Bangeriken zijn het, de pygmeeën. De kleine meesters van het woud gaan níet onvervaard luipaarden en bosolifanten te lijf, zoals ik in mijn wildste dromen had gezien. Ze schrikken van het minste geritsel in de struiken, plooien zich dan nog kleiner dan ze zijn, zweten een ander soort zweet dan dat van de klamme warmte waaraan ze gewend zijn. Dikke druppels, parels van angst rollen traag langs hun slapen. De eerste keer dat ik die commotie meemaakte, in stilte en bewegingloosheid versmacht, sloeg de schrik ook mij om het hart. Je ziet haast niets in het dichte struikgewas van een tropisch regenwoud. Geritsel kan dus van alles zijn. Het kan ook ontaarden in gekraak. Die eerste keer wist ik niet dat zelfs kleine dieren in dicht struikgewas veel lawaai kunnen maken. Noch dat, omgekeerd, grote dieren zoals olifanten heel stil kunnen zijn.

Als bioloog zat ik in die tijd met het concept van de Machtige Jager in mijn hoofd, de oerman die lijf en leden op het spel zette om groot wild te doden en zo indruk te maken op bevruchtbare vrouwen. En met visioenen van onze voorouders die met speren reusachtige mammoets en wolhaarneushoorns te lijf gingen in wat nu de Kempen is. Het grootste beest dat daar nu leeft, is een koe, waar je als jager niet veel eer van haalt.

Ik had verhalen gehoord over rituele luipaardmannen, over krokodilmensen, over Masai die leeuwen aanvallen om hun viriliteit te bewijzen. Ik had in musea diorama’s gezien met gorilla’s, voorgesteld als baarlijke monsters, en foto’s van ruimbesnorde mannen met tropenhelmen en geweren op gorillalijken. Soms stonden achter die valse blanke helden de spoorzoekers met hun speren. Ongetwijfeld deden zij het gevaarlijkste deel van het jachtwerk.

Maar bij het geritsel in het regenwoud van de pygmeeën was de imposante charme van het grote beest opeens minder aanlokkelijk. Ook de mythe van de Machtige Jager ging onderuit. De pygmeeën bestierven het van angst voor de confrontatie met het Machtige Dier : verwondingen zijn gevaarlijker dan bij ons, want moeilijker met succes te behandelen. Toen de opschudding uiteindelijk niet veroorzaakt bleek te zijn door een luipaard en niet door een olifant, maar door een bosvarkentje dat er nog in slaagde te ontsnappen ook, was ik een illusie armer. De pygmeeën hadden het niet aangedurfd de aanval in te zetten. Overal gaan mensen in het defensief, schuwen ze risico’s. Ook in het regenwoud, hoe paradijselijk in onze verbeelding ook, met moedige mensen die één zijn met de natuur. Het is een voortdurende bron van gevaar.

Meerdere keren al werd ik met grote dieren geconfronteerd. Meestal in Afrika. Ik overleefde een crash van een bootje met een nijlpaard en enkele close encounters met olifanten, leeuwen en gorilla’s. In de natuur levende gorilla’s zijn overigens vredelievende wezens, veel gastvrijer voor ons dan wij voor hen. Geen monsters, zoals routineus beschreven door hypocrieten die zichzelf graag als machtige jagers voordoen.

Maar de levendigste herinneringen bewaar ik aan ontmoetingen met grote dieren in Noord-Canada : met walvissen en vooral met ijsberen.

Jaren geleden bracht ik als wetenschappelijk onderzoeker de zomermaanden door op Baffin Island, met drie collega-biologen van de Canadian Wildlife Service. Op dit reusachtige eiland ringden we zeevogels in het kader van een project om eventuele lange- termijngevolgen van oliewinning op het arctische ecosysteem te monitoren. Een vliegtuigje met dikke banden zette ons met ons hele hebben en houden af op kiezelstranden in de buurt van de kliffen met broedende vogels. Nergens een levende ziel te bespeuren, nergens dus een bron van voedsel of drank, tenzij als ‘buit’. Maar jagen was niet aan de orde : we kwamen in vrede met de natuur, we waren milieubeschermers in overheidsdienst.

Op het strand trokken we een keuken- en een materiaaltent op, bovenop het veiliger klif twee slaaptentjes. Om een min of meer normale nachtrust te garanderen, spanden we rond de slaaptentjes een berenalarm : een draad met twee magneten. Als iets de draad zou raken, schoven de magneten van elkaar en begon er een sirene te loeien. Beangstigend, als je ’s nachts met een slaapkop moest plassen en per ongeluk over de draad sukkelde. Want we waren alle vier gewapend, verplicht, government policy, om ons te beschermen tegen ijsberen. Met een soort riotgun waarin vijftienmillimeterkogels pasten, blinkende bollen.

