Zot moet je zijn om een hele nacht met een druïde in een donker bos door te brengen, in een donker dal, naast een magische steen die de streekbewoners La Table des Sorcières noemen. In de gietende regen bovendien. Voorwaar, hier vindt u het verslag van een magische nacht.

Annemie Struyf / Foto Lieve Blancquaert

Hij ziet er niet alleen als een druïde uit, maar is het ook. Wonderwel past zijn fysieke verschijning bij het beeld dat ik van een tovenaar heb: een mix van Catweazle uit mijn tienerjaren, Panoramix uit de Asterix-boeken en Perkamentus uit Harry Potter. Met lange haren en een lange baard en – later, tijdens de magische nacht die zal volgen – zelfs een heuse tovenaarsmantel. Met een tuin vol knoestige bomen waarmee hij dagelijks een praatje maakt. Met een huisje, ingericht en opgesmukt met takken, stronken, stenen, dierenhuiden, rieten en houten voorwerpen. Als aperitiefhapje biedt hij me bloempjes aan. “Eerst de blauwe eten,” zegt hij, “bernagie en komkommerkruid. Dan de paarse: eendagslelie. En pas daarna geel en oranje: Oost-Indische kers.” Thee drink ik uit een aarden beker: een kruidige mengeling van ijzerhart, munt, rozemarijn, salie en onzelievevrouwebedstro. Voorwaar, de nacht is nog niet begonnen en er hangt al magie in de lucht.

“Bent u een druïde?” vraag ik hem op de man af. Wat schuchter antwoordt hij: “Ik ben een beetje druïde, een beetje tovenaar, een beetje magiër, een beetje alchemist. Kortom, ik ben bezig met magisch werk: dat is de algemene noemer. En inderdaad, ik heb het meeste aansluiting gevonden bij het druïdisme. Een druïde is een initiator, iemand die inwijdt, die kennis en inzichten overdraagt. Wat ik doe, is geen hobby, maar een levenswijze. In Siberië noemen ze zo iemand een sjamaan, bij de indianen een medicijnman. Het zijn slechts namen voor mensen die op één of andere manier met magie werken: bepaalde handelingen stellen om impact te krijgen op de omgeving. Want naast de fysieke realiteit bestaat er ook een onzichtbare, energetische wereld. Een magiër probeert zo krachtig en zo bewust mogelijk op die energiestroom in te grijpen. Wat goed voor jou is, kan hij versterken, wat slecht voor je is, doen verdwijnen. Sommige magiërs gebruiken die krachten ten goede: dat is witte magie. Anderen hanteren ze bewust ten kwade: dan spreekt men van zwarte magie. In Afrikaanse culturen is zwarte magie gemeengoed, bij ons is dat eerder marginaal. Zelf wend ik magie aan om beter, scherper, fijner te voelen. En ja, daar ben ik heel goed in geworden. Ik kan perfect de energie van de bomen, de aarde en de planten aanvoelen, en ik kan ook voelen wat er in een ander mens omgaat.”

“U kunt dus met de bomen praten?” vraag ik met een lachje, niet spottend, maar oprecht nieuwsgierig. Toen ik mijn kinderen deze ochtend vertelde dat ik de nacht zou doorbrengen met een druïde, in een bos, op een toversteen in de Ardennen, keken ze mij meewarig aan. En toen ik eraan toevoegde dat hij met de bomen kan praten, lachten ze me zonder enige gêne uit. “Dat kan niet,” riep mijn jongste, een kleuter nog, “en als hij het toch doet, ken ik de truc: iemand heeft zich achter die boom verstopt!” Triest bedacht ik dat de kinderen van tegenwoordig toch zo verdomd nuchter zijn. Vroeger geloofden de kleintjes in sprookjes, en gniffelden de groten. Nu is het net omgekeerd.

