Tempels van het witste marmer, een oeroud verleden, rituelen van wit geklede leken en monniken: in het Indiase Rajasthan, op een paar honderd kilometer maar lichtjaren ver van de woelige Pakistaanse grens, koesteren de ‘jains’ een wereld van geweldloosheid en onthechting.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Waarheen moet ik vluchten om aan de hitte en chaos van Mumbai te ontsnappen, al is het maar om even het duizelingwekkende perpetuum mobile van het voormalige Bombay tot stilstand te brengen? Wandelen over het witte strand van Chowpatty Beach, verpozen in het theehuis van een bejaarde parsi, me overgeven aan people watching in een van de parken op de heuvel van Malabar, het zijn tijdelijke keuzen. Of schoenen uitdoen, broeksriem afleggen en een tempel binnenstappen, achter hekken, tussen bomen en met een pleintje waar het hectisch geraas meteen verdwijnt.

Dit is geen hindoetempel, het is een gebedshuis van de jains, een religieuze minderheid in het land dat tot in de kleinste uithoeken is doordrongen van godsdienst. Deze gelovigen zijn nakomelingen van zeventiende-eeuwse vluchtelingen uit Gujarat, waar vandaag nog de meeste jains leven. Ze lopen rond in een wit naadloos kleed, een symbool van nederigheid en verzaking aan de rijkdommen van dit leven. Ook in de tempel zijn het geen priesters, maar gewone burgers die in sprankelend wit binnentreden in hun heiligste der heiligen. In de middelste hal zitten vrouwen op de grond, op een plankje maken ze met ranke vingers een swastika van rijstkorrels. Ze offeren, zoals op andere dagen, fruit en groenten. Of ze stoppen geld in een donation box, voor de armen, voor opvoeding, de verzorging van dieren, of voor warm water opdat de pelgrims zich na een lange tocht kunnen wassen, en voor het onderhoud van hun schitterende tempels. In de centrale nis heeft een priester het zilveren beeld versierd met gele en rode bloemen, hij schuift de voorhang weg. Adinath de Begin-Heer, hij draagt ook namen als Rishabh-nath of Rishabh-devi, kijkt me recht in de ogen. Hij is de oudste profeet van de jains, de eerste van 24 tirthankar, wegbereiders of heren die de tirth hebben doorwaad, een plek in de rivier die het doorbreken van de cyclus van dood en hergeboorte symboliseert. De laatste is Mahavira, de zwervende profeet die in dezelfde tijd leefde als Boeddha, de zesde eeuw voor het begin van onze tijdrekening.

Mahavira keerde zich tegen de brahmanen, de eerste priesterkaste van het hindoeïsme, die zich in welstand en macht hadden genesteld. Jains wilden terug naar de eenvoud van hun geloof. Dat is herkenbaar: zo is het protestantisme geboren uit de verloedering van het katholicisme. Toch zie ik ook afbeeldingen van hindoegoden. De priester is brahmaan. Nog is het wennen aan de raadsels van deze wereld. Ze geloven in reïncarnatie, maar iedereen is gelijk, dus keren ze zich tegen het kastenstelsel. Omdat alles leeft en hetzelfde respect verdient, is hun belangrijkste principe absolute geweldloosheid: ahimsa, ik zal het tientallen keren horen. Ze zijn honderd procent vegetariër en eten eieren noch wortelgroenten, zoals uien of aardappelen. Omdat ze niets of niemand mogen doden, worden ze geen krijger of soldaat.

Ze zijn bedreven zakenlui, maar rijk zijn is geen doel. Veel geld gaat naar welzijnswerk en de verfraaiing van de tempels, die uniek en wonderlijk mooi zijn. De jains vormen niet meer dan vier procent van de bevolking – zo’n vier miljoen Indiërs. Maar omdat ze in intellectuele en financiële beroepen actief zijn, gelden ze als een van de welvarendste minderheden.

Na het zeggen van de gebeden drukken ze zich een gele vlek op het voorhoofd. Een vloeistof om beelden en zichzelf te zalven, samengesteld uit honing, melk, yoghurt, suiker en geklaarde boter. “Voor het plezier van alle vijf de zintuigen”, fluistert een pelgrim. “We offeren wierook voor de geur, hebben sandelhoutpasta met saffraan voor de tast, zoetigheden voor de smaak, we zingen een mantra voor het gehoor en versieren de beelden voor het oog.” We staan voor een zwart beeld van de 23ste profeet, Parshvanath, met een slang als symbool. “Sommigen verwarren hem met de boeddha”, zegt de man, “maar die heeft nooit zulke open, levendige ogen.” Iemand trekt aan een bel om negatieve vibraties en boze geesten te verjagen. Terug op straat koop ik in een winkel – Pure Veg staat er nadrukkelijk – een fles water en zoete koekjes. Rondom raast de stad onstuitbaar voort.

