DE NIEUWE OPENHEID

© TOM PEETERS

OPEN BRONNEN, OPEN FORMATEN, OPEN STANDAARDEN : KENNIS IN ALLE MOGELIJKE VORMEN WAS NOOIT ZO TOEGANKELIJK ALS NU. ALLEEN WORDT HET VOLLE POTENTIEEL NOG LANG NIET BENUT, VINDT PROFESSOR HERMAN BRUYNINCKX VAN DE KU LEUVEN, EEN FERVENT VOORSTANDER VAN OPENBRONTOEPASSINGEN.

Stel, u wil er het fijne van weten en voor u voortleest, zoekt u de term ‘open source’ even op. De kans is groot dat u daarbij geen klassieke encyclopedie raadpleegt maar Wikipedia. Waar u begroet wordt door bijvoorbeeld Susan Hewitt, die al honderden artikels schreef over haar specialiteit, buikpotigen. Daarmee is zij een van de ongeveer honderdduizend vrijwilligers die samen zestien miljoen artikels in 282 talen aanleverden en zo Wikipedia tot een van ’s werelds grootste en populairste encyclopedieën maakten, online, vrij bruikbaar en reclamevrij. Voor die service vraagt Susan nu een kleine bijdrage. Om de infrastructuur in stand te houden : servers, technische en juridische medewerkers. Zoals Jimmy Wales, medestichter van Wikipedia, het onlangs op het Creativity World Forum in Hasselt uitdrukte : “We provide free content in the meaning of free speech, not free beer.” Overigens een citaat van Richard M. Stallman, een belangrijk promotor van vrije software. Maar zodra er genoeg geld is verzameld om Wikipedia weer een jaar draaiende te houden, stopt de fondsenwerving. Het is niet de bedoeling winst te maken.

Wikipedia is maar één voorbeeld van een openbronmodel. De meest bekende vorm is open source-software. Maar er bestaat ook open source-design, open source-farmaceutica, er zijn open source-projecten voor het maken van animatiefilms en zogenaamde fab labs, kleinschalige workshops waar individuen hun digitale ontwerpen vorm kunnen geven. Om nog te zwijgen van OpenCola (op basis van een alternatief recept voor de zorgvuldig geheimgehouden formule van Coca-Cola en Pepsi) en de eerste open source– auto ter wereld. De Finse informaticus Linus Torvalds zag het groots : “De toekomst is alles te opensourcen.” Of dat wenselijk is, is de vraag. Zover zijn we hoe dan ook nog lang niet. Professor Herman Bruyninckx, gespecialiseerd in robotica en een groot pleitbezorger voor openbrontoepassingen, maakt zich sterk dat politici en overheden nog veel mogelijkheden onbenut laten.

Wat is het principe van open source ? Hoe werkt het precies ? Professor Bruyninckx : Strikt genomen is open source niet nieuw. Eigenlijk is het wat de renaissance ons al gebracht heeft, als fundamentele breuk met alles wat daarvoor aan ‘wetenschap’ gebeurde. Maar waar het tegenwoordig op neerkomt, is dat we niet telkens opnieuw het warm water moeten uitvinden. Eens je de knowhow hebt om iets te maken, geef je die informatie, het bronmateriaal vrij zodat anderen daarop verder kunnen bouwen. Vanuit de gedachte : als we de dingen die iedereen nodig heeft nu eens samen maken, dan hebben we daar allemaal profijt van en kunnen we ons concentreren op dingen die nog niet bestaan. Neem nu Wikipedia. Eens er een heel goed artikel over Karel V bestaat, kan iedereen dat gebruiken. Als je alles wat er al aan inspanningen geleverd werd voor iedereen ter beschikking houdt, kun je ongelooflijk groeien. Hetzelfde op het gebied van software. Wat nu in open source kan, is oneindig meer dan tien jaar geleden.

Het principe van publiek goed is heel idealistisch, maar hoe zit dat met het economisch aspect ? Als er minder geld verdiend wordt bij de productie van nieuwe goederen, zullen er dan niet minder gemaakt worden ?

