Van de zandstranden van Djerba naar de ondergrondse woningen van Berbers. In Zuid-Tunesië voert een woestijntocht langs dorpen als mierenhopen en arendsnesten, langs palmoasen en locaties van Star Wars.

Djerba, amper 2,5 uur vliegen van Brussel, schittert al lang als parel voor de Tunesische kust. Het klimaat op het kleine eiland is het hele jaar aangenaam, met warme winters en door een zeebries verluchte zomers. Niemand minder dan Homerus had moeite zijn manschappen te overhalen het zoete ‘Eiland van de Lotuseters’ achter te laten. Tegenwoordig bloeit de lotus niet meer op Djerba, maar springen luxehotels als paddenstoelen uit de grond. Met een kwart van alle buitenlands bezoek blijft Djerba de populairste bestemming van Tunesië. In de Zone Touristique, op de noordkust van het eiland, ligt een lange rij ommuurde hotels die zich als witgekalkte zeesterren uitstrekken rond hun zwembaden.

“Twintig jaar geleden waren er tien eenvoudige hotels op Djerba, tegenwoordig ruim 120”, vertelt Bel Hassen van de ONT, het Office National du Tourisme. “De meerderheid telt vier of vijf sterren.” Toch werd de Zone Touristique geen imitatie van de Spaanse Costa’s met betonnen hoogbouw. “De hotels mogen niet boven de hoogste palmboom uitsteken”, verklaart mijn gids.

Koning van de viskraam

Een kwartiertje rijden van de Zone Touristique heeft Houmt Souk zijn traditioneel karakter verrassend goed bewaard. De hoofdstad van het eiland, letterlijk ‘het kwartier van de soek’ kronkelt in een labyrint van smalle schaduwrijke straten, overdekte steegjes en volgestouwde markthallen rond de kalkwitte moskee. Verspreid door de stad liggen verscheidene foendoeks, oude karavaanserails van twee bouwlagen rond een binnenkoer. Sommigen liggen er verwaarloosd bij, andere zijn omgebouwd tot souvenirmarkt of kregen – als gerestaureerde toeristenverblijven – weer hun historische hotelfunctie. Al sinds de oudheid staan de inwoners van Djerba bekend als handelaars. Feniciërs, Romeinen, Byzantijnen, Arabieren, Sicilianen, Normandiërs, Spanjaarden, Fransen en zeerovers werden aangetrokken door de rijkdom van de handelskaravanen uit de woestijn die hier de kust bereikten. In de soek vullen bonte kegels henna, harissa en saffraan, rapen en sinaasappelen, kleurrijk aardewerk, geknoopte berbertapijten, rijkelijk bewerkte zilveren juwelen, lederwaren en merkimitaties de propvolle kramen.

Op de vissersmarkt rijgen de verkopers hun vangst aan een touwtje, als parels aan een snoer. De veilingmeester, die in een versleten zetel als een koning op de viskraam troont, maant de kooplustigen aan op de viskrans te bieden.

Op de pleinen waarop de steegjes uitmonden, palaveren de mannen achter kleine glaasjes koffie verkeerd. De terrassen zitten vol, maar buitenlanders blijven in de minderheid. Toch laat het aanhoudend “Gutentag – Danke schön” van de marktkramers er geen twijfel over bestaan dat hier al menig buslading toeristen over de markt slenterde. “Dag vriend, waar kom je vandaan ?” klinkt het, “Vlaming of Waal ?” Een gewiekste zakenman kent zijn wereld. En of ik geen belangstelling heb in dat bijzondere berberfeest dat – toevallig – nu aan de gang is, slechts enkele straten verder ? Hoewel ik geen tromgeroffel hoor, maar bevreesd misschien iets te missen, volg ik de praatjesmaker langs de smetteloos witte gevels. In de tapijtenhandel lachen de vrouwen aan de weefgetouwen hartelijk met onze komst ; de ronselaar bracht mij terug naar een magazijn dat ik net na veel thee drinken verliet.