“Natuurlijk,” lacht de tovenaar, “in het druïdisme bestaan geen goden. Alles is bezield, ook de bomen. Zoals een boom naar de hemel reikt, het zonlicht vangt en dat in zuivere zuurstof omzet, zo probeert ook een druïde die verticale verbinding te maken, van de hemel naar de aarde. Daarom kan een druïde zoveel van de bomen leren. Vroeger, toen ik bij een houthakker werkte, ging ik te voet naar mijn werk. Door het veld, door het bos. Als het sneeuwde, gleed ik er zelfs op mijn ski’s heen. ’s Ochtends was ik er op 25 minuten, ’s avonds deed ik er vaak uren over. Dan stopte ik onderweg bij een eik waar ik urenlang kon blijven zitten. Die boom heeft mij ongelooflijk veel geleerd. Telkens ik daar zat, kreeg ik inzichten, zag ik plots verbanden, een groter geheel. Ik leg het je uit met een tip. Stel dat het schrijven je niet lukt, de inspiratie komt niet. Dan pak je je potlood en je schrift en zoek je een boom op die je echt bevalt. Je bekijkt hem aandachtig, probeert er contact mee te leggen, pakt hem eens goed vast, met je rug of je buik schuur je er eens lekker tegenaan. Daarna ga je onder die boom zitten en begin je te schrijven. Ik verzeker je: de inspiratie komt binnenstromen. Noem mij gek, noem mij krankjorum, maar probeer het toch maar eens uit. En hoe meer je het zal doen, hoe beter het je zal lukken. Heus, de bomen hebben graag dat je met hen bezig bent, met hen praat of in hen klimt. Er bestaan technieken om met de bomen in contact te komen, om hen te leren aanvoelen. De meeste bomen houden van menselijke aandacht, andere willen gerust gelaten worden.”

“U ziet er ook als een druïde uit,” merk ik op.

“Ook een beenhouwer ziet er vaak als een beenhouwer uit, een tuinier als een tuinier, een journaliste als een journaliste”, kaatst hij fijntjes terug. “Op den duur weerspiegelt je uiterlijk wie je bent.”

“Maar waarom laat u uw haren groeien en uw baard staan?”

“Heel simpel: omdat ik mijn haren en mijn baard gekregen heb, en daar best tevreden mee ben. Bovendien vind ik het agressief om mijn baard elke dag met een mes of een elektrisch apparaatje af te krabben. Waarom zou die beharing er eigenlijk af moeten? Ik gebruik ook geen geparfumeerde zepen, geen vreemde geuren. Ik verkies mijn eigen lichaamsgeur. Mijn reukvermogen is trouwens veel scherper geworden sinds ik alle kunstmatige geuren weer. Als ik mijn handen met geparfumeerde zeep gewassen heb, smaakt mijn eten niet meer. Aarde op mijn handen? Dat ruik ik veel liever. Een aardbei uit de tuin smaakt zoveel beter met de geur van grond dan van zeep. Ik wil de dingen ruiken waar ik de hele dag mee bezig ben geweest: de natuur, de bomen, de planten, de tomaten, de druiven. Steeds moeilijker wordt het voor mij nog een hele dag in de stad rond te lopen, of in een supermarkt te gaan shoppen en dode lucht te ademen. Ik heb geen enkele behoefte meer om uit te gaan, op café te zitten of tussen veel volk te zijn. Misschien heeft dat ook met de leeftijd te maken: ik ben nu 45. Begrijp me goed, ik kan perfect functioneren in de stad. Als het echt moet, scheer ik morgen mijn baard af, trek ik een mooi pak aan en ga ik naar een onderhoud met de eerste minister. En wees gerust, ik zal niet uit de toon vallen.”

Samen trekken we de nacht in. Met mijn wagen rijden we richting Ardennen, naar een magische plek die ik beloof geheim te houden. Als outfit en bagage iets over de psychologie van de drager te vertellen hebben, vormen wij daar een interessant voorbeeld van. Ik heb mijn ski-uitrusting aangetrokken: Gore-Tex-vest en gewatteerde nylon broek, aangevuld met bergbottines, twee paar sokken, handschoenen, muts, sjaal, T-shirts, fleece en thermisch ondergoed. En in mijn rugzak: wijn, jenever, koeken, boterhammen, schrijfgerief, cassetterecorder, zaklamp, matje, slaapzak en warm deken. Klaar dus voor een lange nacht in weer en wind. De druïde daarentegen is de soberheid zelve. Geen speciale voorzieningen, geen regenkledij. Slechts een katoenen rugzakje (waarvan ik de inhoud pas later zal leren kennen) en een versleten matje. “Zelfs geen jas?” merk ik verbaasd op. “Zo ga ik ook uit werken”, zegt hij, en zo kom ik te weten dat hij bosarbeider is.

