“Het ligt als een steen op je maag”, verklaarde een aangeslagen premier Di Rupo toen hij onlangs het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau bezocht. Weinigen weten echter dat in Brussel, aan de mondaine Louizalaan, al even schrijnende getuigenissen van de naziterreur worden overgelaten aan de grillen van privé-eigenaars.

I k zal… nooit opgeven’ ‘Aan mijn lieve vrouw… alvorens te sterven… aan jou en aan mijn drie kinderen… mijn laatste gedachten’. Inscripties als deze zijn in overvloed aan te treffen in de kelders van twee appartementsgebouwen, Louizalaan 453 en 347. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de Sicherheitspolizei (met als meest gevreesde onderdeel de Gestapo) op die panden haar oog laten vallen. Honderden agenten, onder wie tientallen Belgische tolken en telefonisten, zouden op de Brusselse Dienststelle werken, de belangrijkste van ons land.

Hier werden joden en politieke gevangenen naartoe gebracht en gefolterd. Getuige daarvan de talrijke inscripties in de kelders die uiting geven aan hun wanhoop, woede en pijn. Ze zijn in de muren gekrast met spijkertjes, pennen, spelden, uit kleding gepeuterde sluitingen of desnoods met de vingernagels, soms bij een gloeilamp, soms in de spaarzame lichtvlek die door een keldervenster viel.

De gebouwen van de Gestapo aan de Louizalaan waren in de hele hoofdstad bekend. Mijn neef Joe (84), die als tiener in Brussel woonde, is de sfeer van schrik en dreiging nog niet vergeten. “Een van onze buurjongens, een agressieve Gestapoman, werkte in dat gebouw”, mailt hij mij vanuit Brisbane. “Hij schrok er zelfs niet voor terug een andere buurjongen te laten arresteren, nota bene een oude schoolvriend van ons én van hem. Zo ging dat toen.”

Wraak en heldenmoed

Zeventig jaar na datum staan de fotograaf en ik voor het gebouw, Louizalaan 453, op het kruispunt met de Demotlaan, tegenwoordig een nog altijd naargeestig maar nu ook in staat van verval verkerend ‘bâtiment’. Op de eerste verdieping zijn renovatiewerken bezig, behalve een verdwaalde Belgische vlag doet niets aan de oorlog denken. Het is etenstijd ; geuren vol exotische kruiden en specerijen drijven naar buiten. Op een pleintje voor het gebouw, omgeven door gras en blauwe steen waar aan de brokstukken te zien al flink wat auto’s tegenaan zijn gereden : het gouden borstbeeld van een man met vliegeniersmasker die verheven naar de lucht kijkt. Baron Jean de Selys Longchamps, staat erop te lezen. Daaronder de contouren van een jachtvliegtuig, in het beton uitgebeiteld.

Een Hawker Typhoon, zo weet ik, want ik heb alles over deze man en zijn opmerkelijke daad gelezen. Ik heb gelezen over die fameuze ochtend van 20 januari 1943, toen hij opsteeg van het vliegveld in Engeland waar hij als Belgische piloot gestationeerd was bij de Royal Air Force. Hij stond bekend als een wat stijve aristocraat. Samen met een andere piloot, sergeant-vlieger André Bianco, had hij die dag al treinen en spoorweginstallaties bestookt tussen Kortrijk en Gent. Daarop gaf de Selys Longchamps zijn vleugelman de opdracht naar Engeland terug te keren. Zelf vloog hij verder naar Brussel, om een vermetel plan uit te voeren waar hij al een tijd op broedde. De Selys had het een paar keer aan zijn superieuren voorgesteld, maar die wilden geen toestemming geven. Vandaar dat hij besloot het in zijn eentje te proberen : een strafexpeditie tegen het hoofdkwartier van de Gestapo in Brussel, waar volgens het verhaal zijn vader was gefolterd.

