Een illustrator die niet kan tekenen en een auteur die vreesde dat hij niet meer kon schrijven: dat zijn de laureaten van de Boekenpauw en van de Boekenleeuw, die bij het begin van de Jeugdboekenweek zijn bekendgemaakt. Carll Cneut en Bart Moeyaert samen over jeugdliteratuur, de muze, erkenning en kinderen.

D e Boekenleeuw voor het beste jeugdboek van 1999 werd recent toegekend aan Het is de liefde die we niet begrijpen van Bart Moeyaert (35), De Boekenpauw voor de beste illustraties aan Carll Cneut (31) voor het prentenboek Willy. Behalve de bekroning hebben de twee auteurs nog meer gemeen: beiden zijn dertigers, komen uit West-Vlaanderen en kregen een opleiding aan het Sint-Lucasinstituut in Gent. “Maar er zijn ook grote verschillen”, merkt Carll Cneut op. Zoals zijn eigen onwennigheid bij de plotse persbelangstelling na een eerste prijs.

Carll, wat doet een eerste bekroning jou?

Carll Cneut: Ik ben heel blij dat ik niet de enige ben die vindt dat ik behoorlijk illustreer. Verder verwacht ik niets specifieks van de prijs.

Jij bent al zo vaak bekroond, Bart. Betekent een prijs nog iets voor jou?

Bart Moeyaert: Heel veel. Ik vind het trouwens vreemd dat mensen ervan uitgaan dat je prijzen krijgen gewoon wordt. Iedere jury en iedere prijs is een verhaal apart. In een ander jaar en met andere beoordelaars was dit boek misschien niet bekroond. Dat besef houdt je met je voeten op de grond.

Cneut: De Boekenpauw is vooral een geruststelling. Ik weet nu dat mijn angst dat ik naast de kwestie werkte, ongegrond was.

Moeyaert: Dat gevoel herken ik helemaal. Het is alsof je wordt opgetild. Bij een prijs vertellen een aantal mensen je tegelijk: jij met dat boek van je, we begrijpen je. Het is meer dan een schouderklop, het is alsof ze je een hele tijd over je rug blijven aaien, wat een zeer prettig gevoel is. En je gaat niet op je lauweren rusten, integendeel, zo’n erkenning pept je helemaal op.

Stel even kort elkaars boek voor.

Cneut: Oei, ik heb Barts boek anderhalve maand geleden gekocht, maar heb het nog altijd niet gelezen.

Moeyaert: Ik moet ook passen. Ik ken wel Carlls werk, van in het begin, en vind hem een meer dan interessante illustrator, omdat hij met zijn tekeningen niet uitgaat van het lievige kind, en niet per se wil behagen. Veel illustrators apen na. Stijl gevraagd? Die geven we u. Carll niet. Hij is eigenzinnig, pikt zaken van anderen op, leert van hen en evolueert snel.

Dan maar de klassieke vraag. Waarover gaan jullie eigen boeken?

Moeyaert: Na Blote Handen, nu vier jaar geleden, verwachtten veel mensen een gelijkaardig boek: een klein verhaal dat zich op Ć©Ć©n dag afspeelt. Maar hoe meer mensen me voorschrijven wat ik moet doen, hoe zenuwachtiger ik word. Het lukte me niet meer om nog te schrijven. Tot ik na een luilekkervakantie, nog suf van de jetlag en in kamerjas achter mijn computer kroop en Ć©Ć©n na Ć©Ć©n bestaande files met onafgewerkt materiaal opende: halve verhalen, twee bladzijden, enkele regels. Zo stootte ik op de openingsscĆØne van het boek: een gezinnetje in de auto, vader aan het stuur, zusje op de passagierszetel, vertelster op de achterbank, moeder links van haar en de minnaar van de moeder rechts. Ik vond dat een intrigerende situatie. Toevallig verving ik de vader door de broer en zo kwam het eerste verhaal tot leven. Opgelucht belde ik naar mijn uitgever: “Ik heb een nieuw boek, het speelt zich niet af op Ć©Ć©n dag maar op enkele uren en het is nog dunner dan het vorige. Hopelijk zijn jullie er blij mee.” Ik liet de tekst nog een week liggen, en ontdekte een tweede aanvang van een verhaal dat bij dezelfde familie hoorde. En daarna nog een derde. Toen wist ik met zekerheid dat er geen vierde verhaal bij kon.

