Met zijn nieuw boek ‘Japanese Flowering Cherries’ bewijst landschapsarchitect Wybe Kuitert nog maar eens hoe hij op een unieke manier een brug kan slaan tussen westerse en Japanse ideeën.

Als een blad dat bij zonsondergang van de boom valt: zo zou je, om in de sfeer te blijven, met een metafoor de omzichtige aanpak van Wybe Kuitert best kunnen omschrijven. Sinds ongeveer een jaar heeft hij de leiding over het Arboretum van Kalmthout, waar hij de oprichters Robert en Jelena De Belder opvolgde. Zijn jongste boek, Japanese Flowering Cherries, waarvoor hij kon rekenen op de medewerking van Arie Peterse voor de anatomische beschrijving van de planten, is het resultaat van zes jaar zoekwerk in Europa en vooral in Japan.

Sinds zijn eerste bezoek in 1983, verbleef Wybe Kuitert er verschillende keren voor langere tijd. Een jaar eerder had hij aan de universiteit van Wageningen zijn diploma van landschapsarchitect en ingenieur behaald, na negen jaar studie. Dat is uitzonderlijk lang, maar Kuitert wilde alle opties en alle mogelijke cursussen volgen. Hij liep ook twee langdurige stages, een van zes maanden in Nederland en een van een jaar in Singapore, in een klein bureau geleid door een Japans landschapsarchitect. Enkele van de ontwerpen die hij daar maakte, werden overigens uitgevoerd en bestaan nog steeds.

Kuiterts passie voor de natuur en vooral voor planten ontstond in zijn kindertijd. Nu nog denkt hij vaak terug aan zijn jongenskamer in de ouderlijke woning in Amsterdam. “Er was een groot raam waardoor veel licht binnenviel en ik kweekte er allerlei soorten planten. Ik herinner me nog de granaatboom die ik had laten kiemen uit pitten die mijn oudere zus uit Spanje meebracht.”

Tijdens het laatste jaar van zijn middelbare studies werd in Amsterdam de Floriade gehouden. Wybes grootmoeder had hem een permanente toegangskaart cadeau gedaan en bijna al zijn vrije tijd bracht hij door in dat groene paradijs.

Enkele jaren eerder, in 1964, hadden de ouders van de toen 9-jarige Wybe, voor een habbekrats de hoeve van een Friese oom gekocht, met daarbij een klein lapje grond voor een moestuin. “De hoeve was te klein volgens de Europese normen. Mijn oom verkocht ons de muren voor de prijs van een bromfiets vandaag. Dat was een prachtige tijd. Elke schoolvakantie trok ik met mijn ouders en drie zussen naar die hoeve. Wij woonden daar midden in de natuur, ik observeerde kievieten, viste stekelbaarsjes in de sloten.”

Toen hij in Wageningen aan zijn hogere studies begon, stond het onderwijs nog onder invloed van Bauhaus. De praktische leerschool, het contact met het milieu, was daarin fundamenteel. “We trokken bijvoorbeeld voor veertien dagen naar de Ardennen om er het landschap of de everzwijnen te observeren en te tekenen. Alles wat verband hield met de kennis van de grond, de plantenleer, de fytosociologie en de ecologie was even belangrijk. Wij hadden ook een uitstekende professor kunstgeschiedenis, die destijds conservator was van het Van Gogh-museum.”

Wybe Kuitert was een vlijtig student, maar had ook minder stille kanten: ooit bezette hij als kraker met enkele vrienden een huis in de buurt van de universiteit.

Na zijn studies, in 1982, trok hij naar Tokio, waar hij via een kennis terechtkwam in een groot architectenbureau dat 160 mensen tewerkstelde. Na amper een maand hield hij het er voor bekeken en trok naar Kyoto. Dat was in de augustusmaand, de periode van de dodenvieringen, en hij was toch in Japan om al die mythische tuinen in de omgeving van de oude keizerlijke stad te leren kennen. Wybe Kuitert was er niet meer weg te slaan en alles wat hij zag, tekende hij op in zijn schetsboek. Om in Kyoto te kunnen blijven, nam hij allerlei baantjes aan – van figurant in een cowboyfilm tot leraar Nederlands – en huurde hij een kamer bij een Australisch architect.