Het seculiere India, waarvan een spreekwoord zegt dat om de tien kilometer taal en gerechten veranderen, is een land met acht grote godsdiensten: naast het ‘uitheemse’ christendom, judaïsme, zoroastrisme en islam, zijn er de religies die in het land zijn geboren, hindoeïsme, boeddhisme, sikh-geloof en jaïnisme. Ik ben onderweg naar een van hun vijf heilige bergen, Mount Abu in deelstaat Rajasthan. De weg kronkelt door een natuurpark. Borden vertellen een oeroude wijsheid: “Bomen zijn de zwijgzame burgers van de wereld, bescherm ze.” Op 1200 meter hoogte is Mount Abu een lokaal toeristenparadijs, met zacht klimaat, een frisse bries en een meertje waarop bootjes rondpeddelen in de vorm van een zwaan. Kinderen verkopen snoep. Verliefde koppels, die opletten dat ze elkaar toch maar niet aanraken, brengen hun verlovingsdagen door, op een bank of bij een van de uitkijkpunten, Honeymoon Point of Sunset Point, om naar de zonsondergang boven een verhit landschap te kijken.

Tussen de markt en het cricketveld staan zomerpaleizen van oude heersers uit Rajasthan en koloniale gebouwen van de Britten. Aan de rand van de stad liggen de Dilwara-tempels, een complex van vijf tempels waarvan twee zijn versierd met het delicaatste marmerwerk.

Ranjit Singh noemt zich een nazaat van de rajputs, de legendarische krijgers uit Rajasthan. “Lid van de tweede kaste”, zegt hij. Hij is hindoe en mijn gids. Naast een granieten beeld van Adinath staat Ambikadevi, de huisgodin van Vimala, een minister uit Gujarat die de tempel duizend jaar geleden liet bouwen. De gids slaat me met cijfers om de oren: “1200 werklui en 1500 kunstenaars hebben alle dagen, veertien jaar lang, aan deze tempel gewerkt.” Natuurlijk zijn die getallen even overdonderend als abstract, maar ik heb ze niet nodig want ook zo verbluft het heiligdom: een zuilenwoud met oneindige perspectieven, de centrale koepel met zestien dansende godinnen, sensuele vrouwen met volle borsten, maar ook de leraressen van de profeten, de hoedsters van kennis en opvoeding. Een rij olifanten, hangende lotusbloemen, een gesculpteerde wensboom en altijd opnieuw musicerende en dansende figuren, met spiegel of fluit, alles in het witste marmer, fijn en bijna doorzichtig als filigraan.

Hoe meer ik rondloop, hoe meer ik beelden uit het hindoe-pantheon herken. Parvati op een stier, met haar zonen Ganesh en Kartike. Hun neuzen zijn afgebroken: “In de 14de eeuw beschadigden moslims de beelden, omdat in het hindoeïsme de neus een respectabel deel van het lichaam is.” Overal zijn ze hersteld, de goden hebben een donkerder neus. Krishna danst op een cobra met menselijk bovenlichaam, Durga zit op de rug van de Himalaya, aan elk van haar zestien armen glimt een wapen om strijd te leveren met duivels en demonen. Shitala, godin van de pokken, rijdt paard. ” Nose is broken“, herhaalt meneer Singh. Vishnoe, half mens half leeuw, is in gevecht met een overmoedige koning. En in iedere nis zit een tirthankar, onthecht, in lotushouding.

