Ze zijn huurlingen. Ze krijgen niet dezelfde erkenning als de artiesten waarvoor ze werken, hoewel ze een groot aandeel hebben in de kwaliteit van de platen. Voor één keer voor het voetlicht: studiomuzikanten Chris Peeters (de ancien), Vincent Pierens (de jongere gevestigde waarde) en Bart Maris (de lieveling van de alternatieve sien).

Gitarist Chris Peeters heeft al met iedereen in de studio gekampeerd: van charmezangers over kleinkunstenaars tot dance-acts. Zelfs wanneer de gitarist van een rockgroep een akkoord niet “proper” op band krijgt, wordt hij gebeld. Live stond Peeters aan de zijde van onder andere Will Tura, De Nieuwe Snaar, Kris De Bruyne, Zjef Vanuytsel, Dana Winner en Clouseau.

“Ik speelde in de jaren ’70 al in groepen, maar besefte dat ik nog andere skills moest ontwikkelen, wilde ik met muziek m’n brood verdienen. Pas na lang proberen lukte het om in het studiowereldje binnen te geraken. Als je een kans verknoeit, kan het makkelijk een jaar duren voor je er een nieuwe krijgt. De eerste vijf jaar was ik zo arm als een kerkrat. Tot er een sneeuwbaleffect kwam.

In een studio draait het om een commerciële productie. Het is een amusant beroep. Je kan er veel creativiteit in kwijt, maar niet je eigen zielenroerselen. Meestal heeft de producer een concept in zijn hoofd. Hij weet wat hij wil en heeft z’n redenen om jou te vragen. Hij wil zo snel mogelijk horen wat hij voor in gedachten heeft want studiotijd is duur.

In de jaren ’80 zat ik vaak alleen in de studio. De songs waren volledig met de computer gemaakt, maar er moest nog een akoestische gitaar bij om het geheel toch een gevoel van menselijkheid te geven ( lacht). Ik zag toen nooit een drummer of een bassist. Dat waren barre tijden voor ritmesecties. Tegenwoordig wordt voor de combinatie van machines en echte muzikanten geopteerd. In de jaren negentig had je de klinische school van Werner Pensaert en Jan Leyers. Perfectie tot in de details. In die periode hadden ze een apparaat: de Rushin’ Dragon. Dat bepaalt of je als muzikant net voor of achter de vooraf bepaalde timing zit. Eerlijk: je kán dat niet volgen. Drummers werden gek van die onmenselijke machine.

Sommige mensen denken dat iets stroef gaat klinken als je van een partituur speelt. Terwijl het net de kunst is om dan geen steriele indruk te geven. Je moet alles met overtuiging brengen. Dat geldt ook voor een zanger: hij moet de emotie bijna overdrijven, want anders blijft er op band niets van over. De laatste tijd komt je nog maar weinig producers tegen die alles volledig uitschrijven. Je krijgt nu eerder orders à la: “Beeld je in dat je in een woestijn zit” ( lacht). Dat kán plezant zijn, omdat je dan meer vrijheid krijgt. Maar soms bellen ze je in een opwelling op om dat ze in nesten zitten en jij het even moet komen oplossen.

Met Jean Blaute en Roland Verlooven werk ik graag omdat dat eerder katalysatorfiguren zijn. Die weten een sfeer te creëren waarin alles vlot loopt. Ze brengen de juiste mensen samen. Zij zeggen soms niet veel, maar op de cruciale momenten geven ze zinnige richtlijnen. Na een sessie met hen heb je echt het gevoel dat je iets gedaan hebt.

De arrangeurs zijn een ander type. Die tekenen alles tot in de puntjes uit. Bij hen moet je gewoon je job doen. Met de doelgerichtheid van de media is het inpikken op trends heel erg geworden. Dat is het Amerikaanse systeem. De platenfirma’s zitten in moeilijke papieren. Het creatieve personeel is langzamerhand vervangen door mensen met een marketingopleiding. Die gasten baseren zich altijd op wat de consument wil. In hun ogen is dat: hetzelfde als zes maanden geleden, maar nog meer van dat. Daardoor krijg je steeds identieke platen. De tirannie van de formats. Vroeger had je de artiest en het publiek. De platenfirma stond daartussen. Nu heb je enerzijds de platenjongens en anderzijds de consument, en via een zijpoortje komt de artiest als leverancier in het spel. Hij moet maken wat die anderen willen. Doodjammer, want de muziek leeft van verrassingen. De bizz probeert het de muzikanten vakkundig onmogelijk te maken om nog eens een bom tot ontploffing te brengen.