Tijdens een bezoek aan de villa Shugaku in Rikyu, ontmoette hij toevallig een Franse collega, Bernard Jeannel (auteur van een boek over de tuinen van Le Nôtre) die hem in contact bracht met professor Nakamura van de universiteit van Kyoto. Onder de indruk van Kuiterts schetsboek regelde de professor een beurs voor hem zodat hij zich zou kunnen toeleggen op onderzoek. Nadat hij in Nederland zijn dossier had samengesteld, reisde Kuitert voor drie jaar naar Japan. Bij zijn terugkeer verdedigde hij in Wageningen zijn doctoraatsproefschrift en publiceerde hij bij Gieben in Amsterdam een uitstekend naslagwerk: Themes, Scenes and Taste in the History of Japanese Garden Art.

Ondertussen had Wybe zijn toekomstige echtgenote ontmoet: Noriko Nakamura, een artieste die de Bingata-kunst beoefent, een Japanse techniek voor het bedrukken van zijde. Dat hield hem echter niet weg van zijn geliefde tuinen, want haar atelier bevond zich in de naaste omgeving van het Kyoto Gosho, het oude keizerlijke paleis, midden in de stad. Wybe sprak toen al perfect Japans en leerde nog dagelijks nieuwe dingen over tuinen door persoonlijke studie en het uitpluizen van bibliotheken. Hij leerde de tuinen ook kennen van binnenuit, want tijdens zijn doctoraatsstudies ging hij, zoals alle andere studenten, vier dagen in de lente en vier dagen in de herfst in een van de meest betoverende tuinen ter wereld werken: die van de keizerlijke villa Katsura.

Het einde van zijn doctoraat luidde ook zijn terugkeer naar Nederland in, samen met zijn vrouw en hun zoontje Kense, die in 1985 geboren werd. Landschapsarchitect Wybe Kuitert opende zijn eigen bureau en ontwierp tuinen zoals die van het Nationaal Keramiekmuseum in Leeuwarden. Hij legde ook de tropische serres van de Amsterdamse plantentuin aan, een van zijn meest verrijkende opdrachten.

Maar Japan liet hem niet los. In 1995 kreeg hij een baan aangeboden als buitengewoon hoogleraar landschapsarchitectuur aan de Kyoto University for Art and Design. Gedaan dus met het Nederlandse bureau en de consultancy-opdrachten, het gezin keerde terug naar de geboortestad van zijn vrouw.

“Dat vertrek was toch niet zo eenvoudig. Mijn echtgenote had inmiddels in Europa naam en faam gemaakt. Ze had nog maar pas eigen tentoonstellingen achter de rug in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden en in het Japans cultureel centrum in Parijs. Maar het gezin is voor ons heel fundamenteel. Bovendien vonden we het een pluspunt voor onze zoon dat hij zijn lagere school kon afmaken in Kyoto. Hij sprak al Japans thuis en zou op die manier zijn moedertaal nog beter leren beheersen.” Bovendien was Wybe Kuitert begonnen met het schrijven van een boek over de Japanse sierkers. Een boek waarnaar uitgekeken werd, want de jongste publicatie die echt au sérieux kon worden genomen, Ornamental Cherries van de Engelsman Ingram Collingwood, dateerde van… 1948.

“Het plan kwam in feite van Arie Peterse, veredelaar en zoon van een Nederlandse kweker. Hij had talloze kerselaars geobserveerd en gemeten, vooral in Europa, te beginnen met de collecties van Wageningen. Maar dat gigantische werk was niet voldoende om een uitgever warm te krijgen. Onno Wijnands, de toenmalige directeur van de plantentuin in Wageningen, was op het idee gekomen om ons met elkaar in contact te brengen. Peterse en ik hebben samen zijn observaties en de nomenclatuur van de soorten en cultivars ter plekke gecontroleerd in bestaande collecties, zoals die van de plantentuin in Kyoto, de Tama Forest Science Garden in Tokyo en het nationaal instituut voor genetica in Mishima. Ikzelf zat praktisch dagelijks tussen de sakura (Japans voor sierkers): ik hoefde de universiteitscampus maar uit te lopen langs de achterpoort en daar lagen de heuvels waar nog wilde soorten groeiden.”