De kleine tempel oogt onopvallend: de tempel voor de naakten. Een duizend jaar oud schisma heeft de jains in twee gemeenschappen verdeeld. “De digambar of orthodoxen zijn naakt, zij kleden zich enkel met de vier windrichtingen. Alles is verleiding, ook persoonlijke bezittingen. Ze doen afstand van alles. De monniken (alleen mannen kunnen verlossing bereiken) eren beelden met gesloten ogen: de opperste kennis bereiken ze tijdens de meditatie. Voor hun voedsel hebben ze genoeg aan wat ze één keer per dag in een handpalm krijgen van de mensen. Altijd stappen ze, nooit gebruiken ze het openbaar vervoer. Maanden zwerven ze van het ene heiligdom naar de andere tempel, alleen tijdens de moesson verblijven ze op een vaste plek. De shvetambar zijn zij die witte kleren dragen. Vaak hebben ze een doekje voor de mond om toch maar geen levend wezen op te eten. Ook nonnen leven in kloosters. De beelden in hun tempels hebben de ogen open, want kennis komt na de meditatie.”

Voor mij loopt een monnik met een waaier, hij veegt het stof weg om ook insecten op te jagen opdat hij ze niet zou vertrappen. De tempel voor Neminath, de 22ste profeet, is achthonderd jaar en gebouwd door twee broers. Ranke en hoge zuilen, het fijnste sculptuurwerk, overdadige schrijnen, de centrale koepel van een verblindende schoonheid. Zeven cirkels van lotussen in één stuk, een tuin van marmer waarvoor ik enkel het schamele woord barok kan verzinnen. “Als beloning”, zegt de gids, “kregen de kunstenaars het tegengewicht in goud van het marmerstof dat ze hadden verwijderd. Wat een respect! Terwijl de mogolkeizer Sha Jahan de handen van zijn mensen liet afhakken toen ze de Taj Mahal hadden voltooid.” De vierde tempel heeft enkel een beeld van Adinath in metaal, viereneenhalve ton zwaar, maar aan het laatste heiligdom kleeft een oud verhaal: de grote tempels zijn door rijken gebouwd, deze door de werklui zelf. Ze hadden twee uur voor hun lunch, maar aten slechts een uur. De rest van de tijd bouwden ze aan hun tempel. Verschillende perioden en verschillende stijlen, opgetrokken met verloren materialen, het steentje van de kleine man.

Hogerop ligt het klooster waar een nederige monnik me tot bij de leermeester brengt. We begroeten elkaar met gevouwen handen en een zacht namaste. Monniken in wit kleed zitten rond hun goeroe geschaard. “Zijn titel is acharya, de onderwijzer, zijn naam is Prem Suri Maharaj, of de monnik in de liefde van god”, zegt de jongeman die aan zijn voeten zit. “Wij zijn muni of jongeren. Om na acht jaar monnik te worden, moeten wij hem volgen in totale gehoorzaamheid. Monnik zijn, is een ideaal, zo veeleisend dat het enkel is weggelegd voor toegewijde volgelingen. Wij zijn jain, wat overwinnaar betekent. Niet in de wereld, maar in onszelf, in onze ziel. Het einddoel is moksha, bevrijding. We houden ons aan vijf regels. Satya is altijd de waarheid spreken, ahimsa is totale geweldloosheid. Achorya is nooit stelen en brahmacharya is de gelofte van celibaat. Aparigraha is ons ascetisch ideaal, enkel te leven met wat je nodig hebt. Zo vasten we geregeld, met niets dan een of twee koppen melk. Soms eten we niets, een dag, langer of zelfs twaalf dagen. Voor leken is dat moeilijker, maar ze kunnen een zelfgekozen periode vasten, of zich in hun huwelijk tijdelijk onthouden, om zo een stukje aardse afhankelijkheid kwijt te raken.”

Zwijgzaam luistert de goeroe naar ons gesprek. “Ik ben muni Bhaktiratna Vijay“, zegt de jongere. “Het eerste woord is discipel, het laatste slaat op onze orde en betekent overwinning. Mijn middelste naam betekent devoot juweel. Hij lacht en wrijft over zijn bijna kale hoofd: “Het is een moeilijke opdracht, met de vingers trekken we zelf onze haren uit. We luisteren en bestuderen religieuze boeken. Dit is een deel van de Agham. Die omvat 45 boeken met 25.000 sloka’s, allemaal leerstellige regels.” In een hoek zit muni Kuldarshan Vijay, of heilige dynastie: hij is elf en heeft twaalfhonderd sloka’s uit het hoofd geleerd. In mijn schrift schrijft hij er een neer in het Sanskriet en vertaalt: “Om gelovig te zijn moet je geweldloosheid aanvaarden en de geboden van God aanvaarden, zodat je hemelse hulp krijgt.”

