinen die vermeld staan in dit naslagwerk geven aan dat onze tuinarchitectuur meestal geen hedendaagse uitdrukkingsmiddelen hanteert. Met andere woorden, hedendaagse kunst prijkt in musea, en in architectuur natuurlijk, want die schetst ook de tijdgeest. Maar tuinen? Die bleken daar helaas buiten te vallen.”

Gelukkig zijn er uitzonderingen. Een historisch voorbeeld daarvan is de tuin van het Museum van Buuren in Ukkel, waarvan het eerste gedeelte in 1925 ontworpen werd door Jules Buyssens. Erik Dhont ontdekte deze tuin tijdens een Open Monumentendag. Sindsdien is hij er herhaaldelijk teruggekeerd. Hij ging er oefenen in topografische metingen, zette het tuinontwerp op papier (want dat was nog niet gebeurd) en deed zelfs een voorstel tot tuinbeheer. Maar hij trok er ook heen om de sfeer van de plek te inhaleren, zich te laten meeslepen door het oord. Het is hier dat de grondbeginselen van zijn eigen vocabularium ontstonden.

Natuurlijk ging Erik Dhont verder. Hij zocht naar meer sleutelbegrippen, stak overal zijn voelhorens uit, speurde naar karaktertrekken die de persoonlijkheid van zijn tuinarchitectuur konden versterken. Zo belandde hij in ItaliĆ«, waar hij vaststelde dat Italiaanse tuinen het temperament van hun volk gewoon perfect weerspiegelen. Het zijn warme oorden waar sensualiteit en levensplezier de boventoon voeren. “Als je in een Italiaanse tuin loopt of zit, voel je meteen dat het ontwerp ten dienste staat van het leven. Van het goede leven. Van het feest. In een Italiaanse tuin kan ik me moeiteloos de mensen voor de geest halen; ze zitten knus naast elkaar, praten, kijken, genieten. Neem nu Bomarzo, vlak bij Viterbo. Deze 16de-eeuwse Italiaanse tuin is een bron van cultuur, poĆ«zie en literatuur. Een bron van levenskunst te midden van een natuurlijk bos, waar alles samenvloeit.”

Ondertussen wijdt Erik Dhont zich al tien jaar aan zijn passie die ook zijn beroep is. En natuurlijk is zijn instrumentarium uitgebreid en heeft hij het karakter van zijn tuinarchitectuur tot in de kleinste details kunnen verfijnen en uitdiepen.

“Wij gebruiken nu dezelfde planten als vier eeuwen of langer geleden. Wij maken deel uit van een cultuur, een evolutie. Onze ideeĆ«n behoren ons toe. Maar de kennis, het vakmanschap en de benadering, die bestonden al lang voor ons.”

Wat niet betekent dat de huidige tuinontwerpen die op deze karaktertrekken geĆÆnspireerd zijn ook expliciet die eigenschappen vertonen. In de hedendaagse tuinen van Erik Dhont is geen Italiaanse gracht te bespeuren, geen netwerk van trappen, noch kunstwerken uit de Renaissance. “Wij leven vandaag, en dat betekent dat wij een totaal ander leven leiden dan pakweg twee of drie eeuwen geleden. Wij zijn verantwoordelijk voor het heden. En dat houdt in dat wij eerlijk moeten zijn tegenover onszelf en tegenover de maatschappij. Tuinen kopiĆ«ren uit een soort nostalgie naar de Renaissance of het classicisme is pure onzin. Je moet het verleden respecteren, het herkneden naar de tijd van vandaag. Het gaat erom de taal en de behoeften van het moment te kennen. En het verleden in die taal om te zetten.”

Erik Dhont kreeg de kans om zijn gedachtegoed in de praktijk om te zetten. In de tuin van Hugo De Greef bijvoorbeeld, de grondlegger van het Kaaitheater. Maar meer nog in de tuin rond een kasteel uit 1602. Toen de eigenaar van dat kasteel bij Hugo De Greef op bezoek kwam, was hij sterk onder de indruk van zijn tuin. Het spel met volumes intrigeerde hem, en ook de aanwezigheid van de leegte en het evenwicht, en de hoge haagbeuken die de tuin verrijkten met hun vloeiende grafische lijn.

De tuin en het landschap rond het kasteel kon makkelijk Ć©Ć©n aaneensluitend geheel vormen. Maar dat werd het niet. Erik Dhont ging als het ware een gesprek aan met de tuinzone en het landschap, en met het bakstenen bouwwerk, overigens een beschermd monument, dat er middenin stond. Het gesprek mondde uit in een doolhof, een labyrint dat onder de horizon tot leven komt en met een trap in verbinding staat met het gelijkvloerse niveau. De trap loopt rond de hele tuin, die bevolkt is met vreemdsoortige rupsachtige obstakels in buxus. Het abstracte buxuspatroon heeft lang niet de hoogte zoals je die in een echte doolhof zou verwachten.

Verloren lopen is onmogelijk. De buxuskronkels kruipen over de grond; zomer en winter. Een Italiaans netwerk van kronkels dus, Ć  la Renaissance. Maar dat is niet alles. Opdat de tuin volledig zou opgaan in zijn omgeving, was er een uitgebreider kader nodig. En dat werd geschapen dankzij twee plantenniveaus: bomen en grote volumineuze haagbeuken die als onbeweeglijke stukken op een denkbeeldig schaakbord staan.

“Een tuin is nooit rijp vanaf het moment dat hij aangelegd is, hij heeft tijd nodig. Gemiddeld tien tot twintig jaar. Pas dan zijn de bomen hoog genoeg om een grote schaduw te werpen. Pas dan zal tot uiting komen dat de doolhof de enige open plek is. Met de structuur van de haagbeuk wil ik de wandelaars uitnodigen om hun eigen weg te kiezen. Ik wil hun parcours niet volstouwen met hindernissen. Integendeel. Perspectieven veranderen, daar draait het om. Ik wil geen assen of middellijnen trekken.”