Druïde: “Op mijn vorige job, in de standenbouw, maakte ik zoveel overuren dat ik mijn planten niet meer kon verzorgen. Stel je voor, na een tijd zat ik ’s nachts, in het schijnsel van een lamp, in de tuin te werken. ‘Hier stop ik mee’, besliste ik, en nog dezelfde dag hoorde ik dat men op zoek was naar bosarbeiders. ‘Dat is het’, wist ik, en meteen schreef ik mijn sollicitatiebrief die ik, op de valreep, bij de boswachter in de bus stak. Wat later kreeg ik een uitnodiging voor een praktische proef. Eerst moest ik de onderdelen van een kettingzaag monteren, dan een boom vellen, daarna een boompje planten en wat uitleg geven over snoeien en onderhoud. Omdat ik jarenlang bij een houthakker had gewerkt, stelde dat geen enkel probleem. Maar wat uiteindelijk de doorslag gaf was mijn motivatie. Slechts één woord had ik op het sollicitatieformulier neergepend: PASSIE.”

“Sindsdien breng ik mijn dagen in het bos door. Een zaligheid, een droom van een job. Geen stress, een goede sfeer. We werken hard en efficiënt, we maken plezier, we grappen en lachen. En wat we vandaag niet hebben afgewerkt, doen we morgen wel. Dus voel ik mij zo vrij als een vogel. Natuurlijk sta ik op mijn werk niet met de bomen te praten. Stel je voor, nu al vinden mijn collega’s mij een rare vogel: een burgerlijk ingenieur met lange haren en een lange baard die voor 40.000 oude franken per maand het bos komt onderhouden.”

Hij lacht om mijn verbaasde blik. “Echt waar, ooit was ik een typische, rasechte burgerlijk ingenieur. Een uitgesproken rationele, sceptische mens. Bij mij moest men niet afkomen met zweverige, gevoelsmatige, energetische toestanden. Na mijn studies heb ik wiskundeles gegeven, in de bouw gewerkt, in een architectenbureau, bij de houthakker, in de stellingenbouw en de tuinbouw. Begrijp me goed, ik ben nog altijd blij dat ik die studies heb gedaan en dat diploma heb behaald. Op die manier heb ik ontdekt dat de wetten uit de fysica ook in de energetische wereld gelden. Door de parallellen te zien kan ik in mijn magisch werk handig gebruikmaken van mijn kennis over de materiële wereld. Ik kijk ook niet neer op mensen die zich louter met de materiële dingen bezighouden. Integendeel, zij zorgen dat de wereld draait en realiseren dingen die ik zelf niet wil doen. Maar mijn leven speelt zich elders af: te midden van het bos en de bomen, de natuur en de elementen.”

“Eén ding weet ik zeker: al verdien ik nauwelijks duizend euro per maand, toch ben ik zoveel rijker dan al die mensen met een BMW en een chique villa die tien keer meer verdienen dan ik. Ik heb genoeg, kom niets tekort. Mijn tuin is mijn rijkdom. Welke rijke stinker kan zich permitteren zulke zuivere groenten te eten? Wie kan dat betalen?”

(lachje) Ach, natuurlijk heb ik niets. Zelfs het huis waarin ik woon, is niet van mij. Ik zou wel graag een eigen stek hebben. Liefst een woning in de grond, ingebouwd in een heuvel, met een glazen zuidflank. Ik heb mijn droomhuis in mijn hoofd, badend in licht en stilte. De stabiliteitsberekeningen zijn gemaakt: alles opgebouwd rond een centrale kachel waarin ook het bad en de keuken zijn geïntegreerd. Met de aarde als schild tegen de warmte en de kou. (Zucht) Maar dat mag hier allemaal niet. De regeltjes laten zoiets niet toe.”