Studiomuzikant is een heel specifiek beroep. Ik weet niet of het nog lang zal blijven bestaan. Het oude ras, waartoe ik behoor en dat heel all-round wil zijn, sterft uit. Musici zullen binnen afzienbare tijd gespecialiseerder worden. Ieder zal gevraagd worden voor zijn eigen trucje. In theorie zijn we niet ver meer af van de tijd dat de computer alles zal kunnen vertalen. Technisch is het al bijna mogelijk om tekst en melodie in je computer te steken en Frank Sinatra het geprogrammeerde nummer te laten zingen. Er zal in dat liedje wel een stukje expressie ontbreken, maar de vraag is: gaan de mensen dat merken?

Als studiomuzikant moet je goed kunnen functioneren binnen de context. Je moet niet de strafste of de snelste zijn, maar tegen de druk kunnen. Veelzijdigheid is ook belangrijk. Zodat je niet geconfronteerd wordt met muziek die je niet kunt plaatsen. Ik merk dat jonge musici in principe deze job wel zouden willen uitoefenen, maar als ze zien wat je ervoor over moet hebben, haken ze af.

Ik heb de studiomuzikant ooit de Poulidor van de muziek genoemd. In muzikantenmiddens werd je vroeger ofwel opgehemeld ofwel verguisd. Mijn ijdelheid wordt graag gestreeld, maar ik hoef niet in de spots te staan. Al was het leuk om het grote succes van Clouseau als buitenstaander mee te maken.

Uiteenlopende genres spelen, is als verschillende talen spreken. Elke muziekstijl heeft charmante en vervelende eigenschappen. Op automatische piloot speel ik nooit. Dat doe je in een balorkest. Mijn basisingesteldheid is altijd dezelfde, of ik nu Dana Winner of Kris De Bruyne begeleid.

Ik word hier niet rijk van. Het is een jongensdroom. Ik doe wat ik graag doe. Ik zie dit als een privilege. Voor een sessie van drie uur krijg ik 8400 frank. Als de klus, zoals bij Touch Of Joy, na vijf minuten al geklaard is, lijkt dat natuurlijk veel. Ik word deftig betaald, maar je mag ook niet vergeten dat ik al mijn rechten afgeef. Ze mogen doen wat ze willen met de partij die ik heb ingespeeld. Sinds het Helmut Lotti-debacle zijn de platenbonzen voorzichtig geworden. De eerste Goes Classic-cd was opgenomen met leraars van de muziekschool van Heist-op-den-Berg. Die kregen daar een belachelijk bedrag voor: 2500 frank, geloof ik. Een van de violisten heeft een proces aangespannen, omdat van die cd uiteindelijk miljoenen exemplaren zijn verkocht. Hij heeft een schadevergoeding gekregen. De juridische departementen van alle platenfirma’s zijn toen natuurlijk wakker geschoten. Tegenwoordig moet je bij elke major een document ondertekenen waarop staat dat ze je naam nergens moeten vermelden en dat je geen aanspraak kan maken op extra rechten.”

De Bruggeling Vincent Pierens (bassist) stak tot nog toe heel uiteenlopende artiesten een handje toe in de studio, waar onder een resem Vlaamse zangers, Françoise Hardy, Novastar en K’s Choice. Na acht jaar de vaste bassist van Raymond van het Groenewoud te zijn geweest, trad hij zopas toe tot de livebezetting van Clouseau.

“Ik heb veel te danken gehad aan Mark Lefever, die vroeger bij Studio Brussel zat en nu bij Radio 1. Hij was een close vriend van dirk Blanchart. Toen die een bassist zocht, zei Mark: ‘Ik heb een jonge kerel gezien in Oostende, met een trio van Serge Feys (ex- TC Matic, red.). Neem eens contact op.’ Toen dirk mij belde, was ik meteen geïnteresseerd. Maar toen ik zijn cd Mama Luba hoorde, viel ik achterover. Zo professioneel gemaakt. Ik zei hem eerlijk dat ik dat voorlopig niet aankon. Een jaar later polste dirk opnieuw en toen was ik er wél klaar voor. Door hard te werken, was ik bijgebeend. Ik had veel ervaring opgedaan in het bluescircuit met Hideaway. Als je in cafés kan spelen, kan je het op grote podia ook.

Toen ik in de groep van Raymond van het Groenewoud stapte, kwam ik pas helemaal in een stroomversnelling. Met Raymond heb je honderd optredens op een jaar. Ik twijfelde niet langer om m’n baan als boekhouder te laten vallen. Door platen en soundtracks met hem op te nemen, leerde ik verschillende mensen kennen. Technici en producers. Als die je appreciëren, doet de mond-aan-mond reclame zijn werk. Bepaalde sociale vaardigheden zijn ook wel belangrijk. Als je een pain in the ass bent, zullen ze je niet vlug voor een job bellen.