De Selys vloog laag over de grond, via Zellik ging het over de voorsteden van Brussel tot hij het Justitiepaleis voor zich zag opdoemen. Hij maakte een bocht over het Poelaertplein en scheerde over de arcaden van de Cinquantenaire en over de huidige Franklin Rooseveltlaan, richting Louiza. Met zijn twaalf verdiepingen was het Gestapohoofdkwartier het hoogste gebouw van de brede avenue, die destijds nog niet zo was dichtbebouwd als tegenwoordig. De piloot kende Brussel als zijn broekzak ; in de onmiddellijke omgeving van het Gestapohoofdkwartier had voor de oorlog een goede vriend van hem gewoond.

Toen hij het Gestapohoofdkwartier in het vizier kreeg, dook hij erop af en zette zijn vier kanonnen van 20 mm in werking. Een regen van kogels sloeg in op het gebouw. Het resultaat was even precies als vernietigend : onder meer Muller, een van de hoogste officieren in Brussel, werd dodelijk getroffen en ook Alfred Thomas, die zich bezighield met het opsporen van Belgische joden. Nog eens tien tot dertig Duitsers, afhankelijk van de bron, raakten bij de aanval gewond. Volgens een hardnekkige stadslegende troffen de Selys’ kogels echter ook een spion die voor de geallieerden geïnfiltreerd was bij de Gestapo. Op zijn lijk zou een lijst met namen zijn aangetroffen waardoor – de ironie – nogal wat verzetsstrijders konden worden gearresteerd.

Nadat hij zijn machinegeweren had leeggeschoten, vloog De Selys rakelings over de daken van de hoofdstad, schoof de cockpit van zijn vliegtuig open en gooide boven het koninklijk paleis een Belgische vlag uit en een Union Jack. Ook liet hij op de terugweg een duizendtal Belgische vlaggetjes naar beneden dwarrelen die hij had meegebracht.

Onverschillige eigenaars

Minstens even indrukwekkend als de eenmansactie van de Selys zijn de inscripties die tot op heden te zien zijn in de kelders van het Gestapohoofdkwartier aan de Louizalaan 453 en 347, waar de Duitsers na de aanval hun intrek namen.

De gedenkwaardige woorden, aangebracht door de ongelukkigen die daar zaten opgesloten, raakten na de oorlog al vlug volledig vergeten. RTBF-journalist André Dartevelle herinnert zich hoe hij ze pas een halve eeuw later terug ontdekte, in 1994 : “Met het oog op mijn film A mon Père Résistant wou ik de martel- en gedenkplaats van naderbij leren kennen. Nummer 347 van de Louizalaan was ik vaak tegengekomen in getuigenissen van verzetsstrijders en in hun dossiers die ik steeds weer herlas. (…) Vanuit de inkomsthal troonde ik de beheerder mee naar de kelders. Daar opende hij een lege cel, die van de huisbewaarder. Door een kelderraam viel zwak licht binnen. Ik stak mijn zaklamp aan, liet ze zijwaarts over de muur glijden. Tientallen graffiti lichtten op : vrouwennamen, data, eigennamen, woorden van liefde en afscheid. De verbijstering van de beheerder staat me nog levendig voor de geest. De ontroering die zich bij het lezen van zulke graffiti van je meester maakt, valt niet te beschrijven. Als stomme oproepen weerklonken ze in ondergronds duister en stilte. Ik had de fysieke indruk van een aanwezigheid en intimiteit, alsof ze zich schuilhielden achter hun woorden, wachtend op een getuige om ze hem in te fluisteren, opdat hij zou herhalen, opdat iedereen weet krijgt van het uur van de waarheid dat binnen deze muren werd doorstaan.”

Zozeer als Dartevelle onder de indruk was van de hartenkreten, zo onverschillig laten ze de huidige eigenaars van de appartementsgebouwen. “Veel is hier niet meer te zien”, zegt Patrick Bemer, syndicus van het pand op het nummer 453, wanneer we hem opbellen. “We krijgen af en toe aanvragen, maar de eigenaars leven liever in de luwte. Ze zijn bang dat we hier te veel volk over de vloer gaan krijgen.”

