Midden in de zandvlakten van Mali kun je de Dogons vinden. Hun dorpjes met daken als tovermutsen kleven er tegen de rotswand van de lange Bandiagara-kloof. Net als hun feeërieke architectuur spreekt hun filosofie tot de verbeelding. Zeker als je te paard komt, ben je welkom.

A lain is een doorgewinterde Franse expat. De groeven in zijn gezicht verraden zijn ruige levensstijl en een lang verblijf onder de tropische zon. De avontuurlijke Fransman, onze gids voor de volgende veertien dagen, ruilde zo’n dertig jaar geleden zijn vaderland voor het zwarte continent. Met een massa joelende kinderen in het kielzog, laten we de weinig charmante hoofdstad Bamako voor wat ze is en rijden richting Djenné. Het belooft een lange en warme rit te worden, één rechte lijn door het zand, tot aan de Niger. Tegen zonsondergang halen we net op tijd de laatste veerboot. Bij het krieken van de dag brengen we een kort bezoek aan Djenné. De prachtige lemen huizen, pittoreske smalle straatjes en vooral de grote lemen moskee maken de stad zeer bijzonder. Op de hoek van de La Grande Mosquée, zoals de Malinezen hun architectonisch hoogstandje noemen, zit een koranschooltje. De kinderen scanderen joelend de regels die de leraar hen op primitief houten borden laat neerpennen. Vrouwen in kleurrijke doeken gewikkeld, het hoofd getooid met grote manden, slenteren rustig voorbij. Al eeuwen herhaalt het leven hier het ritme van de vorige dag, in de smalle, autovrije straatjes tussen de hoge lemen huizen met puntige kantelen. Jammer genoeg ontbreekt ons de tijd om van Djenné echt te genieten, we moeten verder.

De band met het universum

We naderen de Bandiagara-kloof. De weg wordt almaar erbarmelijker, tot hij helemaal verdwijnt in een zanderige piste. Dit hoort nu eenmaal bij de magie die rond de Dogons hangt. Hoewel er duizenden toeristen elk jaar afzakken naar de mysterieuze dorpjes die tegen de rotswand zijn genesteld, behielden de Dogons min of meer hun eigenheid. Zo weren ze zo goed en zo kwaad als het kan de moderne wereld, vertelt Alain. Hoewel de streek volledig wordt vereenzelvigd met de in oorsprong animistische Dogons, waren ze niet de eerste bewoners van de rotswand. De Telems, een jagersvolk, waren hen enkele duizenden jaren voor. Pas vijf eeuwen geleden zouden de Dogons, op de vlucht van de West-Afrikaanse moslimvolkeren, zich in de desolate, maar relatief veilige omgeving hebben gevestigd. Langzamerhand vermengden ze zich met Telems tot die van de kaart verdwenen. Veel is er van de mysterieuze Telems niet geweten. Uit inscripties werd ontcijferd dat het uitmuntende sterrenwichelaars waren die lang voor de westerse wereld op de hoogte waren van het bestaan van de sterrenformatie Orion. Maar bijvoorbeeld het hoe en waarom van hun graven op onbereikbaar hoge plaatsen, blijft een mysterie.

Ver van de karavaanroutes en omgeven door vijandelijke moslims bouwden de Dogons er in hun isolement een wereldorde die sterk afweek van die van de rest van westelijk Afrika. Pas begin vorige eeuw verdiepte de Fransman Marcel Griaule zich in hun fascinerende levenswijze. Hij stelde vast dat de Dogons, ondanks het eeuwenlange isolement, een filosofie hanteerden die hun tijd ver vooruit was. Ook constateerde hij dat de bevolking over een vergevorderde astrologische kennis beschikte, waarmee de relatie van de mens tot het universum tot in de kleinste nuances was bepaald en waarop hun unieke sociale structuur was gebaseerd. Dit had zijn weerslag op de vorm en indeling van hun dorpen en versiering van de huizen. Alles werd bepaald door de wetten van de ‘grotere kracht’ : de band tussen mens, aarde en universum. Dat alles maakt van de Dogons tot een van de meest geheimzinnige beschavingen.

Teli ligt aan de voet van de kloof. De steile bergflank toornt imposant uit boven het in zandkleuren gecamoufleerde dorpje. In de rotsflank valt nog duidelijk de sporen van het oude dorp te bespeuren. De vierkante graanschuren met palmhouten geraamtes tekenen zich af als sprookjesachtige contouren. Op de lemen binnenplaats van ons gastgezin suist de stormlantaarn op de wankele tafel. Nieuwsgierige vrouwen en kinderen loeren naar onze vreemde, witte aanwezigheid en brengen kakelend commentaar uit. Na de maaltijd maken we ons klaar voor onze eerste nacht à la facon Dogon. Op het dak onder de blote sterrenhemel. Die nacht steek een felle woestijnwind de kop op en rist alle losliggende kle-dingaccessoires mee. Weg lakenhoesje, weg ondergoed. Dan maar zonder extra lingerie op paardentocht.