Tussendoor komen pelgrims binnen en vragen de goeroe een zegening. Een van de vrouwelijke gasten zingt jainhymnen op de radio en doet dat ook in de kleine kamer. Ook de monnik zingt: “Als het stof op mijn voeten dwarrelt, is mijn geluk veranderd.” De sfeer wordt gemoedelijk. “Ja, Mount Abu is een bijzonder heiligdom. Maar Palitana met het tempelcomplex van Shatrunjaya op een heuvel in Gujarat is ons belangrijkste bedevaartsoord, met bijna negenhonderd tempels en meer dan elfduizend marmerbeelden van de tirthankar. De goden komen er ’s nachts spelen, Adinath heeft de heuvel meer dan zeven miljoen keer bezocht. Iedere gelovige wil er minstens één keer naartoe. Een boek zegt: wie niet gaat, is niet klaar voor de zaligheid.” Plots vraagt de goeroe of ik in reïncarnatie geloof. “Neen? Wel, Mahatma Gandhi vroeg dat ooit aan George Bernard Shaw. ‘Als ik na dit leven terugkeer, dan in India in een jainfamilie’, antwoordde die.”

Of jains ook hindoes zijn? vraag ik onverwacht. Verwarring, iedereen fluistert, de muni gaat te rade bij de meester, die nadenkt en zegt: “Deze wereld kent verschillende godsdiensten, elk met hun waarheid. Het jaïnisme is onze waarheid.” De leerling wacht even, pakt papier en pen en schiet vol vuur: “Onze religie is oeroud. In één levenscyclus zijn er 24 tirthankar. Kijk, 84 lakh jaren, waarbij lakh staat voor honderdduizend, maal 84 lakh jaren is een purva. Wel, maal 84 lakh is de periode van Adinath, dat is oneindig lang geleden, hij heeft meer dan acht miljoen jaar geleefd. Dat gaat alle verbeelding te boven. Onze denkbeelden zijn ouder dan het hindoeïsme, dan de Veda en de Oepanisjaden. We bediscussiëren dat in detail. Kijk”, en hij tekent een cirkel die hij in twee helften verdeelt, elk met zes spieën alsof het een taart was. Bij de linkerhelft trekt hij een pijl omhoog en schrijft er opgang, toekomst bij. De rechterhelft is neergang, de tijd van de 24 profeten. Hij wijst naar de vijfde spie: “Wij zijn in deze periode.” Bovenaan, ik zou zeggen klokslag twaalf, tekent hij een bolletje: “En dat is het begin van de tijd, maar enkel van deze levenscyclus. Als we daar ooit weer uitkomen, begint alles opnieuw. Zo oud is onze religie. Is dat een antwoord op je vraag?”

We nemen afscheid en de discipel bindt me een rood bandje om de pols, versierd met zilveren parels en opgevouwen doekjes in miniatuur. Dat kunnen net zo goed symbolen voor een pelgrimsdeken zijn als opgerolde manuscripten met heilige teksten. Ik weet het niet. “Het beschermt je tegen boze invloeden”, zegt hij. “Maar het werkt maar drie maanden.” Opnieuw weet ik niet of dat een uitnodiging is om terug te keren als de bescherming is verdwenen. Maar heel zeker is het een herinnering aan vredigheid, die ik in mijn westerse wereld, die hard en gewelddadig is, zeker zal missen.

Overal kom ik ze tegen: de eigenaar van de textielfabriek in Pali is jain, de diamantslijper in Jaipur ook (“Bij jou in Antwerpen leeft een grote gemeenschap van jains”) en de handelaar in de bazaar van Jodhpur bekent zich eveneens tot ahimsa. Waardige mensen, open en vriendelijk, zachtaardige naturen. In een atelier van Udaipur vertelt de miniatuurschilder me een verhaal over Neminath: “Tijdens de bruiloft trok de stoet langs de paleismuren. De prins vraagt waarom het vee achter een omheining staat. Als het is om te slachten en te eten, dan trouw ik niet. Met Neminath is het jaïnisme vegetarisch geworden.” Het is een verhaal zoals ik er vele hoor. Maar waar of niet, telkens weer is er die strenge regel van ahimsa of geweldloosheid, die zowel het jaïnisme als het boeddhisme prediken: dood geen levende wezens, heb eerbied voor alle leven. Ze aanvaarden geen offer in naam van hun religie. Misschien was ook dat destijds een verzet tegen het slachten van koeien door de brahmaanse kaste.

