Groepen als Laïs, Ambrozijn, Olla Vogala en Fluxus worden weer op de radio gedraaid. “De nieuwe folkies” worden ze genoemd en daar zijn ze niet treurig om. De opvolgers van Rum hebben twintig jaar op zich laten wachten, maar nu zijn ze er in viervoud.

Een rijtjeshuis in Gent. De repetitie is gedaan, maar omdat we net te laat zijn, nemen ze hun instrumenten nog eens op. De twee in elkaar overlopende kamertjes puilen uit van de instrumenten en muzikanten: op stoeltjes, op de grond, in hoekjes en bijna op elkaars schoot. Met z’n veertienen zetten ze een melodie van Claudio Monteverdi in.

Olla Vogala repeteert, jonge muzikanten uit de folk, klassieke muziek en jazz. Grotendeels gedreven door de groep Ambrozijn, de muzikale revelatie van vorig jaar in de Vlaamse folk. Ambrozijn mixt zelf ook volksmuziek en Middel-Nederlandse teksten met jazz, improvisaties, klassieke invloeden en moderne teksten. De Vier Weverkens worden in hun versie begeleid door een speelgoedvliegtuigje, en Gequetst ben ik vanbinnen krijgt een mediterrane begeleiding met sitar en een complexe ritmiek. Door hun cd werden ze al terecht de opvolgers van Rum genoemd. En sinds april vorig jaar waren er ook al nieuwe en welkome cd’s van Fluxus, Olla Vogala en de meest bekende: Laïs. Is dit een nieuwe folkrevival? Ze hebben er diverse meningen over, al kan het hen ook niet zoveel schelen hoe het genoemd wordt.

“Het is waar dat er misschien maar vier of vijf groepen zijn die de boom uitmaken, maar dat is ook zo in de rockmuziek. Hoeveel rockgroepen worden echt bekend buiten het kleine kringetje? Toch niet zoveel meer dan de folkgroepen. Als er vier zijn die bekend worden, dan is het omdat er honderd zijn die aan de basis werken”, zegt Stefan Timmermans van Fluxus. “Het nieuwe van deze generatie”, zegt Wouter Vandenabeele, bezieler van zowel Ambrozijn als Olla Vogala, “is dat we het professioneel proberen aan te pakken. We zijn allemaal ervaren muzikanten, die constant bezig zijn met muziek. Het is niet zo dat we er na een dagtaak nog aan moeten beginnen.” Timmermans en Vandenabeele spreken met enig vuur over hoe ze de folkmuziek uit haar beperkte en beperkende genrehokje willen halen. “Het voornaamste is dat je iets met de muziek doet.”

Vandenabeele: “Folk heeft lang in het verdomhoekje gezeten. De media liepen niet zo hoog met ons op en het feit dat dit aan het keren is, heeft ongetwijfeld te maken met het succes van de wereldmuziek. Door het voorbeeld in andere culturen gaan mensen ook meer op zoek naar hun eigen wortels, met het gevolg dat je weer beter bekeken wordt, wanneer je folk speelt. Een paar jaar geleden werd er op het conservatorium gegniffeld toen ik zei dat ik folk speelde, maar sommigen die toen wat smalend deden, spelen nu zelfs af en toe met ons mee. We hebben ook gedeeld in de misvatting als zouden alle volksmuziekgroepen alleen uit zijn op een bepaald rechts Vlaams politiek statement, maar de meeste groepen die wij kennen, weigeren daar gewoon voor te spelen.”

