De torens van het World Trade Center zijn de ballen van New York”, sniert radio talkshow- host Howard Stern. “Die ballen zijn nu afgesneden en dat heeft ons razend gemaakt.”

Het is de ochtend na de aanslag op het World Trade Center. Met een gewoontegebaar druk ik de knop in van de radio in de badkamer. Luid gekraak en gepiep. NPR (National Public Radio), die zijn zender bovenop het World Trade Center had staan, is natuurlijk nog niet terug in de ether. Howard Stern, hun FM-buur, roept dat hij een lijst van zes landen heeft, die volgens hem vandaag nog naar het stenen tijdperk moeten worden gebombardeerd.

Jij smerige terrorist, denk ik woedend en ik zoek een rustiger, verstandiger klinkende radiostem om een onrustige nacht van me af te spoelen. Ik kijk door het open raam. De hemel is even intens blauw als gisteren. De zon schettert even hard als toen ik 24 uur geleden naar de winkel om de hoek liep en de explosie hoorde. Vlak daarop zag ik een enorme zwarte rookpluim boven Manhattan. Vanwaar ik stond, kon ik de skyline net niet zien. Dan een tweede explosie. Een man in de winkel riep dat het World Trade Center was aangevallen door terroristen. Een fantast, dacht ik. Dan een stem op de radio die opriep om niet naar Manhattan proberen te gaan. “Er heerst op dit ogenblik een totale chaos. Er kan nog van alles gebeuren”, zei de journalist. Iets later fietste ik naar het wandelpad vlak naast de Staten Island-ferry naar Manhattan. Ik was net op tijd om de ineenstorting van de tweede wolkenkrabber van het World Trade Center te zien. Vanwaar ik stond, met de glinsterende baai tussen mij en Manhattan, leek de verdwijning op een formidabele tovertruc. Mannen en vrouwen rondom me gilden. Sommige vielen op de knieën om te bidden. “De derde wereldoorlog is begonnen”, zei een man. Een enkele jongen, een visser, haakte doodgemoedereerd een nieuwe worm aan zijn lijn.

24 uur later dus. Vanuit mijn bureau zie ik nog steeds een rookpluim vanuit Manhattan over Brooklyn drijven. Er scheert een militaire jet over mijn huis. Het leger patrouilleert sinds vlak na de aanslag van gisteren in het New Yorkse luchtruim. Tussen de militaire vluchten in, als er even geen sirenes loeien, heersen er momenten van vreemde rust in een stad, waar normaal op elk ogenblik van de dag en de nacht tientallen helikopters en vliegtuigen landen en opstijgen. Alle bruggen en tunnels naar Manhattan zijn nog gesloten. The New York Times die ik elke morgen van mijn stoep raap, ligt er vandaag niet. De ferry’s die normaal 70.000 mensen overzetten tussen Staten Island en wat nu ‘ ground zero‘ in Manhattan wordt genoemd, zijn opgeëist voor de reddingsoperaties. Ik fiets opnieuw naar de plek vanwaar ik gisteren de tweede WTC-toren zag ineenstuiken. De toegang tot de ferryterminal is nu gebarricadeerd met een rij vrachtwagens die tjokvol geladen zijn met zand. Honderden politieagenten, ambulanciers, dokters en verpleegsters zijn er verzameld, omringd door grote voorraden medisch materiaal, voedsel en water. Een groep brandweerlui zit op de grond met verslagen blik voor zich uit te staren. De mannen zitten van top tot teen onder het witgrijze stof dat nu een groot stuk van het Financial District bedekt. Volgens de nieuwsberichten zijn er al meer dan tweehonderd van hun collega’s gesneuveld. Ik loop mijn vriend Jim O’Grady tegen het lijf. Hij is journalist bij The New York Times. “Ik neem normaal de boot van halfnegen”, vertelt hij. “Iets voor negenen stap ik dan op de subway die onder het World Trade Center rijdt. Ik had middenin de chaos kunnen belanden maar gisteren had ik een dag vrijaf. Het is onwerkelijk.”

Op weg naar huis kom ik mijn buurman Jesse tegen. Hij ziet er doodvermoeid uit. “Ik kwam gisterenochtend in Newark aan met een nachtvlucht uit San Franciso. Ik heb het World Trade Center zien ineenstorten vanuit de trein van de luchthaven naar Penn Station. Eens in Manhattan geraakte ik niet meer tot aan de ferryboot. Ik heb dan een auto van een vriend geleend die in Harlem woont, in de hoop dat ik via New Jersey op Staten Island zou geraken. Het was pure waanzin. Ik heb zestien uur vastgezeten aan de ingang van de Goethals Bridge. Pas een uur geleden mochten we eindelijk over de brug.”

Thuisgekomen insisteert een Belgische radio-jongen over de telefoon: hij wil dat ik een schuldige noem voor de aanslagen. Maar hoe kan ik dat weten?

Howard Stern heeft niet zo’n scrupules. Hij is nog steeds haat aan het kotsen. “Vanmorgen vroeg een Arabisch uitziende man me de weg en ik ben hem straal voorbijgelopen”, meldt hij trots. Dan vertelt hij een smerige anti-Arabische mop die ik hier met de beste wil van de wereld niet wil en kan herhalen. “Wij zijn de sterksten, de besten en wij verpletteren iedereen die ons in de weg loopt”, zegt hij. Zijn sidekick Robin, een zwarte vrouw, lacht vettig in de achtergrond.

Voor mij waren de torens van het World Trade Center niet ‘de ballen van New York’ maar de vooruitstekende voortanden van onze stad. Het was zo gewoon om ze dagelijks te zien, al twintig jaar lang. Als ik nu naar de skyline kijk, zie ik een mond waar de tanden zijn uitgeslagen. Het is een zicht waar ik maar niet aan kan wennen. Alles is anders geworden.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content