Terwijl de druïde praat, probeer ik, door de zwoegende ruitenwissers, mijn aandacht bij de weg te houden. Geen enkele uitdrukking is overdreven. Het regent dat het giet. Pijpenstelen is niets te veel gezegd. En kleintjes vraag ik aan de magiër of al dat water onze magische nacht niet verknoeien zal. “Ach neen,” antwoordt hij luchtig, “water is één van de vier elementen: symbool voor alles wat stroomt. Bovendien versterken de maan en het water elkaar en geven zij de nacht nog extra magie. Bij volle maan is de invloed op het vloeibare element op aarde – de getijden, de hormonale werking, de sapstroom in de planten – het sterkst. Niet alleen druïden en lunatiekers, maar ook doodgewone mensen en nuchtere wetenschappers erkennen de invloed van de maan op onze emoties en op de cyclus van geboorte en dood, verwekking en geboorte, groei en afname, getijden en hormonen. Zo weten ervaren houthakkers, geen softies maar koele commerçanten, maar al te goed dat waardevol hout ‘op de tocht’ geveld moet worden: tussen volle en nieuwe maan. Want als het sap wegvloeit, is het hout van betere kwaliteit: met minder beestjes en schimmels die rotting veroorzaken. De volle maan heeft iets extatisch, extraverts, alerts. Alles komt naar buiten, omhoog, in alle duidelijkheid. De nieuwe maan geeft dan weer een andere energie: meer introvert, stil en duister, ontdaan van alle glorie. Voor lunatiekers meestal een zwakke, depressieve en melancholische fase.”

Ik voel het, ik weet het: we naderen de mysterieuze plek waar we de nacht zullen doorbrengen. De weg waarop we rijden, gaat naadloos over in een straat, een wegel, een pad, een spoor in het bos. Donker, stik- en aardedonker is het als ik aan de rand van het bos de lichten uitknip en de motor afzet. Nieuwe maan. Ja ja, introvert, stil en duister, maar ook onheilspellend en afschrikwekkend nat, denk ik moedeloos. Zwijgend blijven we nog een tijdje in de wagen zitten. Naast mij lijkt de druïde zich te concentreren op wat komen gaat. Zelf zit ik slechts te hopen dat deze zondvloed eindelijk ophoudt.

“Waarom worden magische rituelen bij voorkeur ’s nachts uitgevoerd?” wil ik weten. De druïde schrikt op. “Naast een praktische overweging – ik werk tijdens de dag en heb nauwelijks tijd voor mijn druïdenwerk – is daar een goede reden voor. Overdag treed je naar buiten, manifesteer je je in de wereld, regeert je bewustzijn. ’s Nachts daarentegen komt het onderbewuste veel sterker naar boven. In dromen, angsten en andere verwerkingsprocessen steekt alles wat je overdag niet opmerkte de kop op. Wie ’s nachts wakker is, krijgt niet alleen gemakkelijker toegang tot die onderbewuste processen, maar ook tot die andere wereld. Overdag zijn de poorten tussen de gewone, dagelijkse realiteit en de magische wereld min of meer gesloten, ’s nachts staan ze wagenwijd open. Dan heerst niet langer de bewuste wil, maar sluipen er ook andere, meer mystieke, ongrijpbare krachten binnen.”

Moeizaam strompelen we door het bos, schuifelend en struikelend over uitstekende rotsen en boomwortels. De druïde lijkt zonder licht zijn weg te vinden, maar ik knip dankbaar mijn zaklamp aan. Verder en verder dringen we het bos in tot we aan de scherpe rand van een diep, komvormig dal staan. “Hier moeten we recht naar beneden”, zegt de man luchtig, alsof dat op zo’n natte en steile ondergrond een klus van niets is. Maar het lukt, wonder boven wonder, al glijden we soms metersdiep op ons zitvlak naar beneden. En daar, naast een beekje dat deze nacht tot een heus riviertje is aangezwollen, ligt een grote, platte, ronde steen. La Table des Sorcières. De Heksentafel.

