Wie bij Zwitsers design alleen maar denkt aan horloges en zakmessen, moet dringend kennismaken met de nieuwe lichting ontwerpers.

Ooit gehoord van Alfred Neweczeral ? Geen paniek, wij ook niet. De Zwitser ontwierp in 1947 de wereldberoemde Rexdunschiller. U weet wel, dat überhandige ‘scheermesje’ om wortels mee te villen. De Rex werd een regelrechte designklassieker en het ultieme voorbeeld van functioneel Zwitsers design. Horen eveneens op het lijstje onsterfelijke voorwerpen made in Switzerland: de enige echte Victorinoxzakmessen, exclusieve horloges en Caran d’Achepotloden. Stuk voor stuk voorbeelden van functionele, uitgepuurde voorwerpen die nog steeds in productie zijn omdat ze perfect doen waarvoor ze gemaakt zijn. En niks meer. Frivool ? Nee, dank u. De Zwitsers houden het liever degelijk en duur(zaam). Althans, zo werd de vaderlandse designoutput lange tijd gepromoot. Nu worstelt een hele nieuwe generatie ontwerpers met de erfenis van dat imago. Ze kijkt nadrukkelijk over de landsgrenzen heen en integreert in haar werk invloeden uit de vier windstreken. We noemen namen : Alfredo Häberli, Jörg Boner, Yves Béhar, Christophe Marchand, Hannes Wettstein, Augustun Scott de Martinville en Frédéric Dedelley zijn de smaakmakers van de nieuwe Swissness.

Maar eer we deze nieuwlichterij aan u voorstellen, vragen we ons af of het etiket ‘Zwitsers design’ eigenlijk wel relevant is. Want zoals in België heerst er in Zwitserland niet echt een nationaliteitsgevoel, door de vier landstalen en de regionale cultuurverschillen. Frédéric Dedelley, succesvol ontwerper, jurylid voor Design for Europe op Interieur 06 én professor meubeldesign aan de universiteit van Basel, vindt dat er wel degelijk een Zwitserse school heeft bestaan. “In de jaren dertig vluchtten veel designers en kunstenaars van nazi-Duitsland naar Zwitserland. Rond het Bauhaus in Zürich ontstond een creatieve commune, die erg functioneel en zakelijk ontwierp. Designers als Max Bill en Willy Guhl braken in de slipstream daarvan internationaal door. De modernistische aanpak van het Bauhaus vond vooral ingang in Duitstalig Zwitserland”, aldus Dedelley. “De nieuwe Zwitserse garde werkt natuurlijk niet meer in die traditie, al blijven hun ontwerpen vaak een efficiënte, functionalistische toets hebben.” Ook Dedelley voelt naar eigen zeggen meer Germaanse dan Latijnse invloeden in zijn werk. Hij omschrijft zijn stijl als ascetisch en sensueel.

Wat typeert die nieuwe Swissness dan ? “De verse lichting integreert stijlkenmerken van over heel de wereld in haar werk”, zegt Norbert Wild, designcurator van het Museum für Gestaltung in Zürich. “Dat gaat verder dan links en rechts wat ideetjes sprokkelen”, vult Dedelley aan. “Het begint bij interpreteren en begrijpen, want het komt erop aan de goede elementen uit een cultuur te filteren om een eigen stempel te verkrijgen.” Hijzelf is vooral geïnspireerd door Nederlands, Japans, Deens en Italiaans design. Zijn kast Haiku refereert bijvoorbeeld expliciet aan Azië, terwijl hij met zijn Ikeaproject Scandinavië tutoyeert. Samen met zijn studenten mocht hij immers in opdracht de slaapkamer van Ikea hertekenen.

Alfredo Häberli, de eregast op de Biënnale Interieur 06, is ook zo’n man van de wereld. Speciaal voor Interieur compileerde de half-Argentijn, half-Zwitser samen met Norbert Wild de mini-expo CH + Design, een selectie klassieke en hedendaagse Zwitserse designobjecten. Dat hij die The in- betweens heeft gedoopt, hoeft niet te verbazen : Häberli schippert voortdurend tussen verschillende stijlen en culturen. “Ik spreek vijf talen, maar geen enkele perfect”, liet hij zich ooit ontvallen. De uitspraak typeert hem. En in één adem ook de eclectische vormentaal van de nieuwe Swissness.