Djerba heeft zijn zonzekere strand, het vasteland biedt een boeiend achterland. Steeds meer zonnekloppers maken met de ferry de korte overtocht. Een uur rijden later sta je aan de rand van de woestijn. Het verbaast dan ook niet dat het druk is aan de unieke troglodietwoningen rond Matmata. In een vaalgeel maanlandschap van stenige heuvels onder een gloeiende zon gingen de Berbers ondergronds. De rotswoningen liggen rond binnenplaatsen, net kleine vulkaankraters, tien meter diep. Aan de bovenrand van de put liggen de opslagplaatsen, daaronder vier of vijf kamers als nissen rond een uitgehouwen put. De Berberwoningen blijven in de zomer fris als wijnkelders en bieden bescherming in de winter. Met slechts een smalle toegang door een tunnel zijn ze bovendien simpel te verdedigen tegen indringers, haast onzichtbaar in een onaards landschap. Tegenwoordig bouwen de meeste Berbers een huis in ‘nieuw Matmata’.

De oude woningen lijken niet zozeer onleefbaar omdat elk comfort ontbreekt, maar doordat er permanent bezoek is van dagjestoeristen. Het vervreemdende decor van Matmata is voor adepten van Star Wars een soort bedevaartsoord. In het ondergrondse Hotel Sidi Driss, een eenvoudig familiepension van rotskamers rond een binnenplaats, bewonderen filmfanaten de futuristische decorrekwisieten, verankerd in de rotsen en enkele vergeelde foto’s van hier gedraaide scènes.

Tamezret, twaalf kilometer verder naar het westen, ligt nog niet op het circuit van de toerbussen. De jonge Bouras Mangi liet de drukte van Tunis achter zich om in zijn geboortedorp een Berbermuseum op te richten. Maar eenvoudig is het niet. “De meeste jongeren trekken weg uit deze dorpen, naar Tunis of naar Djerba. De families die hier nu nog wonen tellen maar twee of drie leden, meestal ouderen. In een dorp enkele kilometers verderop woont nog slechts één gezin”, vertelt de jongeman. De woningen zijn in concentrische cirkels uit de bergtop gehouwen. Rond elk binnenhof liggen enkele kamers, die dieper in de berg verbonden zijn met kelders en gangen. Een ondergronds netwerk verbindt alle dorpswoningen met elkaar. In het miniatuurmuseum, waar je vanwege het lage plafond voortdurend gebogen loopt, bewonderen we huwelijkskleden van Berbervrouwen en de amfora’s voor de bewaring van het graan.

De poort van de woestijn

Langs het asfalt dat door een stenige woestenij naar Douz leidt, spoken bij valavond herders als schimmen over de vlakte. Al tientallen kilometers bespeuren we geen levende ziel, tot een tent tijdelijke bewoning verraadt. Aan de rand van de Sahara kleurt doornig struikgewas en stekelgras de gravelvlakte her en der met vaal groen. Het contrast met het palmboomwoud dat als een groene gordel Douz tegen de oprukkende woestijn beschermt kan nauwelijks groter zijn. Oasestad Douz, de poort van de woestijn, is vanouds een ontmoetingsplaats voor de nomadische stammen die elk naar een windstreek zwerven, naar een territorium voor hun grazers. Elke donderdagochtend brengt de beestenmarkt het woestijnstadje tot leven. Arabische volbloeden, schapen en geiten, ezels en dromedarissen gaan van hand tot hand. Elke soort blijkt zijn eigenschappen te hebben : de gele dromedaris kweekt het gemakkelijkst, de bruine draagt de zwaarste last, de witte rent het snelst en de zwarte dient in de smokkelkaravanen. “Een zwarte valt minder op in de nacht. Bij onraad zenden de drijvers de dieren weg en die keren dan spontaan terug, trouwer dan honden”, vertelt Abdellatif Belgacem, gids in het stadsmuseum.

De Berbers hebben geen geschreven cultuur, maar hun gebruiksvoorwerpen weerspiegelen hun identiteit. “Aan het patroon van de stof zie je tot welke stam iemand behoort, aan de banen op het tentzeil lees je de gezinssamenstelling af en de huwelijkse staat van een vrouw zie je aan haar hennatatoeages”, vertelt Adbellatif. “Er zijn wel tien manieren waarop mannen hun hoofddoek omslaan, afhankelijk van hun status”, vervolgt hij, zichtbaar trots op de unieke drapering die hij als dichter mag dragen. “En ofschoon we nu in Douz in huizen wonen, heeft elke familie nog haar tent in de woestijn.” Dan reciteert hij een ritmische lofzang op de woestijn, een temperamentvol gedicht op de cadans van de karavaan.