Live ben ik selectiever dan in de studio. Met Will Tura doe ik een gospeltournee van één maand. Met andere Vlaamse artiesten zal je me niet op het podium zien. In mijn studiojobs ga ik daarentegen heel breed. De uitgangspositie is anders. Daarbij draait het om een mengeling van creativiteit en professionalisme. Je moet de producer en de artiest waar voor hun geld bieden.

Ik heb bas gespeeld op I’ll Be Seeing You, het duet van Françoise Hardy met Iggy Pop, in de ICP Studios in Brussel. Daar leerde ik haar producer Rodolphe Burger kennen. Hij nodigde mij vervolgens voor drie opnamedagen in de Elzas uit. Zo groeien je contacten.

In de Vlaamse showbizz krijg ik de artiesten waarvoor ik werk dikwijls niet te zien. Bart Kaell ben ik nog nooit in de studio tegengekomen. Will Tura is wél altijd aanwezig als de ritmesectie op band wordt gezet. Hij is duidelijk betrokken.

Ik nam voor de VTM Soapband ooit een album met covers op. Op de credits stond mijn naam niet vermeld, wel die van de bassist van de groep. Dan had ik liever dat ze niemand vernoemd hadden. Ere wie ere toekomt. Als zo’n liedje een hit wordt, profiteer je daar natuurlijk niet mee van. Wij hebben immers geen auteursrechten, wél naburige rechten. Telkens dat nummer op de radio gedraaid wordt, krijg je daar een aantal punten voor, die zich later vertalen in geld. Het probleem is dat Uradex, een nevenorganisatie van Sabam waar ik lid van ben, al drie jaar in een juridisch steekspel is verwikkeld met beheersvennootschap Microcam. Ze maken allebei aanspraak op de verdeling van die gelden. Daardoor worden de rechten van studiomuzikanten al lang niet meer uitbetaald. Zoiets kan in België, hè. Wij hebben nog een paar honderdduizenden franken te goed. Gelukkig combineren de meeste studiomuzikanten hun job met livewerk. Als zo iemand niet hongerig zou zijn naar optredens, stel ik me daar vragen bij. De afwisseling maakt het boeiend. Het is goed om na drie weken studio weer dat persoonlijk contact te hebben. Maar omgekeerd, zou ik ook niet zonder de verfijning en het technische aspect van de studio kunnen. Daar leer je écht luisteren.”

Bart Maris (trompettist) beweegt zich eerder in het alternatieve circuit. Hij is thuis in de jazz en avant-garde (X-Legged Sally, Flat Earth Society, Think Of One), de folk (Olla Vogala en Jaune Toujours, de groep van zijn broer Piet Maris) en de rock (Janez Detd, The Whodads). In maart won hij de Zamu-Award voor Beste Muzikant.

“Voor mij is het beginnen lopen met X-Legged Sally. Onze patron Peter Vermeersch deed zo nu en dan een productie. Met Pierre Vervloesem ontfermde hij zich bijvoorbeeld over de eerste cd van dEUS. Als hij blazers nodig had, ging hij die uiteraard bij X-Legged Sally halen. Ik heb ook al vaak opnames verzorgd voor groepen of projecten waar ik uiteindelijk niets meer van heb gehoord. Het is zeker niet zo dat ik een studio binnenkom en de kassa al hoor rinkelen.

Ik heb de laatste tijd veel werk verricht voor de tv-serie Recht Op Recht. Componist George Dedecker bokste alles met de computer in elkaar. Hij wilde er wél een trompet bovenop. Een amusante opdracht. Ik kom pas de studio in als al de rest al is afgewerkt. Hij laat mij de straatgeluiden horen en de beelden zien. Hij zegt bij welke shots ik iets moet spelen. Dan zoek ik een gepaste lijn. Ik kan me niet voorstellen dat je tien jaar geleden zo had kunnen werken. Want in die tijd verprutste je sporen van een bandopnemer als je wilde experimenteren. Wij nemen alles digitaal op en houden alle partijen bij. Als George na twintig takes tot de vaststelling komt dat het eerste idee toch nog altijd het beste was, geen probleem. Dat is een luxe.

Het ongelooflijke in België is: er zijn vele muzikanten die goed maar onbekend zijn. Wat maakt dat iemand je voor studiowerk vraagt? Het beeld dat hij van je heeft. Het is een vertrouwenskwestie. Er wordt niet alleen gekeken naar je bekwaamheid, maar ook naar je houding. Is dat een soepele om mee te werken? Mijn naam blijft misschien het meest hangen, maar ik ben zeker niet de beste trompettist van het land.

