Diep verscholen in het Zwitserse Graubünden ligt een dorp dat in weinig skiatlassen voorkomt. Maar met zijn unieke combinatie van zuivere lucht, besneeuwde bergen en kunstzinnige thermen is Vals de ideale plek voor een hergeboorte.

Halfvijf ’s ochtends in Vals. Hotel Therme ligt in een diepe slaap gehuld. Alles ademt tijdeloosheid, eindeloosheid, eeuwigdurende rust. Tot plots een schel geluid die stilte doorklieft : de telefoon. ” Guten Morgen, Ihren Weckruf“, fluistert de nachtconciërge voorzichtig, erop lettend niet te brutaal te zijn. Misschien werd hij zelf ooit met een emmer koud water gewekt ? Ik stommel uit bed, zoek vertwijfeld de weg naar de gordijnen, en vooral naar de bergen die achter het raam moeten liggen. Maar het is nog aardedonker en ik zie alleen de vage contouren van reuzen met besneeuwde pieken. Op mijn fauteuil (een stijlvol meubel van Eileen Gray) heb ik gisteravond de parafernalia voor mijn avontuur uitgestald : veldfles, druivensuiker, muts, handschoenen, sneeuwbril, zonnebril, klimvellen voor onder mijn skilatten en een lawinepieper. Ik stop alles zorgvuldig weg, met de plechtigheid waarmee je een boekentas vult op de eerste schooldag. Beneden staat al een ontbijt klaar. ” Sie brauchen gut zu essen”, zegt de nachtconciërge. Zo’n nachtelijk ontbijt serveert hij wel vaker. De gasten van Hotel Therme durven nu eenmaal de latten onwelvoeglijk vroeg aan te binden.

Vals is het laatste dorp in de Valservallei. In de zomer komen mensen er graag wandelen, ’s winters maken ze bij voorkeur uitgestrekte toerskitochten. De bergflanken rond het dorp zijn uiterst geschikt om te beklimmen en om eraf te suizen. Kilometervreters hebben er niets verloren, maar voor toerskiërs die graag buiten de piste op verkenning gaan, is Vals een paradijs.

Met een aan het ongelofelijke grenzende Zwitserse precisie verschijnt Werner in de deuropening van het hotel. Het is klokslag vijf uur, geen seconde later. De volleerde Zwitserse Bergführer zal me begeleiden op mijn avontuur in de sneeuw. Omdat hij weet dat ik liever daal dan klim, heeft hij een route op maat uitgestippeld : “Een korte klim van een uur of twee, en dan een heeeel lange afdaling.” Zo hoor ik het graag. Maar om die tocht te maken moeten we wel eerst een uur rijden naar een ander dal. Daar zullen we omhoogklimmen en door de verse sneeuw terugskiën naar Vals.

“Het wordt een stralende dag”, glundert Werner. Maar zover ik kan kijken zie ik alleen maar mist. Dikke pakken ondoordringbare nevel. Voorzichtig rijden we naar beneden, naar het Safiental. En langzaam trekken zich blauwe strepen door de grijze lucht. Dit is het uur blauw, dat magische moment waarop de nacht plaats ruimt voor de dag. Het moment waarop angst overgaat in verwondering.

Wat een wereld van verschil, wat een panorama ! Hier in het Safiental vielen afgelopen nacht pakken sneeuw, donzig zachte sneeuw. Pijnbomen buigen door, hun takken bezwijken haast onder de zware last. Hier en daar krinkelt een rookpluim door het sneeuwtapijt, de daken eronder blijven onzichtbaar.

Aan de dorpskerk van Safien parkeert Werner zijn auto. Hier begint de skitoer, van hieraf gaat het te voet. Toerskiën betekent dat je op eigen kracht bergen beklimt om dan, buiten de piste, naar beneden te skiën. Berg na berg, vallei na vallei. Er echoot een liedje van Wim DeCraene door mijn hoofd : “Hier laat ik je los Tim. Van hier af moet je gaan, met vallen en opstaan…”

Op de Tomülpass

Gekletter met ski’s, gestuntel met vellen die ik onder de latten probeer te lijmen. De eerste toerskiërs gebruikten echte zeehondenvellen, maar nu bestaat er synthetisch materiaal. Dat is nuttig om bij het klimmen meer grip te krijgen op de sneeuw, maar zeer onhandig om aan te brengen. Werner diept uit zijn rugzak nog een pieper op. Die zendt en ontvangt signalen, waardoor je elkaar makkelijker opspoort als je onder de sneeuw zit. Maar ik hoop vooral dat we het niet nodig zullen hebben. Wie in een lawine terechtkomt, heeft het eerste kwartier nog negentig procent kans op overleving ; daarna mag hij het ongeveer voor bekeken houden. Volgens de Zwitserse statistieken ontsnappen gelukkig negen op de tien mensen die in een lawine terechtkomen aan de sneeuwdood.