“Het probleem met de wat oudere generatie is dat ze zich hebben vastgeklampt aan wat ze hadden”, zegt Wouter Vandenabeele. “Het was eerder een soort museummuziek waar niets meer aan mocht veranderen. Terwijl in de landen waar de traditionele muziek haar orale traditie heeft behouden, die muziek nog steeds leeft. Er komen nieuwe invloeden bij en nieuwe composities. Voor mij is folk muziek die hier en nu gemaakt kan worden. Ik zeg altijd: we maken akoestische muziek met eigen melodieën op basis van wereldmuziek. We leven hier al eeuwen op een kruispunt van culturen. Alles komt hier voorbij, de vorige generatie heeft er geen idee van hoe rijk die invloed wel is. Waarom zouden we dan geen Noord-Afrikaanse invloeden of muziek uit de Auvergne in onze muziek kunnen verwerken? Van de vier groepen die nu in de belangstelling staan, zijn wij, Ambrozijn, zeker de meest zoekende.”

Dat ze die vrijheid nu hebben, wijt accordeonist Wim Claeys ook aan de situatie van de vorige generaties volksmuzikanten: “Zij moesten alles weer opdelven. Niet alleen de liederen, maar ook de instrumenten hebben ze moeten heruitvinden op basis van tekeningen. Wij nemen die instrumenten gewoon vast en spelen. We hebben dus een ongeremde voorsprong. En het kan ons ook niet schelen of het nu uit Meerbeek, Peutie of Perk komt.”

Het valt ook op dat de nieuwe groepen, Ambrozijn voorop, een meer continentale aanpak hebben. “We hebben meer invloeden uit Centraal-Europa en Frankrijk. De Angelsaksische folk heeft dertig jaar lang de klank bepaald, maar nu kunnen we met onze muziek naast groepen als Blowzabella gaan staan en zeggen: dit is ook een optie”, zegt accordeonist Wim Claeys van Ambrozijn. Zanger Ludo van Deau ergert zich ook aan de manier waarop in het Nederlands “op een Angelsaksische manier” gezongen wordt. Het is dan ook niet toevallig dat het de Franse folkgrootheid Gabriël Yacoub (ex- Malicorne) was die hun cd produceerde. “We hebben veel gediscussieerd, maar op cruciale momenten hebben we ons been toch stijf gehouden. En we hebben bijzonder veel opgestoken.”

Het valt op hoe Ambrozijn uit muzikanten met visie bestaat. Wouter Vandenabeele delegeerde een deel van zijn muzikale zoektocht ook naar Olla Vogala. “Dat project is ontstaan uit een groepje muzikanten met wie we meer experimentele dingen speelden, maar ook uit mijn fascinatie voor de vedel en uit zin om middeleeuwse muziek te gaan spelen. We hebben dat twee keer gedaan en de tweede keer hebben we het ook onmiddellijk op cd gezet. Het gevolg is dat we nu een tournee door culturele centra kunnen opstarten. Zo is Olla Vogala wel een beetje in die folkboom gezogen. Op zich geen slechte zaak, maar we spelen zoveel meer. Het was de bedoeling om de mensen in hun zetel te laten genieten van tragere muziek, of die nu uit onze Middeleeuwen of uit de barok kwam, gebaseerd was op volksmuziek of op Noord-Afrikaanse zang maakte niet uit, we vonden dat het samenging. Maar nu kunnen we dus touren, een nieuwigheid waarin Kadril en Laïs ons voorgingen. Het betekent voor ons vooral dat je de verantwoordelijkheid hebt de kwaliteit zo hoog te houden dat het publiek een hele avond in een zetel naar je wil zitten luisteren. Dat is ook een stimulans om beter te worden. Het is anders dan dat je op bals zou gaan spelen, bijvoorbeeld.”

Er zijn nog elementen die de street credibility van deze akoestische groepen aangezwengeld hebben. De cultstatus van de energieke, maar muzikaal wat slappere DAAU wordt bijvoorbeeld veel geciteerd in deze kringen. Maar een van de voornaamste katalysatoren van de huidige boom is ongetwijfeld Erwin Libbrecht, gitarist bij Kadril. “Na Rum werd Kadril al de jonge folkies genoemd, tot we het zelf gênant begonnen te vinden. Zonder naar de folkrock terug te grijpen, had Kadril toen ook niet kunnen overleven.” Ook hij ziet niet meteen waarom Rum geen school gemaakt heeft. Libbrecht is een oude rot in het vak. Niet alleen in de folkwereld, hij heeft een carrière achter de rug in de platenbusiness: eerst in een platenfirma, dan in de winkel en nu in de distributie.