De titel is een uitspraak van de broer. Ik moest onderkennen dat dezelfde gedachte al jaren door mijn hoofd speelde. Iemand zei me eens dat alles, maar dan ook alles wat we doen, is ingegeven door de liefde. Ook heb ik intussen gemerkt dat mijn hele levensvisie in het boek vervat zit. We mogen tevreden zijn, en dat betekent: niet gelukkig, niet ongelukkig, want alles kan altijd slechter.

Cneut:Willy is een betoog voor mensen met gebreken: te dik, te zwaar, te klein, te groot. En gaat over het besef dat alles uiteindelijk zijn voordelen heeft. Zelf tekende ik eerst het hoofdpersonage, de olifant. Met die figuur ben ik beginnen schuiven op zoek naar de ideale compositie. Het resultaat is een boek waarin geen enkele figuur, op Ć©Ć©n uitzondering na, volledig binnen de bladspiegel valt. De lezer moet overal een stuk bij fantaseren.

Je illustraties zijn mooi, maar inderdaad niet zo vanzelfsprekend voor kinderen.

Cneut: Neen, ik denk niet dat kinderen een directe herkenning ervaren bij mijn werk. Zelf hield ik als kind het meest van realistische illustraties. Maar het is de taak van de ouders om hun kinderen ook naar iets anders te leren kijken dan naar de dagelijkse commerciƫle koek.

Wat de lezer zal denken, mag niet het uitgangspunt zijn van een illustrator, want dan vervalt hij in clichƩs. Als mijn eerste vraag zou zijn of de kinderen mijn prenten mooi zullen vinden, begin ik zo te twijfelen dat ik in geen vijf jaar iets op papier krijg. Het mooie aan illustreren is juist dat ik dat strenge witte papier mag invullen. Het strakke kader waarbinnen ik vrij mijn ding mag doen.

Moeyaert: Bij jeugdliteratuur wordt er dikwijls alleen geredeneerd in functie van het publiek. Wat willen de lezers en wat zullen we ze geven? Ten eerste ken je niet alle lezers en ten tweede weet je nooit wat ze allemaal wensen.

Als men over jeugdliteratuur praat, valt zelden of nooit het woord cultuur. Nochtans maakt het werk van kinder- en jeugdboekenschrijvers deel uit van de hele cultuur, en het is die cultuur die mensen vormt. De vraag mag dus niet alleen zijn wat de kinderen of de jongeren ervan vinden. Wat ook telt, is welke plaats de illustraties van bijvoorbeeld Carll Cneut hebben in die cultuur. Zo werkt het ook. Dat een andere illustrator zijn werk gedurfd vindt en daardoor zelf meer durft. Want tot dan toe dacht hij dat een jeugdillustrator alleen vrolijke kabouters op een leuke paddestoel tekende. Wat Carll doet, wat ik doe, wat andere schrijvers en illustratoren doen, dat alles zorgt ervoor dat de tijden veranderen, dat mensen andere dingen te zien krijgen en ze die misschien ook mooi gaan vinden.

Cneut: Heb je er dan nooit rekening mee gehouden dat je “jeugdauteur” bent?

Moeyaert: Jawel, in het begin, omdat mijn uitgever wilde dat ik aan mijn imago dacht: 12- tot 16-jarigen. Duet met valse noten (1984) schreef ik zonder vooroordelen. Maar toen ik mijn tweede boek schreef, kreeg ik massa’s reacties waarvan ik dacht dat ik ze in mijn oren moest knopen: wat men zei, zou wel belangrijk zijn. Maar al die commentaar liep zo kruiselings door elkaar dat ik er alleen maar in de war van raakte. Volwassenen vinden dit, jongeren vinden dat, en zelf wil je nog iets anders. Uiteindelijk is de enige stem waarnaar je moet luisteren die van jezelf.