We eten nog een ovenwarm amandelbroodje in de dorpskroeg en gaan dan op pad. Van Safien (1694 m) zullen we naar de Tomülpass klimmen, op 2412 meter. Langzaam klauteren we langs de flanken omhoog, balancerend op smalle latten met eigenaardige bindingen. IJzeren hakken, verstelbaar onder de hiel. Hoe steiler de klim, hoe hoger je ze instelt. Zo schuifelen we zwijgzaam en voetje voor voetje omhoog.

Af en toe kijken we achterom. Om wat te drinken en om vast te stellen dat de enige sporen in de sneeuw de onze zijn : onze handtekening. We vergapen ons aan de indrukwekkende bergtoppen, aan het subtiele spel van licht en schaduw in de sneeuw. Van zonlicht op sneeuwkristallen. Van ronde glooiingen onder een donzen tapijt.

De stilte treft mij nog het meest. Alleen mijn gehijg is hoorbaar, het zachte zuchten van de sneeuw onder mijn latten en het gedempte geluid van skistokken. Zo ver ik kan kijken is er geen teken van menselijk leven te bespeuren. Hier kun je uren of zelfs dagen onderweg zijn, zonder ook maar één levende ziel te ontmoeten. “Kijk”, fluistert Werner, zijn ogen tot kleine spleetjes versmallend. In de verte ontdekt hij iets opwindends : twee opbollende hoopjes sneeuw. In de verrekijker zie ik twee hagelwitte sneeuwhoenen. Ze scharrelen wat over en weer, koesteren zich in de zon.

Die komt steeds hoger aan de hemel te staan. Ze drapeert de ijsblauwe lucht met een warmgele gloed. Werner had gelijk : het is een stralende dag. Eerst verdwijnt mijn jas in de rugzak, honderd meter verder mijn muts, een half uur later mijn pull. Mijn rugzakje blijkt al snel veel te klein.

We zigzaggen omhoog, steeds verder, almaar steiler, tot we hijgend de Tomülpass bereiken, de oversteek van het Safiental naar het Walsertal. Achter ons zijn de glooiingen rond en zacht, voor ons scherp en brutaal. Ik wou dat mijn ogen deze 360° betovering in één keer konden vatten.

De oversteek van één dal naar een ander is een moment van glorie, van ongebreidelde trots. Je hebt het gedaan, je hebt hem bedwongen, die berg. Je hebt de krachtmeting met de natuur gewonnen. Voorlopig. Als bekroning voor onze inspanning tovert Werner dikke plakken Bunderfleisch te voorschijn, ambachtelijk gerookt rundvlees. En als een goede huisvader haalt hij de klimvellen van mijn latten, vouwt ze zorgzaam op en steekt ze in zijn rugzak.

Vanaf nu gaat het immers naar beneden. Voor ons ligt een hagelwit landschap, onaangeroerd, maagdelijk. Een smetteloos witte wereld. “Ga jij maar voor”, zegt Werner. Hij kent zijn klanten, hij weet wat toerskiërs bezielt : de drang om ergens als eerste te komen. De drang om een eerste spoor te trekken door onbetreden paden.

Ik laat me glijden door de verse sneeuw, maak korte bochten, rem af en pauzeer, om het genot te rekken. Voor ik het besef, beland ik op een besneeuwde alm en hoor ik het geklater van een beekje. Een blinde gems laaft er zich aan. Hij buigt onzeker naar het water en schijnt zich niet bewust van de twee gefascineerde toeschouwers. We volgen de kronkelende beek, meanderen tussen dennenbomen, drinken thee, verpozen in de zon. Uren later zien we in de verte de leistenen daken van Vals opduiken. Daar wacht ons verse koffie en gebak.

Vals ligt knus als een vogelnestje tussen de bergen. Het dorp telt duizend inwoners, duizend schapen en duizend toeristenbedden. Een nijverig landbouwersdorp, waar de huizen zich, kromgebogen onder zware stenen daken, tegen elkaar aanvlijen. Een enclave van Duitssprekende Walliser, die in de twaalfde eeuw uit het kanton Wallis in het westen naar het oosten van Zwitserland emigreerden en hun traditionele levensstijl behielden. Ik krijg het gevoel met een teletijdmachine in een andere wereld te zijn gekatapulteerd. Zodra de klokken in de kerktoren ophouden met beieren, hult Vals zich in een onwezenlijke stilte. Ze wordt alleen verstoord door water. Smeltwater dat van de berghellingen naar beneden dondert en elektriciteit oplevert voor de hele regio. Of thermaal water dat je vermoeide knoken een beurt geeft.