Het boek begint met een natuurhistorische en culturele bijdrage van Wybe Kuitert over de sierkersen. Hij schreef ook alle inleidingen en commentaren bij de voorgestelde planten. Voor dit werk knoopte hij opnieuw aan bij een andere discipline die hem erg boeit: historische informatie opzoeken, selecteren en vergelijken, om een verhaal samen te stellen. Hij beschrijft in de eerste hoofdstukken de evolutie van de Japanse kerselaars door de eeuwen heen, van de zeven natuurlijke soorten die in de bossen groeien ( yama-sakura), tot en met het verschijnen van de twee- tot driehonderd tuinvariëteiten ( sato-sakura).

In Kyoto bijvoorbeeld – dat in 794, na Nara, de keizerlijke hoofdstad werd onder de naam Heian-kyo (hoofdstad van de vrede) – werden vanaf de stichting van de stad Japanse sierkersen aangevoerd en voor het keizerlijke paleis geplant. Toen een nieuw paleis werd gebouwd in de heuvels van Arashiyama, ten westen van Kyoto, liet men niet alleen in de tuinen maar ook aan de voet van de heuvels sierkerselaars planten, tussen de esdoorns die daar al groeiden. De kerselaars kwamen niet uit een of andere kwekerij, maar werden als jonge boompjes uit de heuvels van Yoshino gehaald, niet ver van Nara. De opdrachtgevers wilden op die manier wellicht een nostalgische link leggen naar de oude dynastie van Nara. Het is wel grappig dat Arashiyama vandaag wordt voorgesteld als een gebied waar je sierkersen in hun natuurlijke staat kan zien bloeien.

Uit zijn tweede lange periode in Kyoto herinnert Wybe Kuitert zich uiteraard het werk rond de sierkersen, maar ook de enorme respons die hij kreeg van zijn studenten. “Tuinaanleg wordt aan de universiteit van Kyoto beschouwd als kunst in haar zuiverste vorm. Mijn Japan is dus niet het nijvere, industriële Japan, maar het creatieve, poëtische, emotionele Japan. De confrontatie met de raar uitgedoste studenten – oranje haar, punkkapsels en piercings incluis – was heel dankbaar, omdat die jonge mensen met heel veel passie en verve hun artistieke onafhankelijkheid wilden bevestigen. De discussies waren heel eerlijk en creatief.”

Die respons kwam ook los tijdens het uitvoeren van concrete projecten, zoals een brug over de Kamogawa, een rivier die door Kyoto stroomt, of de restauratie van grote tuinen. Eenmaal per week gaf Wybe ook les over westerse tuinen en hij deed dat op een originele manier. “Ik wilde het onderwerp niet chronologisch aanpakken volgens de tijdperken van Renaissance, barok, enz., maar ik wou over onze tuinen vertellen vanuit het plezier dat mensen er in die periodes aan beleefden: eten, feesten geven, paviljoenen bouwen…”

Het zal dan ook niet verwonderen, dat men, al bladerend in de persoonlijke bibliografie van Wybe Kuitert, tussen de historische en de filosofische artikels, een tekst tegenkomt met als titel: De respectabele geschiedenis van de tuinkabouter.

Een telefoontje van Jan Rammeloo, directeur van de Nationale Plantentuin in Meise, maakte een einde aan Wybe Kuiterts Japanse periode. De twee mannen kenden elkaar van hun samenwerking voor de tentoonstelling Mossen, Bonkei, Bonsai in Meise, ter gelegenheid van Europalia Japan in 1989. Het Arboretum van Kalmthout had een nieuwe directeur nodig en de Provincie Antwerpen zocht duidelijk naar een “grote meneer”. En die heeft ze gevonden.

Japanese Flowering Cherries, by Wybe Kuitert with Arie Peterse, Timber Press, 396 p. Info: Tel. (00-44) 1954/ 232.959, e-mail: orders@timberpress.com

Tekst en foto’s: Jean-Pierre Gabriel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content