De nieuwe belangstelling voor folk heeft veel te maken met zijn professionaliteit, zo wordt toch vaak gezegd. Libbrecht richtte pas begin 1998 zijn eigen platenfirma op: Wild Boar Music. Samen met de bekende speciaalzaak Den Appel van Miel Appelmans tekende hij Ambrozijn, Fluxus en Laïs op zijn label Alea en de Schots-Belgische groep Shantalla op Wild Boar zelf. “Ik was ervan overtuigd dat het succes kon hebben, op voorwaarde dat het professioneel gedaan werd, dat we investeerden in de opnames en dat de cd een mooi hoesje met goeie foto’s kreeg, dat internationaal gezien kon worden.”

Nu krijgt hij verzoekjes van buitenlandse gespecialiseerde platenfirma’s. “Ik had nooit durven denken dat het zo snel zou gaan.”, zegt hij. Na amper een half jaar liggen er al vier cd’s van het label in de platenwinkel. “Waar je vroeger moeite had mensen te doen luisteren naar iets nieuws, komen ze me nu vragen of ik niets meer heb.” Daar is vooral de groep Laïs verantwoordelijk voor. Met ’t Smidje haalden ze een kleine radiohit en de teller bij Alea zit op zesduizend exemplaren, een absolute bestseller in het genre – en ver daarbuiten.

Laïs zijn drie jonge meisjes die a capella en driestemmig oude teksten zingen (op de cd worden ze begeleid door Kadril). Ook Jorunn, Annelies en Nathalie hadden zich het succes niet zo kunnen voorstellen. Want in het zog van groepen als Värtinnä, Hedningarna en de door de Mystères des Voix Bulgares aanvaardbaar gemaakte ruwere zangtechniek, is het meisjestrio aan een doorbraak bezig – buiten de beperkingen van de kleine volksmuziekkring in Vlaanderen. Ze zongen voorprogramma’s van Värtinnä zelf en stonden voor I Muvrini op het podium van Vorst Nationaal. Ambitie zat dus. “Al verschilt die nogal onderling”, zegt Jorunn, de drijvende kracht achter Laïs. Zij is het die haar vriendinnen overhaalde om samen te zingen. De heren van Kadril hadden hen op een folkstage opgemerkt en hen een rolletje gegeven in een muziekproductie voor Theater Taptoe. Ze hebben ze ook lang gepatroneerd. “Maar nu zijn we er wel klaar voor om onszelf en anderen te bewijzen dat we het ook zonder Kadril kunnen.”

De ambitie van de groep blijkt onder andere uit hun professioneel management, waardoor ze geassocieerd worden met rockpromotiehuis Make It Happen. Omdat de groep al in Denemarken, Oostenrijk en Zuid-Afrika heeft opgetreden, wordt er rekening gehouden met mogelijke buitenlandse tournees. Vanwaar dat onvoorziene succes? “Misschien omdat het hier nieuw is: drie grietjes die a capella op een podium staan te zingen. Ik vermoed dat dat een deel van de fascinatie is”, zegt Nathalie, de engelenstem van de groep. “Wat we precies doen?” herhaalt Jorunn mijn vraag. “We nemen oude teksten, zetten ze op onze eigen melodieën en zingen ze in drie stemmen. We staan er eerlijk gezegd niet bij stil waarom we dat doen. We snuisteren gewoon graag in oude boeken omdat die teksten ons aanspreken, blijkbaar meer dan moderne teksten. We hebben die ook wel geprobeerd, maar dat klinkt dan weer zo kleinkunsterig.”

En of het dan folk geworden is? Een onderwerp van discussie. Waarschijnlijk wel, is de conclusie. “Ze vergelijken ons soms met Värtinnä, maar toen we ermee begonnen, kenden we hen niet eens. We hebben onze eigen klank gewoon zelf gevormd, het kwam vanzelf”, zegt Annelies.

