De Vlaamse textielindustrie is verre van oubollig en zeker niet te beperken tot confectie. Hier worden hoogtechnologische stoffen vervaardigd die zeer in trek zijn op de internationele markt.

Vlaanderen heeft een rijke textielgeschiedenis. Eeuwenlang was de traditionele bedrijfstak de hoeksteen van onze economie en samenleving. Wol en linnen waren zelfs de inzet van bittere oorlogen en er was een tijd dat Vlaamse wandtapijten onmisbaar waren voor wie zijn woonst grandeur wou geven.

Maar in onze postmoderne en geïnformatiseerde samenleving bekleedt de textielsector niet langer die sleutelpositie. Met de laatste generatie wevers is ook veel technische kennis over het wandtapijt verdwenen. De meesterwerken van toen zijn verspreid over de wereld, ze zijn nu pronkstukken in de vermaardste musea.

Dat betekent uiteraard niet dat textiel niets meer voorstelt in dit land. Van ambacht is de textielnijverheid geëvolueerd naar een hypermoderne industrie. Die omvat 1280 grote en kleine ondernemingen, met naar schatting 42.760 werknemers en een omzet van 264 miljard frank (6,5 miljard euro) in 2000. Al was dat een topjaar, de eerste-kwartaalcijfers van 2001 laten een daling zien.

Minstens even drastisch als de industriële revolutie die de gigantische machines en fabrieken introduceerde, was de technologische revolutie in de tweede helft van de twintigste eeuw. Termen als automatisatie, informatisering en delocalisatie beheersten het jargon en herschikten het textiellandschap ingrijpend. Anno 2001 wordt de textielindustrie nog vaak in één adem genoemd met sluitingen en ontslagen, en geconfronteerd met een zeer negatief imago. “Alsof textiel in ons land niet levensvatbaar is en geen toekomst heeft”, zegt Pierre Van Mol, directeur economische zaken en kledingtextiel van de textielfederatie Febeltex. “Vooral mensen buiten onze sector houden vast aan een totaal achterhaald imago. Men blijft textiel zien als een oubollige bedrijfstak. Zo maakt men zelden onderscheid tussen textiel en confectie, het ineenzetten van kleding. Terwijl dat slechts een van onze bezigheden is en niet eens de grootste. Confectie is wel onderhevig aan bedrijfssluiting en delocalisatie. Een naaiatelier is nu eenmaal makkelijker te verplaatsen naar bijvoorbeeld de Oekraïne dan een hoogtechnologisch machinepark. En toch veroorzaken die verhuizingen in de confectie een imagoprobleem in de hele textielsector.”

Het is een begrijpelijk misverstand. Wie denkt bij de term ’textiel’ niet meteen aan mode en kleding? Vooral sinds het ITCB, voorloper van Febeltex, Mode dit is Belgisch lanceerde (als onderdeel van het grote Textielplan van de regering), dat precies aandacht vroeg voor mode van Belgische makelij en van eigen ontwerpers. Textiel is echter veel meer dan pasklare broeken, jassen en jurken. Textiel staat ook voor het fabriceren van stoffen. Grofweg kun je die industrietak opsplitsen in drie grote sectoren: interieurtextiel (tapijt, meubel- en decoratiestoffen, huishoudlinnen, matrastijk, dekens en dekbedden…), kledingtextiel (weefsels en stoffen voor) en technisch textiel (textiel voor onder andere tuinbouw en visvangst, bescherming en veiligheid, voertuigen, defensie, medische toepassingen…).

Interieur neemt met 40 procent het leeuwendeel voor zijn rekening, kledingtextiel heeft een aandeel van 25 procent en technisch textiel staat voor 20 procent. In de resterende 15 procent vinden we de subsectoren veredeling (bleken, verven, coaten…) en spinnerijen en voorbereiding.

Van Mol: “In de Europese context is onze situatie tamelijk bijzonder. Wij zijn opvallend sterk vertegenwoordigd in interieur- en technisch textiel, samen goed voor 60 procent, terwijl het EU-gemiddelde amper 35 is. Bovendien werken we grotendeels voor de export: liefst 70 procent van de omzet, voor het interieurtextiel ligt dat cijfer zelfs nog hoger (ongeveer 90 procent).”

Een van de interessantste ontwikkelingen van de laatste jaren vinden we in het technisch textiel. Van Mol: “Soms is het heel moeilijk om de scheidslijn te trekken. Iedereen gaat ervan uit dat een stof comfortabel moet zijn, maar ze moet ook beantwoorden aan specifieke vereisten. Sportswear, bijvoorbeeld, moet ademen zodat je je niet opgesloten voelt in de stof. Maar tegelijk mag ze geen water doorlaten. Hetzelfde geldt voor interieurtextiel. Een matras dat beantwoordt aan de strengste eisen qua brandveiligheid, is dat technisch textiel of interieurtextiel? Meer en meer vinden technische innovaties verschillende toepassingen. De techniciteit is een belangrijke troef in onze sector. Als bedrijf moet je voortdurend alert blijven. Wie geen rekening houdt met nieuwe trends en evoluties, wordt zonder pardon uitgerangeerd.”