Cneut: Ik ben pas in 1996 begonnen, maar bij mijn eerste boeken hield ik er wel rekening mee: ik maak kinderboeken. Sinds het moment dat ik me van die gedachte kon losmaken, ben ik het meest geƫvolueerd.

Ergeren jullie zich aan het etiket jeugdliteratuur?

Moeyaert: Het hangt ervan af hoe het gebruikt wordt. Veel mensen lazen me niet omdat ze dachten dat ik “maar” jeugdboeken schreef; een totaal ander genre. Sinds Geletterde Mensen en Saint Amour is dat veranderd. Het volwassen publiek van die evenementen stelde tot zijn verbazing vast dat wat ik doe ook hen boeit. Als de term met een open geest gebruikt wordt, in de zin dat “jongeren” “volwassenen” niet uitsluit en omgekeerd, heb ik er geen probleem mee.

Cneut: Het valt me altijd op dat in catalogi aanbevelingen Ć  la “van 4 tot 8 jaar” worden gebruikt. Ik hoop ooit boeken te maken waar “van 4 tot 99” op staat, zoals op speeldozen.

Bij een jeugdauteur stel ik me een leraar voor die avonturenromans of sociale drama’s schrijft en zich voor een interview laat fotograferen met zijn kinderen en zijn poes in de tuin. Jullie wijken daar volledig van af. Is mijn beeld verkeerd, of zijn jullie uitzonderingen?

Moeyaert: Dankzij onder andere de Jeugdboekenweek en de inspanningen van het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur is er de voorbije 20 jaar enorm veel veranderd. Doordat iemand ergens in de jaren ’80 iets durfde waardoor een andere auteur of illustrator het jaar nadien een stap verder durfde gaan, is de wereld van de jeugdliteratuur zo geĆ«volueerd dat wij geen uitzondering meer zijn.

Cneut: Vandaag heb ik de ruimte om bijvoorbeeld in Woeste Mie (2000) een dikke, blote madam te tekenen, wat tien jaar geleden ondenkbaar was. Maar eigenlijk ben ik heel toevallig het wereldje binnengerold. Ik wilde enkel grafisch vormgever worden. Tot er op zekere avond een redactrice van Flair aan mijn deur stond. Ze woonde in mijn straat en wist dat ik Sint-Lucas deed. Ze had dringend een illustratie nodig. Zo heb ik even voor Flair geĆÆllustreerd.

Na mijn legerdienst zocht ik werk en had ik een gesprek met uitgeverij De Eenhoorn. Het werk dat ze aanboden lag me niet, maar de vrouw bij wie ik solliciteerde, bracht me in contact met haar broer die een kindertijdschrift uitgaf. In ’96 illustreerde ik mijn eerste boek.

Hoe verhouden jullie je tot de tekst resp. de illustratie?

Cneut: Ik lees altijd het verhaal, maar begin daarna te tekenen zonder nog voortdurend de tekst in het oog te houden. Het is voor mij belangrijk dat ik mijn creativiteit in de tekeningen kwijt kan. Ik wil niet exact reproduceren wat er in de tekst staat, maar probeer een eigen versie te vertellen. Een soort tweede visie op de gebeurtenissen. Dat is voor mij een voorwaarde om met een auteur samen te werken. Zo vind je in mijn illustraties vaak zaken die niet in de tekst staan. Daarvoor is natuurlijk vertrouwen vereist tussen de auteur en de illustrator.

Moeyaert: Ik ga niet zo ver als Carll dat er nog overleg is. Ik kies voor iemand en neem er alle consequenties bij. Gekozen is gekozen, en dan wil ik alleen nog het eindresultaat zien. Het omgekeerde geldt ook. Als iemand mij vraagt om iets te schrijven, wil ik alle vertrouwen krijgen. Ik vraag nooit halverwege of de tekst goed is, want dan blokkeer ik.

Cneut: Ik wil ook niet per se een wijziging in de tekst. Ik hoef daar geen zeg over te hebben. Maar omgekeerd verwacht ik hetzelfde. Dat de schrijver mij mijn verhaal laat vertellen.

Moeyaert: Het is een samengaan van twee geesten.