Laïs solo staat nu voor drie kwartier a-capellazang. Meer inspanning willen ze ook niet van hun luisteraars vragen. “We willen ook niet echt een a-capella-cd maken. Dat is voor de luisteraars niet goed vol te houden. En toch is het ook niet zo simpel om een mooie begeleiding te vinden, we hebben al een eigen geluid. Neem je er instrumenten bij, dan kun je anderzijds wel af en toe een korte pauze nemen.”

Jorunn weet dat er nog veel werk voor de boeg is: “We zijn er nog lang niet. Dit is ons genre, we hebben onze stijl, maar veel zal afhangen van de muzikanten met wie we verder zullen werken. Als je naar een groep als Värtinnä luistert, merk je dat die een enorme evolutie hebben doorgemaakt. Maar wij zijn nog jong en staan voor alles open, dus wie weet wat er nog komt…”

Ons gesprek wordt regelmatig onderbroken door een uitwisseling van spaghettislierten boven tafel – en wat speldenprikjes onder tafel. Het meisjesgehalte van de groep is nogal duidelijk, de Belgische girlpower-groep van de folk begint de zwaarte van het vele werken al te voelen. “Soms”, zegt Annelies, “zou ik gewoon nog eens met Nathalie en Jorunn willen gaan shoppen. We zijn de laatste tijd vaak samen, maar aan zulke dingen komen we precies niet meer toe.” “Het is zalig om in de zomer in de tuin te gaan zitten om te repeteren”, valt Jorunn bij. “We hebben niets anders mee te sleuren dan onze stemmen. Soms nemen we een picknick mee en komt er niet al te veel van repeteren, omdat we wat te veel zitten te kletsen.” Waarop Annelies haar koffiekoekje naar Jorunn gooit, eerder al het doelwit van de spaghetti-overschotjes.

De andere groepen kijken met enige sympathie naar het relatieve succes van Laïs, hoewel ze zelf misschien andere ambities hebben. Zegt Wouter Vandenabeele: “Het is voor elk van ons een voordeel dat zij de voortrekkers zijn, ze fungeren momenteel een beetje als locomotief. Als we allemaal samenspelen, komen veel mensen voor Laïs, en laat ze dan maar tegelijk de andere groepen ontdekken.”

Als ik vraag hoe de folkboom nog zou kunnen toenemen, relativeert Erwin Libbrecht het succes toch weer een beetje. De meisjes van Laïs komen uit families waar ook al folk gespeeld wordt en ook Wouter Vandenabeele denkt niet dat het allemaal zo’n vaart loopt: “Ik liep vorig jaar rond op Winterfolk tussen achthonderd mensen in de Ancienne Belgique in Brussel en ik denk dat ik er zowat iedereen kende, van stages en van het wereldje. Dus hebben we nog wel een eindje af te leggen.”

Fluxus, Ambrozijn, Laïs, Olla Vogala en de kinderen De Cauter spelen zes keer samen als Bouquet Garni in enkele Belgische culturele centra. Première op Brugges Festival (5/2 om 20 uur) in de Stadsschouwburg, Tel. (050) 44.30.60. Verder: CC Strombeek-Bever (14/2 om 20.15 uur), Tel. (02) 263.03.43. De Warande, Turnhout (18/2 om 20.15 uur), Tel. (014) 41.94.94. Stadsschouwburg, Leuven (21/2 om 20 uur), Tel. (016) 22.21.13. Ter Rivieren, Deurne (25/2 om 20.30 uur), Tel. (03) 360.85.65.

De cd’s van Fluxus (Pingoeroe), Ambrozijn en Laïs verschenen op het Alea label, de live-cd “Olla Vogala” verscheen op MAP Records. Dit voorjaar nog verschijnt een nieuwe cd van Kadril op Alea.

Gerry De Mol / Foto ’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content