Armoede en isolatie maakten dat het oude centrum van Trinidad, ooit een bloeiend handelsstadje, bleef bewaard. Statige interieurs laten een glimp zien van vroegere glorie.

Die ochtend waren we vanuit Havana vertrokken naar Trinidad: een rit van 300 km, dwars door het Cubaanse binnenland. Met een duidelijke planning voor ogen, hadden we plaatsgenomen in de lichtblauwe Chevy ’58 van Nildo, een van de weinige Cubanen met een eigen wagen. Zonder licentie maar met een ongekende gretigheid had hij ons zijn diensten als taxichauffeur aangeboden.

Dat het een dagonderneming zou worden, wisten we toen nog niet, maar al snel werd duidelijk wat benzineschaarste in de praktijk betekent: geregeld werden we bij mensen thuis opgevangen met mango’s en rum, terwijl Nildo op zoek ging naar benzine. Ook de toestand van het wegdek – gaten als kraters, doorgezakte bruggen en dies meer – maakte dat we steeds verder moesten rijden en zo ongewild een steeds grotere regio verkenden. Het was al donker toen we geradbraakt, maar vervuld van al wat we gezien hadden, onze bestemming bereikten.

Al bij al hadden we geen beter uur kunnen uitkiezen om in Trinidad aan te komen. De charme van de plek waait ons tegemoet. Overal zitten mensen op de stoep en doorheen het stadje weergalmt het geluid van honderden tv-toestellen die allemaal op dezelfde golflengte afgestemd zijn. Even later staan we op de Plaza Mayor, waar de herenhuizen gebouwd zijn in neoklassieke stijl vermengd met elementen uit barok en rococo. De smeedijzeren en houten hekwerken voor de ramen ( rejas) zijn echte kunstwerkjes. In de mooiste huizen zijn nu musea ondergebracht, maar enkele zijn nog in familibezit, waaronder dat van Lidyae Cortes, onze gastvrouw.

Andermaal worden we getroffen door de Cubaanse gastvrijheid, want onze voornemens om in het nabijgelegen hotel te logeren, worden zonder meer van tafel geveegd. Voor we het goed en wel beseffen, staan we tussen onze bagage in de volledig klaargemaakte logeerkamer. Na de eerste kennismaking en formaliteiten komen al snel de verhalen los over Cuba en dit heel bijzondere stadje.

Trinidad wordt samen met Havana de architecturale schatkamer van Cuba genoemd. Al bleef Trinidad, in tegenstelling met de hoofdstad, niet meer dan een regionaal centrum. De moeilijke bereikbaarheid en geïsoleerde ligging hebben hier veel mee te maken. De ontwikkeling van de door Spanjaarden gestichtte nederzetting was vooral verbonden met de suikerrietcultuur in de nabijgelegen Valle San Luis en de haven Casilda. De planters bouwden statige herenhuizen en het stadje werd hét handelscentrum van de regio. De rijkdom trok ook kunstenaars en architecten aan en in opdracht van families als de Brunets, de Sanchez-Iznagas en de Cortes bouwden en verfraaiden ze stadpaleizen. Later, in de 19de eeuw, ging het bergaf met de welvaart toen de afschaffing van de slavernij ook het einde van de plantagecultuur betekende.

De economische achteruitgang had tot gevolg dat de oude stad onveranderd bleef. Het oude centrum is in 1950 tot nationaal monument en in 1989 door de Unesco tot cultureel erfgoed van de mensheid uitgeroepen. Op de Plaza Mayor zijn de meeste huizen zorgvuldig gerestaureerd, althans die welke opgekocht zijn door de staat en die op een of andere manier worden uitgebaat.

Lydiae en haar neef Miguel Cortes zijn van de laatsten die weigeren hun huis, dat reeds jaren in familiebezit is, te verkopen aan de overheid. Ze zien zich wel gedwongen om steeds meer van hun inboedel van de hand te doen om de oplopende kosten te dekken: alles wat ongemerkt het land uit kan, wordt aan toeristen verkocht. Zo komt het dat hier vooral kleinere spullen als het familieservies en sieraden ontbreken. Lydiae’s huis werd gebouwd door een verre voorvader die uit Catalonië kwam. Ook dit geslacht haalde zijn rijkdom uit de suikerrietplantages die werden uitgebaat door het familiebedrijf La Nueva Era. De economische teloorgang betekende ook voor hen het einde en de fabriek werd in 1920 verkocht.

Wanneer Lydiae ons ’s anderendaags rondleidt in het oude koloniale huis wordt duidelijk dat er geen geld is voor renovatie: muren en daken zijn in slechte staat, stoelen aangevreten door houtworm, er staan Christusbeelden zonder hoofd of handen. Aan elk stuk ontbreekt wel iets, maar niets wordt weggegooid. De gehavende antieke meubelen zijn op een aparte, harmonieuze manier gecombineerd met ongewone voorwerpen als de opgezette krokodil en allerhande prullaria. Onze gastvrouw moet rondkomen met een uitkering van zo’n 200 fr. per maand. Waarom verkoopt ze niet? “Dit huis herinnert mij elke dag aan mijn familie, hun stijl, hun welvaart. Bovendien heeft geld door de algemene schaarste geen waarde meer. Je kan toch niet iets kopen dat er niet is.”

Haar neef Cortes, die met zijn drie kinderen in de calle Bolivar woont, is op dat punt even vastberaden. Zijn woning is ruimer en werd vroeger gebruikt als opslagplaats voor de fabriek. Het meest opvallend is de grote woonkamer waar de muren en luiken zonnig geel zijn. Tot op borsthoogte zijn de wanden bezet met kostbare tegels. De oudste balkons zijn nog steeds van mahoniehout, maar toen het huis in 1825 werd verbouwd, ging men over op steen, met smeedijzeren sierhekken. Met gepaste fierheid toont Miguel ons de antieke spiegels en klokken, zijn oudste en meest waardevolle bezit. De grote groene patio met prachtige tegels waarop alle kamers uitkijken, wordt voor allerhande doeleinden gebruikt, zelfs voor het kweken van twee varkentjes. Naast privé-vertrekken heeft Miguel ook toeristenkamers voorzien. Zo probeert hij zoals alle Cubanen een graantje mee te pikken van de op gang komende dollarisatie van zijn land.

Eveline Van Herck / Foto’s Sven Everaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content