Omdat deelstaat Gujarat met de rellen tussen moslims en hindoes niet echt veilig gebied is, blijf ik in Rajasthan en maak vanuit het witte Udaipur een tocht naar het dorre binnenland. De bergen van Aravalli schijnen paars. Euforbia’s groeien langs de weg. Droog en heet, de temperatuur klimt traag naar veertig graden. Karren met dromedarissen, als voorboden van de verschrikkelijke Thar-woestijn. Dagarbeidsters wieden een lookakker, een ossenspan bedient een scheprad en de vrouw van een pottenbakker schildert motieven op vazen, borden en kommen. Runderen torsen geverfde hoorns voor de festiviteiten van Khekra, een eerbetoon aan Krishna en z’n vriend die door een koe werd gedood. In blauw uniform en met rode strikken in het haar gaan meisjes naar school, terwijl in een of ander dorp vrouwen in veelkleurige sari’s kruiken vullen aan de waterpomp. Tot ik na al die delirische kleuren in een vallei het witte Ranakpur bereik, land dat de jains kregen als geschenk van Maharana Rana Kumbha, de heerser van Mewar.

De Chaumukha-tempel uit 1439 oogt als een fort met stevige muren, wapperende vlaggen en vijf shikhars of torens met klokken. Opnieuw doe ik mijn schoenen uit en leg mijn gordel af, omdat jains uit respect voor het vee geen leder in hun heiligdommen dulden. Voorbij de poort overvalt me een parel van jainarchitectuur, met binnenpleinen, zalen en een zuilengalerij, met nissen, schrijnen en een centraal heiligdom. Ook nu haalt de gids de rekenkunde erbij: “Twintig jaar lang hebben 2700 werklui en 1500 beeldhouwers dit pronkstuk uit het marmer bevrijd.” Het plafond boven de ingang is versierd met epische verhalen en erotische figuren, met bloemen en figuren, olifanten en paarden. Aan beide kanten staan wachters en demonen op de uitkijk. Vier met lotussen en danseressen versierde koepels, 22 gewelven die gedragen worden door 1444 marmeren zuilen. Duizend vierhonderd vierenveertig: hoeveel is dat? Ik zie enkel perspectieven waar zonlicht doorheen dwarrelt, een zuivere geometrie van lijnen en structuren, een harmonie die in alle richtingen volmaakt is.

Ik verbaas me over de tegenstrijdigheid tussen hun ascetische visie en de overdadige architectuur. “Voor jains is de bouw van een tempel een daad van diepe devotie”, zegt Shakti Singh Shaktawat. “Laat me teruggaan in de geschiedenis. De voorvaderen van de hindoes waren Ariërs, Indo-Europeanen die 4000 tot 2500 jaar geleden het subcontinent bevolkten en de oorspronkelijke, donkerhuidige bevolking naar het zuiden verdrongen. Uit hun vuuroffers en hymnen, verzameld in de veda’s, is het hindoeïsme geboren. Zij begonnen de samenleving in hechte groepen te verdelen, wat zou uitgroeien tot de varnas, of hiërarchische kasten. Bovenaan staan de brahmanen, de priesters met hun kennis van Sanskriet en geheime formules. De tweede kaste is die van krijgers, koningen en administrators. Daaronder staan de zakenlui die de behoeften van de mensen voldoen. De vierde kaste is die van bedienden en knechten. Met die onderscheiding groeiden ook de ego’s van de heersers en de priesters. De brahmanen werden rijker en veeleisender. Ze vroegen geld en buitten de mensen uit. Uit protest is het jaïnisme geboren. Door de geweldloosheid ervan maakten krijgers geen kans, maar ook geen landbouwers, die doden levende wezens op de velden. Maar de derde kaste was gevoelig voor hun opvattingen, zodat je tot op heden veel aanhangers onder zakenlui vindt. Veel aanhangers zijn bankier, diamanthandelaar of ondernemer. Omdat rijkdom geen doel is, geven die veel geld aan de bouw van tempels. Vandaar deze prachtig versierde heiligdommen.”