In het gebouw zelf hebben we echter geluk. We raken in gesprek met een van de bewoners, een Britse vrouw die ontgoocheld is over de laksheid van de andere eigenaars. “Het is een schande dat ze dit niet willen openstellen voor het publiek”, zegt ze. “Deze getuigenissen zijn van historisch belang en de eigenaars zouden verplicht moeten worden om hun kelder toegankelijk te maken. Destijds, toen de bewoners hun appartement kochten, werd er uitdrukkelijk gezegd dat ze niets aan hun kelder mochten veranderen. Maar nu heeft het gebouw een meerderheidsaandeelhouder, en de syndicus is niet tegen hem opgewassen.”

Ze laat ons binnen in het gebouw en gidst ons door de kelders. Behalve de gasmeters en de tellers van de elektriciteit, is daar sinds 1943 amper iets veranderd. We zien vuilniszakken, de gebruikelijke kelderspinnenwebben en de sombere deuren waarachter verzetslui zuchtten en hun aangrijpende boodschappen in de muren griften. Akelige gedachte dat die getuigenissen in handen zijn van privépersonen die ermee kunnen doen wat ze willen. De muren zijn al eens overgekalkt en geschilderd, waarbij de minst diepe inscripties verloren gingen. Eerstdaags kan ook de rest voorgoed worden vernietigd, al was het maar om aan de belangstelling van toekomstige pottenkijkers te ontsnappen.

“Begrijp jij dat nu ?”, vraag ik aan de fotograaf als we even later door de tunnels van de hoofdstad rijden.

“Als ze hun kelder kwijt zijn, kunnen ze nergens hun vuilniszak meer zetten”, zegt hij met Vlaamse nuchterheid.

“Ze hoeven hun kelder toch niet af te staan ?” werp ik tegen. “Ze kunnen een glasplaat voor de inscripties laten zetten en de kelder twee keer per jaar voor het publiek openstellen. Sommige zaken gaan nu eenmaal voor op je eigen leventje. Ze zouden beter een voorbeeld nemen aan de moed van de Selys Longchamps.”

Politieke druk

Ik ben niet de eerste en ook niet de enige die de erfenis van de Louizalaan bewaard zou willen zien. Eind vorig jaar organiseerde de Stichting Auschwitz in de Koninklijke Bibliotheek van België een studiedag over de zetel van de Gestapo in Brussel, en over de mogelijkheden om de inscripties in de kelders te beschermen. “We hebben toen ook de eigenaars van de appartementen in kwestie uitgenodigd”, zucht Daniel Weyssow van de Stichting. “Geen van hen is komen opdagen.” Ook de politiek werd ingeschakeld. “De cel Monuments et sites heeft een brief geschreven naar de syndicus van beide gebouwen”, aldus Weyssow. “Daarop is echter nooit antwoord gekomen. Er is een parlementaire vraag gesteld aan Charles Picqué, minister-president van de Brusselse hoofdstedelijke regering, die beloofde stappen te ondernemen. Ook burgemeester Freddy Thielemans heeft een brief geschreven naar de eigenaars. Maar telkens krijgen we nul op het rekest. Misschien zijn de eigenaars bang dat de waarde van hun appartement zal dalen, of dat ze door hordes toeristen onder de voet zullen worden gelopen. Het is een feit dat het hier om privé-eigendom gaat, en blijkbaar vinden de bewoners dat niemand zich daarmee moet bemoeien. Toch blijft het schrijnend dat men voor de aanleg van een autosnelweg huizen kan onteigenen, maar dat historische getuigenissen zoals in de Louizalaan worden overgelaten aan de goeddunk van particulieren. Op nummer 347 is het zelfs nog erger dan op nummer 453. De conciërge heeft daar uitdrukkelijk opdracht gekregen om niemand binnen te laten.”

Ik herinner me mijn telefoontje met een eigenaresse van het nummer 347, de erfgename van een bekende familie van pralineproducenten. “Les caves ?” klonk het enigszins geërgerd aan de telefoon. ” Nettoyé. Refait. Niets meer te zien. Ik heb er trouwens nooit iets opgemerkt. En als u mij nu misschien met rust wilt laten, mijnheer, ik heb vandaag nog werk te doen.”

“Ik heb nooit een verzoek vanuit politieke hoek ontvangen”, zegt dan weer Patrick Bemer, syndicus van het destijds door de Selys gemitrailleerde gebouw. “Aanvragen van journalisten, dat wel. Maar geen brieven van officiëlere strekking.”