Het kost geen banen, het is gewoon een ander soort economie. Nu wordt software voornamelijk verkocht als een product, zoals een nieuwe wagen. Maar dat is het niet. Als je Windows hebt op je computer, ben je niet de eigenaar van die software. Microsoft is de eigenaar en je betaalt hun omdat Windows hun eigendom is. Alsof je de bakker zou betalen omdat de bakkerij van hem is. Terwijl het geen businessmodel van eigendom is, maar van diensten. Toen de informatica dertig, veertig jaar geleden opkwam, was het niet de bedoeling om er geld mee te verdienen maar om door automatisering kosten te besparen. Dat is voor een deel vergeten, software maken is geld verdienen nu. Maar het kan ook anders. Twee van mijn studenten begonnen vorig jaar een bedrijfje rond een open source– project in robotica. 99,5 % van de kennis is gewoon van het internet te halen, maar ze verdienen geld door de overige 0,50 % van hun expertise aan bedrijven te verkopen. In die halve percent zit de toegevoegde waarde. En naarmate de open source-software beter wordt, wordt het moeilijker om met die halve percent te verdienen, ze moeten dus zelf ook alsmaar beter worden. In die context is de term meritocratie belangrijk. De mensen die echt goed zijn, laat die ook het geld verdienen. Als je een programma koopt van Microsoft, weet je niet wie dat gemaakt heeft. Studenten die met succes aan een open source-project meewerken, worden erkend. Het is een hefboom om een betere job te krijgen.

Hoeveel openheid is goed, hoeveel is contraproductief ?

Dat is de vraag die we ons moeten stellen. Neem nu artiesten : meer en meer muzikanten maken hun songs of een gedeelte daarvan vrij downloadbaar. Met grote optredens valt tegenwoordig immers meer geld te verdienen dan met de cd-verkoop. Bij de Bigger Bang-tour van de Rolling Stones, bijvoorbeeld, sprak men van een half miljard dollar. Mensen betalen voor de service om die sterren live aan het werk te zien. Dat is ook een businessmodel : een aantal artiesten kunnen ontzettend veel geld verdienen met optreden en dan kan het interessant zijn om muziek gratis toegankelijk te maken en volk naar zo’n optreden te lokken. Zo’n gratis downloadbare song is een voorbeeld van het ‘free beer’ uit Jimmy Wales’ speech. Nog interessanter zou het zijn als het volgens het ‘free speech’-principe voor iedereen toegelaten zou zijn om met de songs van de Rolling Stones of andere groepen iets creatiefs te doen. Bij mijn weten is dat nog niet het geval.

In de beeldende kunsten lijkt het open source-model me niet zo voor de hand te liggen. Schilders of beeldhouwers bouwen zelden verder op kunstwerken van iemand anders. Een vorm van artistieke evolutie is natuurlijk naar kunstwerken uit het verleden te verwijzen en daar iets aan toe te voegen. Maar je moet daarmee uitkijken. Toen de eerste tekenfilms van Walt Disney na vijftig jaar in het publieke domein dreigden terecht te komen, werd de Copyright Term Extension Act gestemd die het auteursrecht nog twintig jaar verlengde. Die wet, ook bekend als de Mickey Mouse Protection Act, maakt dat je moet dokken voor elke herkenbare verwijzing naar een figuurtje van Disney. Maar welke verdienste hebben de erfgenamen van Disney aan het werk van hun voorvader ? Dat zijn van die uitwassen van het systeem die mensen normaal vinden, maar die mijns inziens herzien moeten worden nu het idee van openheid een heel andere invulling krijgt. Iets anders is natuurlijk het monopolie van netwerken als Facebook of Twitter, waaraan de gebruikers meewerken zonder dat ze zich ervan bewust zijn.

Legt u dat eens uit.

Stel dat je gsm-provider Mobistar is en dat je enkel met Mobistarklanten zou kunnen bellen. Dat zou niemand aanvaarden. Maar dat is nu net wat bij Facebook en Twitter wel gebeurt : je kunt dat netwerk alleen gebruiken als je er lid van bent. Je kunt ook niet naar een ander netwerk overschakelen en al je contacten meenemen. Zoiets is strijdig met de vrijheid van toegang. En omdat de grootste wint en alle concurrenten verdringt, heeft één enkel bedrijf alle baten van het netwerk, wat anticompetitief is. IBM is destijds veroordeeld voor netwerkmonopolie, maar Facebook doet net hetzelfde en komt ermee weg. Netwerken worden eigendom van bedrijven. Wie de iPad wil gebruiken om bijvoorbeeld een krant te verdelen, betaalt dertig procent van zijn abonnementsgeld aan Apple. Skype (goedkoop internetbellen), inmiddels eigendom van Microsoft, is een voorbeeld van lock-in : als klant ben je afhankelijk van één leverancier. Met dit soort toestanden worden we meer en meer geconfronteerd omdat de bevoegde overheden er geen verstand van hebben. Op Europees vlak is Neelie Kroes, eurocommissaris voor de digitale agenda, erg belangrijk. Zij heeft een goede kijk op die zaken ; het is ook niet toevallig dat in Nederland de overheidsdiensten het meest open source gebruiken.

Hoe is de situatie bij ons in het onderwijs ?