Rondom prijken in de nissen de 24 tirthankar. In het centrum staat Adinath als een chomukha afgebeeld: cho voor vier en mukha voor gelaat, het is een beeld met vier gezichten. Allemaal kijken ze identiek, maar degene die ik kan zien, heeft een stier aan de voeten en zit in lotushouding. Pelgrims lezen en zeggen hun gebeden, ze knielen, buigen voorover of drukken het hoofd tegen de vloer. Ze zingen hymnen. “We eren de profeten als asceten, maar aanbidden hen niet als goden”, zegt een priester. “De beelden zijn enkel een middel tot concentratie, om dichter bij het doel van bevrijding te komen.” Zoals vaker weet ik niet of dit nu een godsdienst dan wel een levenswijze is. Links van het schrijn staat Vishnoe met een olifant, rechts een opvallende manifestatie van Shiva de Vernietiger als Bhairav, de beschermer van de tempel met een hond als voertuig bij zich. Naast hem glimlacht de moeder-godin die verschillende vormen en namen heeft: natuurlijk is ze Parvati, maar zwart is ze de boze Kali, als ze geluk brengt heet ze Ambe en als Durga doodt ze demonen. De priester met monddoek hangt bloemen rond de beelden en bedekt ze met zilverpapier. Ik dool verder, zie opnieuw de goddelijke nymfen in de koepels en sta voor het beeld van Parshvanath, met als regenscherm een duizendkoppige slang. Ik draai me om en het perspectief van de zuilen is weer anders. Maar perfectie is niet van deze aarde. In het immense marmerwoud ontdek ik de schoonheidsfout: één enkele van de 1444 zuilen staat scheef. Een bewuste keuze die de tempel menselijke proporties geeft. Dan fluistert de priester: “Alleen God is volmaakt.”

Praktisch

Te zien: als de conflicten tussen hindoes en moslims in Gujarat zijn geweken, is een bezoek aan Palitana een must: 863 tempels op de heuvel van Shatrunjaya vormen het belangrijkste bedevaartsoord van de jaingemeenschap.

In India hebben de jains vijf heilige heuvels. Nog in Gujarat is er Girnar bij Junagadh, met zestien marmertempels.

Het vakantieoord Mount Abu in Rajasthan herbergt de vijf Dilwara-tempels.

In de zuidelijke deelstaat Karnataka, waar het jaïnisme ooit staatsgodsdienst was, staat de Shravana Belgola bij Mysore, met een gigantisch beeld van de naakte Bahubali.

Ten slotte is er de Parasnath-heuvel in Bihar.

In Rajasthan liggen de wonderlijke tempels van Ranakpur ten noorden van Udaipur. Andere boeiende jaintempels staan in Jaisalmer, Bikaner, Osiyan en Chittaurgarh.

In Mumbai, het vroegere Bombay, staat een tempel op de Malabar Hill.

Bij Gwalior in Madhya Pradesh sieren jainbeelden de rotswanden rond Urwahi.

Rond de beroemde tempel van Khajuraho in Midden-India liggen enkele jaintempels.

Reistips: De aangenaamste reistijd voor Rajasthan is oktober tot maart, de mildste maanden van het jaar. Van april tot juni is het heet en droog. Juli en augustus zijn moessonmaanden.

Respect voor lokale gebruiken houdt in dat tempels in aangepaste kledij bezocht worden, zonder schoenen en lederwaren. In heiligdommen zoals Dilwara is fotograferen verboden.

Visum: verkrijgbaar op de Ambassade van India, Vleurgatse Steenweg 217, 1050 Brussel, 02 640 91 40. Het kost 50 euro en de procedure is omslachtig: aanvraag met drie pasfoto’s indienen tussen 9.30 en 11.30 uur, het visum een dag later tussen vijf en halfzes afhalen. Het visum kost u twee halve dagen vakantie.

Informatie: Indiatourism, Rokin 9-15, 1012 KK Amsterdam, Nederland, +31 20 620 89 91, fax +31 20 638 30 59. E-mail: info.nl@india-tourism.com

Overnachtingen: het historisch-luxueuze ‘Lake Palace Hotel’ op het meer van Udaipur en het chique ‘Jaipur House’ in Mount Abu. De kwaliteitsvolle touroperator ‘Horizons Nouveaux’, gespecialiseerd in India en Aziatische landen (Sri Lanka, Myanmar, Cambodja en Laos), verzorgt exclusieve en geïndividualiseerde reizen op maat. Vertrek met Lufthansa vanuit Brussel. Voor de fraai verzorgde brochure en inlichtingen: 02 652 36 44, of 0496 50 46 38 (Anne Laurant).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content