Carll werkt met beelden, Bart schrijft vanuit beelden in zijn hoofd. Stammen die beelden uit jullie kindertijd?

Cneut: Ik moet me schikken naar de beelden van de auteur.

Moeyaert: Geloof je niet dat je tekeningen ontleed kunnen worden? Dat een potloodtekening bijvoorbeeld betekent dat je een zachte, voorzichtige persoon bent, uitgombaar als het ware?

Cneut: Mijn tekeningen zullen wel iets zeggen over mezelf, maar of dat met mijn kindertijd te maken heeft? Ik weet het niet. Het waarom van wat ik doe, vind ik niet zo belangrijk.

Moeyaert: Zelf geloof ik daar heel sterk in. Alleen gebeurt dat niet bewust, je merkt het pas achteraf, of omdat anderen erop wijzen. Het duidelijkste voorbeeld is Mansoor (1996): er is een familiefeest en het nichtje wordt gepest. Wel, ik kom uit een grote familie met een hele traditie van feesten. Met een vriendinnetje maakte ik huizen in het hoge gras, niet met mijn neefje zoals in het boek. Ook was er een broertje dat uitgesloten werd, weliswaar niet het nichtje zoals in Mansoor. Er verschuift dus wel heel wat, maar ik betrap me erop dat zaken van vroeger voortdurend terugkeren.

Cneut: Als illustrator vertrek je uit de beelden van de auteur. De schrijver vertrekt uit het niets, het lijkt me evident dat hij put uit eigen ervaringen. Als illustrator kan ik daar wel iets aan toevoegen, maar die eigen achtergrond is niet zo frappant aanwezig.

Moeyaert: Je hebt niet het gevoel dat het kind in jou…

Cneut: …bevrijd wordt?

Moeyaert: Of je hand stuurt.

Cneut: Neen, maar misschien denk ik daar te weinig over na. Soms kom ik in verlegenheid bij collega’s die lange theorieĆ«n verkondigen over elke tekening die ze maken. Ik probeer alleen maar mooie prenten te maken. Het is 90 procent gevoel en 10 procent rede.

Moeyaert: Zou het niet prettig zijn als je wist waarom je juist kinderboeken illustreert, en niet tekent voor bijvoorbeeld The New Yorker of Standaard Magazine? Het feit dat je prentenboeken maakt, betekent niet dat er geen andere mogelijkheden zijn, maar wel dat je er een zekere affiniteit mee hebt.

Cneut: Ik denk dat het vooral te maken heeft met het feit dat het een van de zeldzame kansen is om een volledig boek te illustreren. Ik ben gefascineerd door kleur en mooie boeken. In prentenboeken vind je beide. In mijn woonkamer staat een ingebouwd boekenrek, een uniek stuk. Ik kan er uren mee bezig zijn om alle kinder- en andere boeken in de kast zo te schikken dat geen enkele rug vloekt met de kleur van de rug ernaast. Het is bijna neurotisch. Verftubetjes hebben hetzelfde effect op mij. Met kleuren bezig zijn, daar gaat het om. In prentenboeken kan ik die neurose volledig uitleven.

Ik heb thuis ook een grote loggia van waaruit ik twee drukke straten zie. Ik kan daar uren zitten kijken naar de mensen, hoe ze eruitzien en wat ze aanhebben. Ze noemden me zelfs de conciĆ«rge van de straat. Die beelden zijn mijn dagelijkse inspiratiebron. Het is best mogelijk dat in Willy het rood domineert omdat die dag net een dikke madam met een rood kleed voorbijwandelde. Zo’n kleine dagdagelijkse dingen kunnen soms het volledige uitzicht van het boek bepalen.

Bart kruipt als verteller altijd in de huid van een kind of een jongere.

Moeyaert: Het vreemde is dat ik zelfs niet in die huid kruip, maar er als vanzelf meteen in zit. Waarom is een vraag voor psychiaters of psychologen. Ik wou dat ik het wist. Ik zou zo op de sofa gaan liggen.

Carll, zou jij je tekeningen laten analyseren?