Het skigebied is een van de kleinste van de Alpen : niet meer dan elf pisten. “Onze sterkte zit niet in kwantiteit maar in de kwaliteit”, glundert Norbert van het toerismebureau. “We hebben niet veel pisten, maar die zijn wel fantastisch. Een ervan is acht kilometer lang”, voegt hij eraan toe, terwijl hij zich sierlijk als een ballerina door de poederzachte sneeuw laat glijden. Norbert is een genotskiër ; hij savoureert elke bocht, voelt de nuances van de verschillende sneeuwcondities haarfijn onder zijn latten. “Kijk, hier is de sneeuw een beetje harder dan ginds boven, straks gaan we door diepsneeuw, er komt ook nog een ijzig stukje aan.” De weinige skipisten van Vals zijn inderdaad gevarieerd en zelfs voor een geoefende skiër niet vervelend. Ze strekken zich uit van 1252 tot 2941 meter. Van hieruit kun je de klimvellen weer aanbinden, om te voet de korte klim naar de Frunthorn (3030 m) te wagen. Wie daarin slaagt, kan boven op de berg zijn naam krassen in een logboek, dat zorgvuldig in een stenen constructie werd gestopt, beschut tegen weer en wind.

Net als het dorp, biedt ook het skigebied een reis in de tijd. Een gemakzuchtig zetelliftje hijst je tot aan het tussenstation, waar je je kunt warmen aan een Heisse Hexe, een cocktail van Williamine, Ovalmaltine en room. Van daar gaat het met sleepliftjes verder. Het dorp zinkt steeds verder en dieper weg, de geluiden klinken vager. Alleen het glijden van latten op sneeuw is nog hoorbaar. Vanaf het dorp tot aan het hoogste punt ben je drie kwartier onderweg. “Heerlijk,” vindt ook Norbert, “je kunt hier op de skiliften nog een goed gesprek voeren. Je hebt er geen idee van hoeveel romances hier in de loop der jaren zijn ontstaan.” Hij betreurt dat ook Vals dit jaar zijn luie zetelliftjes door supersnelle gondels wil vervangen. “Vals wil nu net zo snel gaan als iedereen. Terwijl ons ‘anders zijn’ net onze sterkte vormt. Less is more, vind je niet ?”

Een tempel voor het welzijn

Less is more. Ook in de thermen hanteren ze die stelregel. Dankzij de thermen is Vals al enkele jaren tot ver buiten de Zwitserse grenzen bekend. Architect Peter Zumthor werd gevraagd om de oude thermen te vernieuwen. Hij deed meer dan dat, hij maakte er een juweel van. De inhuldiging van de vernieuwde Thermen zette Vals in één keer op de wereldkaart. Een lange donkere gang brengt je van het hotel naar de lager gelegen baden. Via navelstreng naar buik. En hier, in de mysterieuze buikholte, wacht je het Wohlbefinden, het welzijn. Alleen nog water. En kwartsiet. En water. En zonlicht dat gefilterd door de schaarse openingen valt.

De watertemperatuur varieert van 14 tot 42 graden. Het eerste voelt koud aan, het laatste bijna ondraaglijk heet. De afwisseling van koud en warm zorgt voor een goede bloeddoorstroming. De ruimten variëren van smal en klein tot gigantisch groot. Maar allemaal zijn ze hoog, zeer hoog. Kaarsrechte muren die naar de hemel reiken. Donkergrijs kwartsiet. Geen overtollige decoratie, maar absolute soberheid. Less is more.

Het lijkt een tempel. Kleine donkere ruimten nodigen uit tot bezinning. Een van de baden is tegelijk een echokamer. Stemmen vibreren, weerkaatsen, ontspannen. “In de echokamer ontstaan soms leuke contacten”, vertelt Annalisa Zumthor. “Mensen laten zich erdoor verrassen en beginnen met elkaar te praten. Soms overwinnen ze hun schroom en gaan zingen. Dan ontstaan er heerlijke vibraties.” Maar de absolute verrassing wacht me in het buitenzwembad. De temperatuur (34°) creëert een gordijn van damp. Vlakbij liggen de besneeuwde bergen. Er vallen zachte vlokjes sneeuw op het water. En op mijn hoofd. En op mijn uitgestrekte armen.

Eén verdieping onder de thermen ligt het beautycentrum. Je komt er alleen op afspraak, voor een van de meest uiteenlopende massages en therapieën. De gouden handen van therapeute Brigitte werken in amper een uur tijd tien jaar vermoeienissen weg. “Het is altijd grappig om de mensen hier te zien aankomen”, zegt ze. “Beladen met koffers marcheren ze gedecideerd naar de receptie. Twee dagen later marcheren ze niet meer, ze slenteren.”

En zo zie ik gasten in kamerjassen door alle verdiepingen van het hotel slenteren. Onthaast, gemoedelijk, zichtbaar tevreden. Alleen in de bar en het restaurant zijn badjassen niet welkom. Daar zorgen een vleugelpiano, een warm rood tapijt, ontelbare kaarsen en een verfijnde keuken voor wat mevrouw Zumthor als haar roeping ziet : Wohlbefinden. Welzijn. n

Tekst Ann Lepère l Foto’s Ann Lepère en Pierre Schultz

Toerskiërs beklimmen op eigen kracht een berg en suizen naar beneden buiten de piste.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content