Het paard geeft status

Dat Mali kan terugblikken op een oude paardencultuur klinkt al even wonderlijk als het feit dat het land ooit groen en vruchtbaar was. De aanhoudende droogte veranderde het in een zanderige vlakte. Het voedseltekort deed ook de paardenpopulatie langzaam wegkwijnen. Gelukkig niet helemaal. Aan de rand van het dorp zijn twintig paardjes uit verschillende dorpen verzameld. Ze zien er in prima conditie uit. Daar zit Alain voor iets tussen. De eigenaars van de paarden die hij voor de tocht selecteert, worden nadien zo goed vergoed dat ze er met hun gezin een half jaar van kunnen leven.

Walia, een voskleurige merrie die ik voor een weekje onder mijn hoede krijg, blijkt een droom. Razendsnel, wendbaar en gehoorzaam. De ‘stoere’ mannelijke medereizigers hebben echter af te rekenen met de capriolen van hun hengsten, die hebben het eerder op de merries begrepen dan op een savannetocht.

De eerste etappe van de 7-daagse tocht leidt naar Doundiourou. Het pad slingert langs de rotswand. Zodra we een dorp naderen drommen de kinderen rond ons. ” Za va ?” vragen ze in koor zonder echt op een antwoord te wachten. Als we ’s middags afstijgen voor de lunch, laat ik Walia door een jongetje naar de waterput brengen. Het baasje straalt en kwijt zich fier als een gieter van zijn ‘verantwoordelijkheid’, want in hun cultuur betekent een paard nog altijd macht en rijkdom.

We volgen de kloof. Het landschap is betoverend mooi. Van op een afstand zijn de dorpen tegen de rotswand bijna niet zichtbaar. Hun kleur en structuur versmelten met de steenmassa, het zijn net opgehangen nestkastjes. In Doundiourou, net voor de plek waar we onze tenten zullen opslaan, is het marktdag. De provisoire stalletjes liggen verspreid tussen de dikke majestueuze stammen van de baobabs. Vrouwen in kleurrijke doeken discussiëren er duchtig op los. Buiten wat groenten en kalebassen valt er niet veel te kopen. Of toch ! Een sjamaan heeft andere waar meegebracht. Botjes, schedels, huiden, pennen van stekelvarkens, allerhande geheimzinnige kruiden en aftrekseltjes stalt hij rond hem uit, als een magische cirkel. Wanneer ik een foto wil nemen, priemt de man me met een boosaardige blik en slingert me verwensingen naar het hoofd in een geheimzinnig taaltje. Ik neem het zekere voor het onzekere en maak me uit de voeten.

De dansende maskers

Ik begin het ochtendritueel onder de knie te krijgen. Eerst krijgt mijn paard haar rantsoen, pas daarna kan ik zelf beginnen. Voor de hitte toeslaat zijn we al op pad en laten we de dieren eens heerlijk over de vlakte rennen. Naarmate het warmer wordt doen we het kalmer aan en wandelen rustig langs prachtige dorpjes. Het einddoel voor vandaag is het schilderachtige Tireli. Het dorpje ligt nog zoals vanouds volledig tegen de rotswand. Alain heeft een verrassing voor ons in petto. De mannen van het dorp hebben zich opgesmukt met hun indigoblauwe kleden en indrukwekkende maskers en gaan voor ons de unieke dogondansen opvoeren. Toegegeven, dit is een toeristenshow, maar hij is indrukwekkend. De houten maskers, soms tot tien meter hoog vertegenwoordigen in de animistische cultuur de geesten van hun overledenen, de kosmos en alles wat hen omringt. De kostbare kleinoden zagen vroeger enkel het daglicht bij geboorten, begrafenissen of festivals. Maar de glans van het geld hebben enkele dorpshoofden overtuigd om ook bezoekers te laten meegenieten van het magische schouwspel. Elk masker heeft zijn betekenis : het bos, de ooievaar, de kosmos. Door de gaten in de houten kunstwerkjes schitteren de donkere ogen van de dansers, die overladen met kleurrijke franjes en banden van venusschelpjes de gravitatiekrachten tarten met hun lenige sprongen. Aan de rand van de ‘dansvloer’ spelen de muzikanten op zelfgemaakte trommels, fluiten en bronzen schijven, terwijl hun gezangen in ritmische cadans de dansers ondersteunen met het scanderen van eeuwenoude sacrale parabels.