Cneut: Ik zou in elk geval nieuwsgierig zijn naar wat er uit de bus kwam. Misschien moet ik er eens mee naar de dokter. Wel weet ik dat ik heel onzeker ben. Hoe meer ik nadenk, hoe meer ik twijfel, en op den duur ben ik zo verlamd dat ik niets meer gedaan krijg. Dus misschien toch beter niet, blijf maar van mijn tekeningen af.

Moeyaert: Vroeger had ik ook het gevoel niets zinnigs te kunnen zeggen over mijn werk. Als ze me iets vroegen, zat ik maar wat met mijn schouders te draaien. Je kunt goed op je kamertje zitten schrijven of tekenen en voelen hoe het moet, maar als je achteraf moet verwoorden waarom, krijg je het niet gezegd. Pas als je een en ander mĆ³et formuleren, merk je: “Ha, dat denk ik dus.” Of beter nog: een ander verwoordt het en daardoor heb je een helder moment.

Hoe voelen jullie je bij kinderen?

Moeyaert: Jonge kinderen vind ik schitterend. Omdat ze al kunnen praten en al veel weten, maar nog niet veel begrijpen en daardoor de meest ontwapenende uitspraken doen. Met de tussenleeftijd heb ik minder voeling, maar bij jongeren voel ik me dan weer heel rustig. Dat is de mooiste leeftijd. Jongeren zoeken, zijn bezig met maskers. En als je een dag ongenietbaar bent, kun je altijd terugvallen op het feit dat je een onzekere puber bent. Bij volwassenen heb ik het moeilijk met volwassenheid, mensen die zogenaamd vanaf hun 21ste weten hoe het er in het leven aan toegaat.

Cneut: Ik kan heel goed met kleine kinderen om. Ze hebben geen vooroordelen, ze stellen niets in vraag. Misschien heeft het te maken met het feit dat ik zelf alles in vraag stel. Als kind heb je geen besef van waarom je hier bent en waarom je dingen doet. Dat onbewust zijn lijkt mij fantastisch.

Moeyaert: Deze zomer stond ik met mijn neefje aan de vloedlijn van de zee. Het water kwam op en trok terug, en ik zei tegen de zee dat ze niet aan de voeten van Emiel mocht komen of dat er iets zou zwaaien. Dan zie je door de ogen van dat kind dat de zee geen spel van eb en vloed is onder invloed van de maan, maar pure magie. Het water komt en gaat en komt, en met een beetje geluk raakt het je voeten, dat hoop je, want dan zal Emiel vreselijk kwaad zijn. Dat levensgevoel, dat oergevoel van verbazing vind ik geweldig.

Cneut: Een kind kan zich ook enorm uiten in een tekening. Misschien kom je daarop uit als je mijn illustraties analyseert: dat het kind in mij verderleeft.

Jullie hechten allebei veel belang aan schoonheid. Carlls tekeningen zijn zeer gestileerd, Barts taal is heel literair.

Moeyaert: Ik heb een hekel aan te veel woorden. De puurste vorm van literatuur is schrijven voor eerste lezers: werken met eenlettergrepige woorden en toch een zinnig verhaal vertellen. Daarbij komt dat ik op mijn manier wil schrijven, zo dat taal je nog kan verbazen.

Men merkt soms op dat ik het vooral moet hebben van sfeer, dat er weinig spanning in mijn boeken zit. Alsof spanning alleen maar die boef in het duister is. Er gebeurt zo ontzettend veel binnenin je. Kijk naar je eigen leven. Wat zorgt voor spanning? Of je ouders vandaag weer ruzie zullen maken, bijvoorbeeld, wat minstens even spannend is als wie er achter de deur zit.

Cneut: Als ik een boek illustreer, wil ik op de eerste plaats iets moois maken. Mensen zeggen inderdaad dat mijn tekeningen heel gestileerd zijn, en weinig mobiel. Alsof mijn figuren tentoongesteld worden. Dat heeft een eenvoudige reden – en nu zullen jullie denken dat ik gek ben: ik kan eigenlijk niet zo goed tekenen. Ferry Van Vosselen, de striptekenaar van wie ik in Sint-Lucas les kreeg, zei me eens terwijl ik voor de zoveelste keer hopeloos aan het knoeien was om iets op papier te krijgen: “Cneut, je moet niet kunnen tekenen om goede illustraties te maken.” Dat is de belangrijkste les die ik ooit kreeg. Illustreren is meer dan een fotorealistische afdruk van het verhaal maken. Creativiteit en inlevingsvermogen zijn veel belangrijker. Goeie illustraties omvatten het gevoel in de tekst.