“Dit is een krachtplaats,” vertelt de druïde, “zoals Stonehenge in Engeland, Carnac in Bretagne of Wéris in eigen land. In oude beschrijvingen van de streek kun je lezen dat deze steen hier al ontzettend lang ligt. Nochtans is de Eifel de dichtstbijzijnde plaats waar je dit soort gesteente terugvindt. Bovenmenselijke inspanningen moet het gekost hebben om deze loodzware steen – zeker twee meter doorsnede, veertig centimeter dik, gemakkelijk ettelijke honderden kilo’s zwaar – zo ver te verplaatsen. Tal van legenden doen trouwens de ronde over deze plek. De ene vertelt hoe de vrouwen hier vroeger de was kwamen doen. ’s Avonds lieten ze hier de ongewassen stukken achter, om ze ’s ochtends netjes gewassen en opgevouwen terug te vinden. Andere legenden gaan over liefdesmagie en vruchtbaarheidsrituelen. Jonge koppels die hier kwamen vrijen, waren voor de rest van hun leven met elkaar verbonden. Onvruchtbare vrouwen die hier bepaalde rituelen kwamen uitvoeren, werden zwanger.”

Dan opent de druïde zijn rugzak en haalt er een zware, fluwelen tovenaarsmantel uit die hij in één beweging over zijn schouders gooit. En plots is hij een echte magiër die ik, zonder nog te spreken of te bewegen, zijn werk laat doen. Met grote passen trekt hij een cirkel rond de Heksentafel, en spreekt dan plechtige woorden uit. Letterlijk kan ik ze niet herhalen, maar ik begrijp dat hij de cirkel tot een heilige ruimte verklaart. Door salie te verbranden verwijdert hij de kwade en onzuivere krachten in de buurt van de Tafel. Mij vraagt de druïde slechts om aandacht en respect op te brengen, met heel mijn wezen hier en nu te zijn. Dat probeer ik, uiteraard, en gefascineerd laat ik mij in dit vreemde scenario meevoeren. Eerst de pijpceremonie. Kop en steel worden gezuiverd met salierook, daarna wordt de pijp met kruiden gevuld. Elk om beurt nemen we de pijp in de mond en blazen de rook in de vier windrichtingen.

“Aan de Krachten van de Hemel en de Aarde

En van de Wereld van de Mensen vraag ik

Om de Magie van de Nacht te mogen beleven,

Om de Wezens van de Nacht uit te nodigen.”

Indrukwekkend is de druïde als hij boven op de Heksentafel stapt en, hoog boven mij, met luide stem een mantra begint te zingen. En geloof het of niet, beste lezer, maar terwijl hij daar, imposant in zijn tovenaarsmantel, met gestrekte armen naar de hemel reikt, stopt het eindelijk met regenen.

Was dat toveren?” vraag ik later op de nacht aan de druïde. Dicht tegen elkaar aan zitten we nu op het droge, in een grotje vlak bij de Heksentafel, maar onzichtbaar voor wie de plek niet kent. Volgens de druïde is deze piepkleine holte door een kluizenaar of een magiër voor meditatieve doeleinden uitgekapt. “Of voor amoureuze”, denk ik romantisch, ondanks de regen die opnieuw met bakken uit de hemel valt, en ook vervaarlijk langs de wanden van de grot naar binnen begint te sijpelen.

“Ach, natuurlijk tover ik geen gat in de wolken,” zegt de druïde, “maar we waren wel op het juiste moment op de juiste plaats. Dat is toveren: je bent er, en alles valt samen. Hadden we daar naast een bak bier zitten lullen, dan hadden we helemaal niets opgemerkt. Bestaan tovenaars? Ja, een tovenaar is iemand in wiens aanwezigheid het lot zich voltrekt. Vaak is het een weirdo, een mafketel die louter door zijn aanwezigheid de dingen in beweging zet. Iemand die, bewust of onbewust, in staat is de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Iedereen kent toch mensen met een bijzondere uitstraling? Bij sommigen voel je je meteen op je gemak, bij anderen krijg je meteen de daver op het lijf. En à la limite weet ik zeker dat er in elk van ons op sommige momenten, hoe zeldzaam ook, een tovenaar schuilt. Momenten van extase, verliefdheid of vervoering. Alsof je plots in een andere wereld komt. Alsof je zelf kunt toveren.”