Overal waren er ijsberen op Baffin Island. We zagen er elke dag, al gaat het om een bedreigde diersoort. Dat leverde prachtige waarnemingen op. Zoals die gigantische beer, slapend op een richel halverwege een grijze helling. Die ineens bleek verdwenen te zijn zonder dat we wisten waarheen. Een vaststelling die het kleinste greintje machtige- jagergevoel dat we zouden hebben gehad meteen uit ons lichaam joeg. Er was ook een moederbeer met twee spelende jongen. Met haar neus in de lucht traceerde ze de vreemde luchtjes die ze opving. We merkten haar op toen we bijna op de tip stonden van een schiereiland met een kolonie walrussen. Wellicht waren de beren ook op weg daarheen. De plek was rotsig, zodat we de familie niet in het oog konden houden en we op de voorzienigheid moesten vertrouwen om ze discreet te kunnen omzeilen.

Altijd hadden we bommetjes en vuurpijlen op zak om beren af te schrikken als ze te dichtbij kwamen. Dat werkte perfect. De geweren golden enkel als noodoplossing. Naderde een beer toch tot op tien meter, dan was de boodschap : schieten, zonder aarzelen. Wettige zelfverdediging. De Canadese overheid wilde het risico op slachtoffers onder haar personeel zoveel mogelijk beperken. Op Baffin Island betekenden beren meer dan een mooi verhaal vol witte romantiek voor National Geographic Channel. Ze waren een constante bedreiging. En zo hoort het. Wij moeten onze plaats kennen in de wereld.

Het leven op Baffin Island was geen lachertje. En dat had niet alleen met de beren te maken. Dikke wolken van miljoenen stekende muggen konden een wandeling tot een hel maken. Het minste straaltje zon stimuleerde ze tot intense activiteit. Alleen bij stevige wind of regen verdwenen ze in de toendravegetatie. Soms smeekten we dus om wind of regen, al was het maar voor even. Maar die kon dan weer ontaarden in een poolstorm, die dagen kon duren. Dan zat er niets anders op dan te wachten tot die luwde. Wat betekende : niksen in de slaaptent, bestand tegen poolstormen, want zo flexibel dat ze zonder te scheuren bijna plat op je lichaam ging liggen als het hard waaide. Dagen op je rug op een matrasje met een flapperend zeil op je neus, ‘gezellig’ viel dat niet te noemen. En constant dat geweer bij de hand, want het geloei van de wind overstemde soms het beren- alarm.

De beren zelf bleken ongevoelig voor regen, voor wind, voor muggen. Ze leidden hun leven, zonder of met mensen in de buurt.

We hielden het niet vol, Dave en ik, het eindeloze mijmeren in de tent. We konden ons niet lang genoeg wentelen in bespiegelingen over wat we misten, over wat we gedaan zouden hebben mochten we thuis zijn gebleven, over de minder aanlokkelijke kanten van een bestaan als bioloog. De twee oudere leden van de expeditie, gepokt en gemazeld door de poolavonturen, konden geduldig dagen blijven liggen met de gedachten op oneindig. Dave en ik, de jonge garde, trokken regelmatig naar de keukentent op het strand. Bij het gasvuurtje probeerden we de uren weg te kletsen. Ook het verhaal van de Machtige Jager gingen we niet uit de weg, want toen al daagde het ons dat dat niet helemaal klopte. Waarom zouden mannen hun leven wagen om een stuk uit een reusachtig beest te snijden en het mee naar het haardvuur te nemen om een vrouw te versieren ? Zonder middelen om vlees lang te bewaren konden ze evengoed een rendiertje of een haas verschalken om indruk te maken op de dames. Het beeld van de Machtige Jager leek ons bij nader inzien whishful thinking van moderne mannelijke biologen, die er wellicht mee worstelden dat er niets heroïsch gebeurde in hun eigen leven.

De storm teisterde de keukentent, we vreesden dat ze het zou begeven. We sloten ze om te voorkomen dat de wind ze zou vatten en wegblazen. Hoewel alweer government policy gebood de voorkant open te houden om nieuwsgierige beren te spotten en die vervolgens met bommetjes en vuurpijlen te verjagen. Maar de aanhoudende regen en wind hadden ons murw gemaakt.