De beloften

Hannes Wettstein is een van de smaakmakers van de hedendaagse Zwitserse designscene. De autodidact uit Zürich schopte het tot productdesigner. Met succes, want cultelektromerk Brionvega wierf hem aan als artdirector, en meubelbedrijven als Cassina en Molteni smeekten om een samenwerking. Intussen heeft Wettstein al meubels, lampen, fietsen, horloges en hotels onder handen genomen. Allemaal onder het motto ‘vorm en functie verzoenen in een socioculturele context’. Gevraagd naar de meest beloftevolle designer van het moment, noemden Dedelley en Wild onmiddellijk Jörg Boner. “Zijn internationale doorbraak is op komst”, beamen ze allebei. Een naam om te onthouden dus.

Gezocht : natiegevoel

Ongetwijfeld de bekendste Zwitsers in de architectuur- en designwereld hebben hun naam gegeven aan het bureau Herzog & de Meuron in Basel. Hun output is voornamelijk grootschalige architectuur (ze deden bijvoorbeeld de verbouwing van de Tate Modern in Londen), waar ze geregeld een award mee winnen. Voorlopig hoogtepunt : de prestigieuze Pritzkerprijs in 2001. Het duo ontwerpt ook futuristische interieurobjecten, zoals de Jingzilamp voor Belux en het Hockerzitkrukje voor Vitra (overigens ook een Zwitsers bedrijf).

Een andere vaandeldrager van de nieuwe generatie die internationaal scoort, is Yves Béhar. Hij nestelde zich in San Fransisco met zijn goeddraaiend designbureau Fuseproject. Op zijn klantenlijst staan onder meer Nike, Microsoft, Diesel, Puma, Toshiba, Samsonite, HP en MiniCooper. Zijn speelse, sensuele vormentaal wordt soms vergeleken met die van de New Yorkse topdesigner Karim Rashid (zie p.166). “Maar zijn stijl blijft erg Europees”, vindt Dedelley. “Het siert Yves dat hij zijn roots niet verloochent.” Dedelley kan ervan meespreken. “Toen ik in Amerika werkte, voelde ik na een jaar de enorme drang om me weer in mijn wortels te verdiepen”, vertelt hij. “Ik ben teruggekeerd naar Zwitserland, en dat heeft me nooit gespeten.”

Kruis erover ?

Ook Philippe Cramer, een jonge ontwerper uit Genève, zoekt bewust naar die nationale touch. “Eeuwenlang leefden wij in bergdorpen waar handgemaakte, robuuste voorwerpen zo lang mogelijk moesten meegaan. Waarom zouden we dat verleden compleet overboord gooien ?” mijmert hij. “Design is mij te anoniem en te geïndustrialiseerd. Ik wil terug emotie ontwerpen. Daarom worden mijn objecten gemaakt door mensen van bij ons met materialen van bij ons. Zo geef ik hen weer een Zwitserse identiteit.” Zonder blikken of blozen gebruikt hij soms een variant van het kruis op de Zwitserse vlag, en zijn stoere zitbanken knipogen overduidelijk naar chaletmeubilair. Tegelijk zit er in zijn ontwerpen zelfspot en ironie, een typisch trekje van de nieuwe generatie Zwitsers. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de designjachttrofeeën (denk aan gestileerde hertenkoppen) die Augustin Scott de Martinville ontwierp. Hij behoort tot Big-game, een Belgisch-Zwitsers collectief jonge, veelbelovende productontwerpers. “Zwitserse designers gebruiken hun imago verkeerd”, aldus Augustin. “We moeten minder focussen op functionaliteit en technische perfectie, en meer op kwaliteit en zorg voor detail. Zo zal de industrie ook meer achter designproducten nieuwe stijl staan.”

Nobert Wild van het designmuseum in Zürich is ook wat pessimistisch. “Het is moeilijk om ons imago te veranderen”, zegt hij. “We moeten dringend weg uit onze splendid isolation. We zijn op de goede weg, die typische Zwitserse stijl is aan het verdwijnen.” Dedelley betreurt dat enigszins. “Laatst was ik in Kopenhagen”, vertelt hij. “Indrukwekkend hoe eenvormig het design er daar uitziet. Ons natiegevoel, voor zover dat al bestaan heeft, ebt weg. Ik merk het aan mijn studenten : ze reizen, communiceren en zien zoveel, dat ze zich haast geen Zwitser meer voelen. We zijn een generatie van zoekers. “

Door Thijs Demeulemeester

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content