De tuin geeft toegang tot de taal van Erik Dhont. En in die taal komen bepaalde sleutelbegrippen altijd terug: de haagbeuk bijvoorbeeld, maar ook arduin, een van zijn basismaterialen. Dhont speelt met het evenwicht tussen anorganisch en organisch, tussen de rechte lijnen van de materie en de kronkels van de natuur. De vier kegelvormige bronzen vazen met grijsgroene patine zijn het enige decoratieve element; hij heeft ze zelf ontworpen.

Dat er te midden van dit lijnenspel bloeiende rozenperken staan, is geen toeval en evenmin het gevolg van nonchalance. “De vormgeving van deze tuin is strak. Maar mag ook weer niet te strak zijn. De mens is een levend wezen. En dus alles behalve rechtlijnig. De bochten van het leven moet je in een tuin kunnen terugvinden. Bovendien ben ik een groot rozenliefhebber. In het bijzonder voor de Moschata-rozen van Louis Lens voel ik een grenzeloze passie. Het zijn prachtige nabloeiers. Voor de tuin rond het kasteel opteerde ik voor rozen met zuivere kleuren: ‘White Magic’, ‘White Chrystal’, ‘Paganini’, ‘Ravel’, ‘Verdi’ en ‘Schubert’. In het omliggende landschap met een vrij moerassige plek werd een vijver gegraven. De boorden zijn begroeid met een natuurlijke plantengroei zoals die in vochtige gebieden ontstaat. Wie een ommetje rond het kasteel maakt, merkt dat de torens in het water reflecteren.

Toch vergt de tuin nog even geduld. De hoogstambomen zullen pas over twee generaties in hun volle glorie naar de hemel reiken. “Wie een dergelijke tuin aanlegt, doet dat niet alleen voor zichzelf. Als ik een eik plant, dan weet ik dat die het landschap beduidend zal veranderen. Daarom voel ik me verantwoordelijk voor de ruimtelijke context in de toekomst. Ik heb niet zomaar het recht een cultuurlandschap drastisch om te gooien. Respect voor de natuur en cultuurwaarden is essentieel. Het landschap in verbinding met zijn omgeving is van iedereen.”

Inderdaad. De ruimte die we hier zien, is geen afgebakend landschap. De tuin is niet beschermd tegen eventuele indiscrete blikken. Hij straalt een openheid uit, naar buiten toe.

Diezelfde invloed is ook merkbaar in een andere, totaal verschillende tuin. “Ik heb hem ontworpen voor een man die bijna zeventig was. Hij kende het leven dus al, woonde al dertig jaar op die plek, en wilde een tuin die rust op drie pijlers: een moestuin, een bloementuin en een tuin met klein fruit. Deze man hield ook van bijen, en dus moesten er zeker honingbloemen groeien. Hij hield ook erg van symboliek. En zo kwamen de fabels van La Fontaine ter sprake, de zeven elementen. Ik kreeg meteen een ingeving. Het glooiend landschap stelde ik me voor als een zee, met de kleine tuintjes als eilandjes.”

Onder het gras zitten her en der grote trapezia in arduin verstopt. In hun ligging zit geen structuur. “Eigenlijk heeft deze plek geen echte ingang. Ik ben vertrokken bij het klassieke bordes in arduin. Van het een kwam het ander. De stenen die eerst als ingang zouden dienen, bedekten al gauw een hele oppervlakte. En om de klassieke lijnen wat meer intrige te geven, heb ik de regelmatige vierhoek veranderd in een onregelmatige vorm, zodat de wandelaar uitgenodigd wordt tot het inslaan van verscheidene richtingen en zelf zijn keuze moet maken.

De gegalvaniseerde metalen heipalen ter ondersteuning van de frambozenstuiken zijn de enige niet-natuurlijke elementen in de tuin. Op de prikkeldraad na, maar die is van de buren, en bovendien zit hij verstopt achter de begroeiing. De oude fruitbomen zijn bewaard gebleven. Andere bomen, zoals de mispel, zijn erbij gekomen. Bovendien loopt er van de voet tot aan de top van de heuvel een lage haag die samengesteld is uit verscheidene struik- en heestersoorten. Het is alsof de haag dienstdoet als armleuning voor elke tocht naar boven of beneden.

“Natuurlijk heb ik bij dit tuinontwerp de leeftijd van zijn eigenaar voor ogen gehouden. Ik moest kiezen voor een ontwerp dat vrij snel vruchten afwierp. Voor planten die niet zoveel tijd nodig hadden. Na drie jaar was het zover. De tuin zag er volgroeid uit.”

Twee tuinen kunnen onmogelijk een volledig beeld schetsen van de creativiteit van een landschapsarchitect. Erik Dhont heeft al talrijke tuinen ontworpen en al veel landschappen hertekend. Uit elke samenwerking groeit een andere vrucht, elk contact leidt tot een andere taal, tot verschillende uitdrukkingsvormen.

De tuinarchitectuur van Erik Dhont is modernistisch. Alle lijnen zijn uitgespit en leggen de essentie bloot. Maar wellicht ligt zijn grootste verdienste nog hierin: hij maakt duidelijk dat de tuin een onderdeel is van onze cultuur. Of, zoals hij het zelf zegt: “Tuinarchitectuur is een kunst en geen techniek. En techniek staat ten dienste van de kunst.”

Tekst en foto’s Jean-Pierre Gabriel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content