Ik heb een aantal jaar de moeite gedaan om naar scholen en onderwijskoepels te gaan om uit te leggen wat ze allemaal met openinformatiebronnen kunnen doen, maar daar is bitter weinig interesse voor. Ze gebruiken waarschijnlijk wel Wikipedia, maar er zijn zeer weinig leerkrachten die tegen de leerlingen zeggen : nu gaan we samen eens een heel goed, verzorgd Wikipedia-artikel schrijven, een ‘etalage-artikel’ zoals dat heet. Dat zit bij mijn weten in geen enkel onderwijsprogramma, terwijl leerlingen daar toch veel van kunnen leren. Ons onderwijs is zo verzuild, de minister van onderwijs neemt niet gemakkelijk beslissingen over infrastructuur en lesmateriaal. De koepels zijn heel erg gesloten en gevoelig voor beïnvloeding door grote spelers als Microsoft en Smartschool. Als vader betaal ik acht euro per kind per semester voor een elektronische agenda, terwijl zoiets gratis in open source bestaat. Nu ben ik geen voorstander van het verplichten van een of ander systeem ; de mensen zouden een geïnformeerde keuze moeten kunnen maken. Alleen hebben ze vaak niet alle informatie. Medewerkers aan openbronnenprojecten hebben geen budget om scholen af te lopen.

Ook de grote educatieve uitgeverijen zijn natuurlijk tegen open content. Ze werken samen met leerkrachten om boeken te maken, maar groepen leerkrachten die zoiets doen voor Wikibooks of Wikicourses zijn zeldzaam. Op universitair niveau is er de kwestie van de openheid van de academische publicaties. Professoren zijn verplicht hun onderzoeksresultaten te publiceren in tijdschriften met een impactfactor die hun belangrijkheid aangeeft. De universiteit betaalt dus zowel de uitgevers van die tijdschriften als de commerciële bedrijven die die impactfactor bepalen. Op die manier worden duizenden euro’s verspild en worden bedrijven eigenaar van informatie die eigenlijk aan de gemeenschap toebehoort. Een ander probleem is de doorstroming van die onderzoeksresultaten : bedrijven lezen die tijdschriften namelijk niet, kunnen ze vaak niet eens betalen. Als er ergens bespaard kan worden in de academische wereld, dan is het daar. Door de onderzoeksresultaten in tijdschriften in eigen beheer te publiceren bijvoorbeeld.

Er is dus duidelijk een mentaliteitsverandering nodig.

Absoluut. Ik denk dat er meer en meer vormen van openheid zullen komen, er is een enorm potentieel. Neem nu de twee uitersten : enerzijds open software, voor 99 % gemaakt door professionelen, betaald door bedrijven, en anderzijds Wikipedia, gemaakt door onbezoldigde vrijwilligers. Beide systemen werken. Ik moet toegeven : toen Wikipedia begon, geloofde ik er niet in. Maar het succes bewijst dat de maatschappij, in tegenstelling tot wat wij vaak denken, in hoge mate zelfregulerend is. De meeste mensen vinden het namelijk prettig om de kans te krijgen om ergens toe bij te dragen, om een deel van een groter geheel te zijn. En ja, er zijn natuurlijk vandalen, maar de overgrote meerderheid streeft naar kwaliteit en orde. Soms zie je nog wel eens rommel en slecht uitgewerkte items op Wikipedia. Maar met de belangrijke onderwerpen zijn zoveel mensen bezig dat dat tot een soort zelfcontrole leidt. De kwaliteit is over het algemeen zeer goed. De tegenstanders zeggen : je kunt niet zeker zijn van de juistheid van de informatie. Waarop de voorstanders reageren : dat klopt, en kritische zin is een vaardigheid die iedereen meer dan ooit nodig heeft. Wie zegt dat er meer kwaliteitscontrole is op de informatie van een bedrijf of uitgeverij ? Openheid, daar staat verantwoordelijkheid tegenover. De millenniumstudent, die vrijwel constant online is, die alles kan opzoeken en ter discussie stellen, dat is een vorm van empowerment. Hoe gaan wij professoren daarmee om ? Nu de meeste informatie vrij beschikbaar is, is onze toegevoegde waarde niet meer het aanleveren van kennis maar de duiding van wat de studenten met die kennis kunnen doen. Daar ligt de nieuwe uitdaging, maar daar is ons universitair systeem nog niet klaar voor. De universiteit zou mijns inziens moeten bewijzen waarom ze de maatschappij zoveel geld kost. De publieke opinie zou daar best wat kritischer over kunnen zijn.

DOOR LINDA ASSELBERGS – ILLUSTRATIE TOM PEETERS

“ALS JE ALLE INSPANNINGEN VOOR IEDEREEN TER BESCHIKKING HOUDT, KUN JE ONGELOOFLIJK GROEIEN.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content