Achter het hotelzwembad begint de woestijn. Bij de grote duin wachten ruiters, kamelendrijvers en quadverhuurders op bezoekers voor een tochtje door de duinen. Een populaire excursie, zo blijkt als toeristenbussen het comfort van de airco ruilen voor de hobbelende rug van een dromedaris. De ondergaande zon geeft het zand een koperen gloed. De stilte wordt tastbaar, de sterrenhemel haast verblindend.

De karavaanroute van Douz naar Ksar Ghislane dwars door de duinen vraagt de voorbereiding van een expeditie. Een konvooi van enkele wagens blijkt een noodzaak, alleen rijden is te gevaarlijk. We volgen langs gravelpistes de rand van de Sahara naar de oase van Ksar Ghislane, midden in het niets. Op een hoge duin overspoelt woestijnzand de muren van het oude Franse fort, een bastion ten prooi aan vergetelheid. In het palmenbos borrelt warm bronwater op in een kreek langs het campement. De meeste bewoners van de oase werken in het toerisme, in de tentenkampen, als kok of als chauffeur. De nomadententen zijn eenvoudig, de couscous met geitenvlees smaakt subliem. Wie de woestijn echt wil ervaren, trotseert onder kamelendekens de koude nacht om vroeg in de ochtend de zon de golvende oceaan van zand goudgeel te zien kleuren.

Berberse termietenheuvels

De terugweg naar Djerba leidt door een landschap van weidse ravijnen, omzoomd door okerkleurige tafelbergen. De streek rond Tataouine dankt haar faam aan de ksour, de versterkte Berberdorpen die als geruïneerde kastelen hoog op de kale tafelbergen over de vlakte uitkijken. Hier gingen de Berbers ondergronds, ditmaal op hooggelegen kliffen. Van op een afstand zijn de dorpen Douiret en Guermessa, als duiventillen gehouwen uit de rotsen, nauwelijks van het zandgesteente te onderscheiden. Op het hoogste punt van de dorpen, beschermd door de ommuurde huizen, liggen ghorfa’s. In de zwaar verdedigde voorraadkamers kruipen de nissen, opgestapeld als een honingraat, soms zes verdiepingen hoog. De meeste dorpen werden verlaten, maar in Chenini spreken nog enkele ouderlingen het plaatselijke Berberdialect. In een ondergrondse olijfpers maalt een rondjes draaiende, geblinddoekte kameel een trog olijven tot olie, terwijl schoolmeisjes uit Tunis bij de witte moskee op de top genieten van het panorama over de woestijn.

Op het sportterrein van Tataouine verzamelen families van heinde en ver voor de afsluiting van het jaarlijkse Festival du Ksour. Ruiters uit de wijde omgeving, uit Libië, uit Algerije en de hele Sahara, demonstreren op hun volbloeden hun kunde met paard en geweer. In galop vuren ze simultaan luide losse flodders met hun oude donderbussen. Muzikanten op fluit en tamboer begeleiden de dans van de kruiken, waarbij een heupwiegende danser met rechte rug zeven kruiken op zijn hoofd stapelt.

“De echte nomadische levensstijl verdwijnt”, herinner ik mij de woorden van de uitbater van het kampement diep in de woestijn. “Echte nomaden, die de waarde van geld niet kennen en het hele jaar door de woestijn trekken met als enige bezit hun kudde en hun tent, worden zeldzaam. Af en toe kruis ik toevallig een nomade, maar hun dialect klinkt onverstaanbaar. Ze kennen geen grenzen ; de woestijn is hun territorium.”

Zoet Djerba

Na de ontberingen van de woestijn proeft de vijfsterrenluxe van het Yadis Thalasso and Golf Hotel zoet als honing. Terug in Djerba wordt het woestijnzand met een harde zoute waterstraal vakkundig van mijn lijf gespoten, waarna vier bekwame handen simultaan elke spier van mijn lichaam onder een warme neveldouche kneden. Met een hoofd leeg als de woestijn, van top tot teen glimmend van jasmijnolie, verlaat ik de massagesalon.

+

+

JO FRANSEN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content