Opeens was er gemorrel aan de voorkant van de tent. De anderen zijn het ook beu onder hun zeil, dachten we spontaan. Dave trok een van de touwen los. En prompt stak een beer zijn kanjer van een kop naar binnen, de neus in de lucht, zoals beren altijd doen als ze iets verkennen, blijkbaar dus ook op minder dan een meter. Ik denk niet dat ik ooit iets indrukwekkenders heb gezien. Ik denk ook niet dat ik ooit meer adrenaline in mijn lichaam heb gevoeld dan toen. Tot overmaat van ramp stonden de geweren langs de berenkop. ” The guns !” riep Dave boven het gehuil van de wind uit. Ik reikte langs de beer, die gelukkig ook niet goed wist wat te doen, en zag zijn enorme poten. Eén slag en ik kon het vergeten. Medische hulp was uitgesloten, de storm maakte vliegen onmogelijk. Een drama was in de maak.

Ik kon net bij het wapen, de kogel zat klaar. Ik richtte tussen de poten, op de keel, en haalde de trekker over. Een luide knal. De beer schoot meters achteruit. Hij bloedde hevig, kwam terug naar voren. Maar Dave vuurde een tweede keer en het dier liep weg, de donkere storm in.

Verslagen zetten we ons op onze stoeltjes, hopend dat de twee anderen de schoten niet hadden gehoord. Maar ze kwamen onmiddellijk naar het strand. We zetten ons schrap voor een nieuwe storm. Een storm van terechte verwijten.

Het enige dier dat ik ooit schoot, was deze ijsbeer. Het doet nog altijd pijn als ik eraan denk. Ik zie er niks heldhaftigs aan, niks avontuurlijks. Beren laten leven en er samen mee leven – dat is pas avontuur.

Een vriend van mij is grootwildjager. Thuis heeft hij een opgezette poema staan, voor veel geld geschoten in de Rocky Mountains. Die trofee had niets te maken met de Machtige Jager, maar alles met schieten. De man kon de trackers en de honden niet volgen en wachtte in de lodge op het bericht dat de honden de poema in een boom hadden gedreven. Hij knalde het dier er gewoon uit. Maar hij deed tenminste eerlijk zijn verhaal.

Ik erger mij blauw aan zelfverklaarde avonturiers genre Jef Geeraerts. Ook een jager, een klein ventje met een groot geweer. Ooit schoot hij in Alaska een beer, waar hij toen veel misbaar over maakte. Lang geleden verbaasde hij de Vlaamse wereld met verhalen over het koloniale Congo. Die sloegen vooral in omdat Vlaanderen het koloniale Congo niet kende, en dus niet wist dat er niets avontuurlijks was aan het dollen met zwarte vrouwen (het is in Congo vooral moeilijk níet te dollen met zwarte vrouwen), of aan het jagen op buffels als je de juiste spoorzoekers weet te vinden en je alleen je schot moet plaatsen (net zoals met zwarte vrouwen).

Zelfs nu nog wordt de mythe van de Machtige Jager in stand gehouden. De Machtige Jagers van nu zijn valser, pathetischer dan die van vroeger of die van het regenwoud. Want zij hebben geweren en cultiveren zélf hun mythe. Terwijl wíj de mythe cultiveren van onze voorouders, of van de als primitief bestempelde stammen van vandaag. Wij maakten van hen iets dat ze misschien niet wilden zijn. Een wereld van verschil.

Na de uitbrander omdat we de regels overtraden – regels die evenzeer dienden om ons te beschermen tegen dieren als omgekeerd -, werden Dave en ik eropuit gestuurd. Met als missie : volg de gewonde beer. En maak hem af, want hij kan gevaarlijk zijn voor eventuele Inuit in de buurt. Volgen was niet zo moeilijk, zelfs niet in de storm. Er vertrok een breed bloedspoor vanaf de tent. Het liep over het strand, tot vlak voor het klif. Daar kroop het een steil paadje tussen de rotsen op. Op het strand hadden we nog wat overzicht, maar tussen de rotsen verloren we, op het bloedspoor na, elk gevoel van contact met de omgeving. We konden haast niets zien, we konden niets horen, en ruiken kon alleen de beer. We besloten het zekere voor het onzekere te nemen en géén poging te doen om het imago van de Machtige Jager hoog te houden. We gedroegen ons als lakse lafaards en verstopten ons achter een rotsblok, een beetje beschermd tegen regen en wind, in de hoop dat de beer verder zou lopen, weg van de plaats waar hem zoveel onheil overkwam.