Vreemd. Het is duidelijk dat men aan de Louizalaan sommige potjes gedekt wenst te houden.

Ik denk aan de wanhoopskreten in de kelders van nummer 543, waar gelukkig foto’s van gemaakt zijn. De strijdvaardigheid van Plutôt mourir debout que vivre à genoux of debout les damnés de la terre ! Debout les soldats de la faim ! contrasteert fel met de laksheid die er bij de huidige eigenaars heerst. Pour la Belgique, zegt een andere inscriptie. Maar la Belgique heeft tot dusver niet veel teruggedaan. In het buitenland, in steden als Keulen, Krakau en Sarbrück zijn er nochtans wel voorbeelden van vergelijkbare gebouwen die zijn beschermd of zelfs omgebouwd tot museum.

Bewonderd maar gedegradeerd

Maar hoe verging het verder Jean de Selys Longchamps, de piloot die in zijn dooie eentje de Gestapo een lesje leerde ? Na zijn huzarenstukje vloog hij terug naar Engeland, net op tijd om aan de Duitse jagers te ontsnappen. Het geluk hielp hem daarbij een handje, want juist die dag voerde de Luftwaffe een grote aanval uit waardoor er amper jachtvliegtuigen waren in het Belgische luchtruim.

Het nieuws van zijn eenmansactie raakte bekend. Hoewel zijn actie bewondering opwekte, konden zijn superieuren er niet om lachen. Hij werd gedegradeerd wegens het niet gehoorzamen van bevelen en omdat hij onnodige risico’s nam.

Het bericht van de aanval verspreidde zich als een lopend vuurtje door Brussel. “Op de een of andere manier wisten we al heel snel dat een Belgische piloot achter deze aanval zat”, herinnert mijn neef Joe zich. Eindelijk was er goed nieuws, een bewijs dat de Duitsers toch niet zo onoverwinnelijk waren.

Drie maanden na zijn heldendaad kreeg de Selys als hoge onderscheiding het Distinguished Flying Cross. Amper een half jaar later, in de nacht van 15 op 16 augustus 1943, werd zijn landingsgestel bij een missie boven Oostende echter zwaar beschadigd door de Duitse luchtafweer. Toen de Selys probeerde te landen op het vliegveld van Manston vloog zijn toestel te pletter en brak in twee stukken. De Belgische ace was op slag dood.

Na de oorlog werd hij postuum ridder in de Leopoldsorde. In de buurt van het voormalige Gestapo-hoofdkwartier, waar de Louizalaan samenkomt met de Emile de Motlaan, ligt nu als alledaagser eerbetoon de Carrefour Jean de Selys Longchamps.

Beroemder dan door de aanval op het Gestapo-hoofdkwartier zou de naam de Selys Longchamps echter worden door een amoureus royaltyverhaal. In de tijd dat koning Albert II nog prins van Luik was, had hij een affaire met Sybille de Selys Longchamps, een nicht van de piloot. Uit hun geheime relatie ontsproot in 1968 een dochter die als Delphine Boël bekendstaat.

De rest is geschiedenis, en soms laten haar rafelige draden zich op vreemde manieren aaneenknopen. Uitgerekend op de dag dat de fotograaf en ik de kelders van de Louizalaan bezochten, verneem ik achteraf, stierf Régine Krochmal, een van de laatste nog levende verzetsstrijdsters die er tijdens de oorlog zaten opgesloten.

Door Jean-Paul Mulders – Foto’s Wouter Van Vaerenbergh

Jean-Paul Mulders zoekt uit hoe de folterkamers van de Louizalaan weer ‘banale kelders’ werden

De Selys besloot het in zijn eentje te proberen, zonder toelating : een strafexpeditie tegen de Gestapo

“Ik stak mijn zaklamp aan, tientallen graffiti lichtten op : vrouwennamen, woorden van liefde en afscheid. De ontroering viel niet te beschrijven”

“Les caves ? Nettoyé. Refait. Niets meer te zien. Ik heb er trouwens nooit iets opgemerkt”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content