Dat Alain niet de eerste de beste is, ondervinden we stilaan aan den lijve. Zijn jarenlange verblijf in de onherbergzaamste stukken van het zwarte continent hebben hem wat harde karaktertrekjes bezorgd (doetjes blijven beter uit zijn buurt), maar voor de Dogons ontpopt hij zich als een weldoener. Sinds jaren zet hij zich persoonlijk in voor hun welzijn. Vriendschapsbanden met de meeste dorpshoof-den stellen hem dan ook in de mogelijkheid ons naar afgelegen dorpen te brengen waar toeristen niet welkom zijn. Madougou is zo’n dorp, aan de grens met Burkina Faso en ver weg van het toeristische circuit.

Om er te raken moeten we wel 37 kilometer, in het spoor van de gps, de bloedhete Sahel-vlakte trotseren. Hoewel de zon slopend beukt, is de tocht best boeiend. We kruisen rode duinpannen en trekken langs desolate Peul-nederzettingen. Voor ornithologen is het feest. Na een beetje oefenen ontdek ik allerhande kleurrijke vogels tussen de kale takken van de acaciabomen. Een grote arend cirkelt enkele malen over ons hoofd en heel galant laat hij voor mijn voeten een prachtige staartveer naar beneden dwarrelen.

Tegen de avond bereiken we stoffig en dorstig Madougou. Het dorpspleintje is net een plaatje uit een sprookje van Grimm. De lemen graanschuren waar de gierst wordt opgeslagen hebben feeërieke, ronde puntdaken en kleine openingen met houten luikjes. Vrouwen en kinderen halen water uit de put met behulp van een ezeltje dat op en af loopt om de last naar boven te hijsen. Na enkele droge jaren zit het water al dertig meter diep. Onze komst is voor de dorpelingen een beetje een feest. Ze dringen rond de paarden en de moedigsten steken een handje toe bij het afzadelen. Een stel oudere mannen zitten samengepakt onder hun rijkversierde toguna en slaan geamuseerd het gejoel gade.

Macho’s in het zadel

Bereli ligt niet zo ver van Madougou. Hier leeft de paardentraditie nog volop, de dorpelingen staan bekend als uitstekende ruiters en paardenhandelaars. De aanhoudende droogte van de laatste decennia heeft echter hun bloeiende handel de das om gedaan. Toch droomt elke jongeman er nog van ruiter te zijn. In Bereli worden we verwelkomd door drie ruiters op vurige zwarte rossen, die in een wolk van zand op ons komen aangestoven. Met een macho grijns vanonder hun zwarte chech laten ze bij wijze van groet hun glimmende dieren steigeren. Wat later is het aan ons om kunstjes te tonen, we worden uitgedaagd om een fantasia te rijden : een wedstrijd waarbij twee paarden flank tegen flank om het hardst galopperen, terwijl beide ruiters elkaar in een armgreep hebben. Niemand van ons slaagt er echter in hun te evenaren.

Niet alleen de vermoeidheid van de korte nachten, maar ook de waanzinnige hoeveelheid aan impressies laten zich stilaan voelen. Onze vurige galoppades worden korter en onze siësta’s langer. Een stevige klim (op eigen benen) naar de dorpjes Sanga en Daga, zo’n 150 meter hogerop, is er voor één onder ons te veel aan. Ze heeft een goede maaltijd en wat rust nodig om er weer bovenop te komen. Boven op het plateau is het uitzicht echter meer dan de moeite waard. De rode, dorre aarde strekt zich eindeloos ver uit, tot waar hemel en aarde in een stoffige waas elkaar overlappen.

Na een welkome rust in het lokale café gaat de afdaling heel wat vlotter, hoewel het rotsige pad toch ons evenwicht test. Slimme jongens hebben een zaakje geroken en bieden voor wat fooi hun fysieke hulp aan. De dorpsbewoners die ons pad kruisen, lachen ons vriendelijk, maar toch een tikje spottend toe als ze ons gestuntel gadeslaan. En dat op hightech stapschoeisel ! “Rare kwieten, die toeristen”, zie je ze denken. Voor hen is dat klauteren dagelijkse kost.

Bij zonsondergang slaan we onze tenten op aan de voet van de rots die langzaam in het licht van de ondergaande zon dieprood kleurt. Ik neem de tijd om die magische schoonheid voor altijd in mij op te slaan. Het is er stil, doodstil. Al duizenden jaren kijken mensen hier elke avond over de vlakte tot de zon haar plaats ruimt voor de sterren. Plots duikt een jongen op uit het niets, het komt me gezelschap houden met zijn geitje. Hij kijkt me met grote donkere ogen aan. Als ik hallo zeg, onthult een brede glimlach zijn hagelwit gebit. Mijn hart is voor de zoveelste maal deze reis gestolen. n

Tekst Kat De Baerdemaeker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content