Toch hebben al je figuren een aparte expressie. Bij goed toekijken is het de kleur waarmee je speelt.

Cneut: VoilĆ , je hebt me door. Ik moet het hebben van kleur. Als ik schetsen toon aan een auteur, zie ik die soms denken: “Help.” Mijn schetsen zijn lijntekeningen, ik hef mijn hand niet op. EĆ©n lijn – Ć©Ć©n figuur. Dat is doods, koel, en eigenlijk komt een prent pas tot leven als ik met mijn verftubetjes kan beginnen.

Moeyaert: Als Carll de dingen gevoel geeft met kleur, dan is dat bij mij met het juiste woord. Schoonheid om de schoonheid is leeg, je moet met je stijl gevoelens naar boven halen.

Hoe zwaar is het werk? De boutade zegt dat literatuur 10 procent inspiratie en 90 procent transpiratie is.

Cneut: Als dat zo was, zou ik het niet volhouden. Ik moet heel het boek graag doen, anders raakt het niet af.

Moeyaert: Schrijven is als een zwangerschap, zwaar maar prettig door het verlangen en omdat er iets groeit. Ik ga ook helemaal in het boek op, in het geval van Het is de liefde die we niet begrijpen zelfs in extreme mate. Van maart tot juni vorig jaar leefde ik volledig in het gezin en in het huis van het verhaal. Dat is een heel vreemde gewaarwording. Zelfs nadat het boek af was, heb ik nog een hele tijd raar gefunctioneerd. Ik betrapte mezelf op vervreemding.

Cneut: In vergelijking daarmee zijn mijn bevallingen vrij pijnloos. Eigenlijk teken ik voor het plezier. Ook omdat mijn job weinig ruimte laat voor creativiteit. Ik hoop dat mijn lezers merken dat ik me amuseerde. De dag dat illustreren niet langer plezant is, stop ik er onmiddellijk mee. Dan leef ik me uit in iets anders. Desnoods schilder ik de muren van mijn huis elke week in een andere kleur.

Moeyaert: Ik zou het niet kunnen. Mijn grote vrijheid heb ik gevonden toen ik zeven jaar geleden mijn baan bij een uitgeverij opgaf om alleen nog te schrijven.

Cneut: Mijn werk en illustreren houden elkaar in balans. Zonder te tekenen zou ik mijn job niet volhouden, en alleen tekenen zou me al snel vervelen. Ik heb ook nood aan mensen rondom mij, de eenzaamheid van het illustreren zou te zwaar wegen.

Stel dat we de rollen omdraaien. Carll schrijft en Bart tekent. Wat komt er uit de bus?

Moeyaert: Ik ken de technieken van het tekenen omdat ik aan de kunsthumaniora van Sint-Lucas de opleiding kreeg. Later experimenteerde ik met tekenen op de computer, en af en toe heb ik een periode dat ik met olieverf aan de slag ga. Dan ben ik blij met het resultaat, maar niet blij genoeg om het aan anderen te laten zien. Tekenen is in elk geval iets wat ik op een dag meer wil gaan doen, en waarmee ik verder wil gaan.

Cneut: Ik heb een aantal teksten geschreven. Alleen kom ik er niet toe om de prenten te maken. Het is moeilijk om van je eigen tekst los te komen, om er een tweede interpretatie aan te geven. Misschien is Bart geĆÆnteresseerd?

Bart Moeyaert: Het is de liefde die we niet begrijpen. Querido, 1999, 95 blz.

Geert De Kockere & Carll Cneut: Willy. De Eenhoorn, 1999, 32 blz.

Lieven Sioen / Foto’s Lies Willaert / Illustraties Carll Cneut

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content