“Toverkunst ligt vaak dichtbij: de magie van het dagelijkse leven voltrekt zich elke dag. Stel: je rijdt met de auto en laat, door even te vertragen en met je lichten te knipperen, een andere wagen passeren. Let maar eens op, op één of andere manier zal jou al snel hetzelfde overkomen. Je zet een bepaalde energie in gang, en onvermijdelijk krijg je die terug. Op dezelfde manier kun je, heel bewust, bepaalde handelingen stellen om zo de loop van de dingen te beïnvloeden. Als jij gelooft dat je beter slaapt als je vooraf de plantjes water geeft, zal dat op den duur ook zo zijn. Als jij een onzevader uitspreekt voor je iets moeilijks gaat doen, zal dat gebed je ook effectief kracht geven. Als iedereen gelooft dat er in Lourdes wonderen gebeuren, verhoogt dat de kans dat er ook effectief een mirakel gebeurt. Dat is precies de kracht van bepaalde rituelen, woorden, gebeden en gebaren.”

“Maar zulke fenomenen kun je evenzeer een kwestie van psychologie, geloof of sociale interactie noemen”, opper ik.

“Noem het zoals je wilt. Geloof? Bijgeloof? Geen probleem. Magie en druïdisme zijn geen wegen die voor iedereen geschikt zijn. Zelf werk ik heel graag met symbolen en rituelen. Niet alleen als techniek om mijn ratio uit te schakelen, maar ook om één te worden met het bos, de bomen en de natuur rondom mij. Met rituelen vier ik de volle maan en de acht jaarfeesten. Zij scherpen mijn gevoeligheid aan en brengen mij in overeenstemming met de cyclus van de dingen – dag en nacht, winter en zomer, jong en oud – en de vier elementen, windrichtingen, seizoenen en levensfasen. Weet je wat mijn definitie van een ritueel is? Het bezingen van de schoonheid van de kosmos. Magische momenten waarop ik een diepe bewondering en verwondering voel. Een grote dankbaarheid om de schoonheid van de dingen. Pure poëzie. Zomaar. Onvoorbereid. Sensaties waarvan ik het bestaan niet vermoedde. Woorden die nergens vandaan lijken te komen. Ongekende gevoelens. Het voelen van aanwezigheden. Dansende elfen. Tevredenheid. De natuur zindert. Heel rijk vind ik het om via bepaalde technieken tot zulke ervaringen te komen.”

“Zot moet je zijn om een hele nacht met een druïde in een donker bos door te brengen”, grap ik. “Verklaren velen jou niet gek?”

“Natuurlijk,” schatert hij, “hoe zotter, hoe groter de kracht. Maar wees gerust, slechts heel weinig mensen weten dat ik met druïdisme en magie bezig ben. Daar loop ik niet mee te koop. Op mijn werk vermoedt men niets, en ook mijn ouders, kennissen en buren zijn niet op de hoogte. Daarvoor is dit alles veel te intiem, te kwetsbaar ook.”

Castaneda noemt dit soort kennis beheerste waanzin, en dat vind ik een perfecte omschrijving. De beste tovenaars zijn schizofrenen: mensen die in twee werelden leven. Hoe meer je in die ‘andere wereld’ gelooft, hoe sterker hij wordt. Het verschil tussen een druïde en een schizofreen is dat de eerste altijd het onderscheid blijft maken. Zolang je beide werelden netjes gescheiden kunt houden en normaal functioneert in de dagelijkse realiteit, is er geen probleem. En kun je alleen maar genieten van die bijzondere momenten waarop de deur toch even opengaat en er iets wonderlijks gebeurt. Dat noemt men dan ‘de ironie van het lot’. Geloof me, het leven is één grote tarot.”

“Zoals een boom naar de hemel reikt, het zonlicht vangt en in zuurstof omzet, zo probeert ook een druïde die verticale verbinding te maken van de hemel naar de aarde.”

“Die eik heeft mij ongelooflijk veel geleerd. Telkens ik daar zat, kreeg ik inzichten, zag ik plots verbanden, een groter geheel.”

“Overdag zijn de poorten tussen de dagelijkse realiteit en de magische wereld min of meer gesloten, ’s nachts staan ze wagenwijd open. Dan heerst niet langer de bewuste wil.”

“Ik weet zeker dat er in elk van ons op sommige momenten, hoe zeldzaam ook, een tovenaar schuilt. Momenten van extase, verliefdheid of vervoering.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content