Urenlang zaten we ineengedoken, zonder een woord te zeggen, te worstelen met de wetenschap dat wij een beer hadden geschoten. Een geweldig dier, dat geheel per ongeluk passeerde op het strand waar wij de regels negeerden. Ik speculeerde over de vraag wat er zou gebeurd zijn mochten we niet geschoten hebben. Zou de beer ons hebben aangevallen ? Of was hij gewoon verdergestapt na zijn verkenning van de tent ? De regels waren duidelijk : “Schiet op een beer als die zich bevindt binnen een radius van tien meter”, maar ook : “Laat de tent open als je erin zit”. Het ene gebod hadden we gehoor- zaamd, het andere niet. Het dier had geen kans. Daarom voelde ik me een moordenaar. En nu, na twintig jaar, steekt het nog steeds, telkens als ik ijsberen zie op de televisie of over hen lees. Over hoe ze het te warm krijgen als gevolg van het broeikaseffect. Over hoe ze te kampen krijgen met vruchtbaarheids- en andere problemen als gevolg van hormoonachtige synthetische stoffen, onkruid- en insectenverdelgers, dioxines uit verbrandingsovens en PCB’s uit koelinstallaties, die allemaal de zee in spoelen en belanden in de voedselketen tot op ijsbeerniveau. Over hoe ze wandelende chemische afvalvaten zijn geworden, hoewel ze leven in een van de minst vervuilende regio’s van onze planeet.

Er zouden nog ongeveer 25.000 ijsberen over de noordpool struinen – de helft daarvan in Canada. Daarvan hebben Dave en ik er één geliquideerd. Ik ben nooit goed geweest in het volgen van regels, maar toen wilde ik dat ik het had gedaan.

Een paar dagen na het incident trok de lucht weer open en doken de muggen weer op. Ze waren welkom. Het werk aan het klif herbegon : neerdalen aan een touw langs de richels met zeevogels vers uit het ei, en ze ringen. Om ze later te kunnen identificeren en populatieschommelingen te kunnen berekenen, een basiselement van biologische monitoring.

Ik liet me zakken tot het einde van het touw en keek omlaag, naar het diepblauwe water van de oceaan. Die eerste dag leken alle dieren blij dat de storm over was. Ik zag vier beloega’s traag onder me doorzwemmen. De kleine witte walvissen tekenden zich scherp af in het water en bleven even rondjes draaien om mijn activiteiten te monsteren.

Het klimtouw waaraan ik hing, was erg rekbaar. Dat had ik weken eerder tot mijn schade ondervonden. Toen haakte ik me los om donzige koetjes te ringen op een richeltje waar ik net niet bij kon. Het touw veerde op en kwam buiten bereik te hangen. Pas uren later begrepen de anderen wat er aan de hand was en zakte er eindelijk iemand naar beneden om mij weer vast te koppelen.

Al bengelend kreeg ik nu in het water nog een andere witte vlek in de gaten. Ik stopte met wippen en hield mijn adem in. Een beer. Een grote witte beer zwom in mijn richting. Ik hing hoog genoeg, hij kon me niet raken. Maar zou hij wraak nemen mocht ik van het touw vallen ? Neen, wraak is wellicht alleen des mensen. De beer bewoog met zijn voorpoten als paddels langs het klif, zijn kop uit het water. Ook hij keek geïnteresseerd naar het bizarre spektakel boven hem. Ook hij draaide enkele rondjes voor hij verderzwom.

Zelfs toen hij uit het zicht verdwenen was, bleef ik stil aan het touw hangen. Ik vroeg me af wat er met het aangeschoten dier was gebeurd. Uren nadat we waren uitgestuurd om het af te maken, keerden we terug naar het kamp met de melding dat we het niet vonden. Bij beter weer deden we de speurtocht nog eens over, met een wat beter gevoel, met zicht op de omgeving en met het vertrouwen dat het dier verdwenen was of dood.

We hoopten op het eerste. Maar het werd het tweede. Weken later zag de piloot van een klein vliegtuig een dode beer liggen op een strandje. Onderzoek van het kadaver wees uit dat het ging om ‘onze’ beer. Hij had nog een hele afstand afgelegd.

In het rapport over de expeditie werd het berenverhaal in één nietszeggende zin afgehaspeld : ” An incident in which a polar bear had to be shot needs to be avoided in the future.” Het was de laatste zin van het verslag. n

De Machtige Jager. Kortverhaal van Dirk Draulans (1956), schrijver, tv-bioloog en redacteur van Knack. Hij debuteerde in 1989 met de erotische thriller Paarse Dijen en schreef in totaal tien boeken, romans en avontuurlijke reisverhalen. Een Grap van God (1997) bereikte de eerste plaats van de boekentoptien.

Tekst Dirk Draulans

De machtige jager

Bij het geritsel in het regenwoud van de pygmeeën was de imposante charme van het grote beest opeens minder aanlokkelijk. Ook de pygmeeën bestierven het van angst.

Om een min of meer normale nachtrust te garanderen, spanden we rond de slaaptentjes een berenalarm : een draad met twee magneten. Als iets de draad zou raken, ging de sirene loeien.

Alleen bij stevige wind of regen verdwenen de muggen in de toendra-vegetatie. Soms smeekten we dus om wind of regen, al was het maar voor even.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content