In de rockwereld is er eerder een bricoleeraanpak. Het nattevingerwerk, die mentaliteit van: we kunnen misschien samen iets proberen. Soms komt er ook niks uit voort. Ik voel niet overal die sympathieke sfeer. Ik heb meegewerkt aan de laatste single van Noordkaap, de Ann Christy-cover Zoals Elk Mooi Verhaal. Jo Francken, een technicus die ik ken van Olla Vogala en Janez Detd, belde mij op. Hij zei: ‘Het nummer klinkt te leeg. Er zou nog een trompet bij moeten.’ Inderdaad, de stem van Stijn Meuris alleen kon dat niet dragen. Nadat ik naar de originele versie van Michel Fugain had geluisterd, met een big band, reed ik ’s avonds naar de studio. Met de pianist Anton Janssens klikte het onmiddelijk. Samen zijn wij beginnen prutsen. Maar de gitarist, Lars Van Bambost, stond daar ook bij. Zo iemand wil in de credits staan als hij één akkoord verandert. Dat is voor mij de ultieme horror.

Al bij al heb ik veel eigen inbreng. Maar dat heeft ook een schaduwzijde. Neem nu Janez Detd. Ik heb die arrangementen geschreven, maar heb er geen frank auteursrechten op. Ik had nooit durven denken dat die groep zo ver zou geraken. Ik zei hen dat ook: “Jongens, als jullie die studiotijd voor mij kunnen betalen, dan is dat al heel straf.” Maar nadien hoor je dan dat ze bij major Virgin hebben getekend. Dan denk ik: Bart, je bent niet professioneel genoeg uit de hoek gekomen.

Het is vaak improviseren. Ook bij dEUS. Voor hun tweede cd zijn we met drie op en af gevlogen naar Londen om op één namiddag een pak nummers op te nemen, waarvan ze er maar één hebben overgehouden. Pas op, het is leuk omdat je daarbij creatieve input hebt. Je moet niet simpelweg van een partituur afspelen.

Ik vind het positief dat ik mijn eigen trompetspel altijd meteen herken. Dat is een teken van onvolkomenheid, maar ook van eigenheid. Het procédé dat erachter zit, is in mijn geval vaak de chaostheorie. Toeval. Ik heb ook mee geholpen aan twee soundtracks van Ad Cominotto: La Sicilia en Vergeten Straat. Ik gaf hem meer materiaal dan nodig, dat hij dan verknipte zoals het hem paste. Pas achteraf hoor ik dan wat hij ervan gebrouwen heeft. Ik heb zelfs op weg naar de studio nog een tuba gekocht, omdat Ad die er graag op wou. Die losse manier van werken vind ik fantastisch. Charmante chaos.

Het genre doet mij er eigenlijk niet toe. Je hebt goeie en slechte muziek. Punt. Ik vind het een foute ingesteldheid om op voorhand te stellen: dat wil ik niet doen. Anders was ik nooit in The Groove Cartel gerold. Dat is een houseproject met onder meer Thomas De Prins, pianist van Soulsucker. Nu moet je weten dat ik alles behalve een housefan ben. Maar daar krijg ik veel meer ruimte dan in de rockmuziek of op een jazzpodium mogelijk is. ‘Doe maar iets’, zeggen die kerels. Als we in dancings optreden, speel ik mee met de platen die de dj draait. De tolerantiedrempel van het publiek ligt daar zo hoog. Het is avant-garde, maar omdat er een beat onder zit, wordt het geaccepteerd.

Het enige wat ik niet wil doen, is in zee gaan met mannen die me een aanbod doen omdat ik Bart Maris ben. Die enkel afgaan op mijn naam. Als een platenfirma me belt, dan ruik ik onraad. Omdat het wereldje klein is, heb je de connecties soms niet door. Zoals bij Noordkaap. Ik heb die job gedaan, maar intussen is hun label Double T verkocht aan Sony Music. Ik wacht nog altijd op mijn geld en we zijn al dertig telefoontjes verder.

Ik mis tegenwoordig een beetje de frisheid. Het moet allemaal direct zo groot. Tot voor kort vond ik het tof dat de groepen waarmee ik optreed zelf hun agenda’s beheren. Maar plots komen daar nu boekingsagenten tussen. Voor je het weet krijg je overlappingen in je agenda en is het miserie. Ik heb een tijdje in Nederland in het alternatieve circuit meegedraaid. Daar nemen de programmatoren rechtstreeks met de muzikanten contact op. Daar kom je nooit fratsen tegen. In het najaar ga ik met Kommil Fo een muziekprogramma hernemen dat we vorig jaar voor de Gentse Feesten in elkaar hebben gestoken. Voor hen blokkeer ik drie maanden. Ik heb een half jaar op voorhand de data. Van die duidelijkheid hou ik.

Peter Van Dyck / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content