Trends. Een sleutelwoord. Trendwatchers zijn de goeroes van onze tijd. In de mode, maar ook in interieur. Dat beseft ook Febeltex, het richtte samen met Textirama (organisator van onder meer Indigo, de stoffenbeurs voor zitmeubelen) Textivision op. Dat moet bedrijven helpen om door de bomen het bos te zien. Het helpt in de enorme hoeveelheid stromingen de echte trends te onderscheiden, maar wel uitsluitend voor interieurtextiel.

Hilde D’haeseleer, drijvende kracht achter Textivision, zag in tien jaar zeer veel veranderen. Ze merkt hoe bedrijven veel trendgevoeliger worden. D’haeseleer: “Vroeger ging het over algemene sferen, over kleurenfamilies of -harmonie. Vandaag gaat het over die juiste kleur, dat juiste garen in die juiste combinaties en op dat juiste moment. Niet elk rood of paars is goed. Bovendien moet het vertaald worden naar het gewenste marktsegment: tot wie richt je je met je product? Want ook daarin evolueren trends. Wie voor jongeren werkt, moet rekening houden met specifieke tendensen.”

Textivision zou je een vertaalbureau kunnen noemen: wat zij opvangen op trendgevoelige beurzen, in tijdschriften en via andere kanalen bundelen ze en die informatie geven ze door aan bedrijven. Welke trends ziet zij op dit moment voor interieurstoffen? D’haeseleer: “Er gaat ontzettend veel aandacht naar de garens, omdat die de structuur van een stof bepalen. Op dit moment is de structuur van een weefsel belangrijker dan het uitzicht. De materie wint het van het motief. Men weeft met metaalgarens, met reflecterende garens… Er wordt geëxperimenteerd met bijzondere combinaties, zoals metaaldraad met linnen. Verder zoekt men naar diepte in kleur: geen egaliteit meer, maar stoffen met een optisch bedrog. Zwart dat vilt lijkt, maar geen vilt is. Optische illusies worden belangrijk.”

Volgens Van Mol gaat de Vlaamse textielindustrie nog een stap verder: “Wat we proberen is trends niet langer passief te ondergaan, maar ze vroegtijdig in kaart te brengen en op die manier te werken aan de uitbouw ervan. Sinds een paar jaar slagen we erin om de mode mee te bepalen door de nieuwigheden zelf uit te werken en die op een Europees forum naar voren te brengen.”

Dat de sector toch blijft kampen met het onbekend is onbemind-fenomeen heeft ook te maken met het product zelf. Stoffen zijn nu eenmaal geen eindproduct en blijven anoniem. Er worden jassen en broeken van gemaakt, autostoelen en gordijnen, meubelen, bedlinnen, handdoeken… De afgewerkte producten dragen een label, de stof niet.

En de stoffenmaker? Die opereert in de anonimiteit. Zelden krijgt een stof zelf naamsbekendheid, op een enkele uitzondering na zoals Gore-Tex.

Wie nog verder in de anonimiteit werkt, is de stoffenontwerper. In België zijn er heel wat getalenteerde mensen op dat terrein bezig. Meestal werken ze als freelancer, soms brengen ze onder eigen naam een beperkte collectie uit. Francine Van der Biest ontwerpt meubel- en gordijnstoffen en heeft een eigen collectie tapijten en badlinnen. Marc Van Hoe tekent ook meubel- en gordijnstoffen, die vinden hun weg naar onder meer Amerika en Zweden. Maria Mees heeft een eigen collectie huishoudlinnen. Nele De Block ontwerpt stoffen voor het weefatelier Betet Skara, Katia Fiore maakt textielontwerpen op papier. Christof Vandersluys is actief in het interieurtextiel. Ann-Marie Jonckheere en Brigitte Van Heyghen maken tapijtontwerpen. Martine Gyselbrecht is gespecialiseerd in interieurstoffen en kreeg vorig jaar de Henry Van de Velde Prijs voor het Beste Product met haar werk Verleden-Heden-Toekomst.

Sommigen onder hen noemen zich graag wever-ontwerper: de ontwerpfase is zowat het enige moment waarbij het ambachtelijke weven, een techniek die nog zeer weinigen beheersen, nog steeds een rol speelt. De stof aanvoelen tijdens het weefproces blijft belangrijk.

Verder hoeft de aandacht voor tapijten niet te verbazen: binnen het interieurtextiel neemt de tapijtindustrie een sterke positie in. Zoals het ook logisch is dat de meeste zelfstandige ontwerpers zich concentreren op interieurontwerpen: de hele Belgische textielsector is nu eenmaal het sterkst in die richting geëvolueerd.

Ontwerpster Martine Gyselbrecht: Het materiaal leidt mij

“Meubelstoffen zijn nog altijd minder onderhevig aan trends dan modestoffen. Het liefst wil ik een stof maken die de tijden trotseert. Die altijd mooi is en zelfs mooier wordt met de jaren. Maar je blijft natuurlijk een kind van je tijd: automatisch pik je dingen op.

De stofstalen waarmee ik naar een beurs stap, zijn voor iedereen beschikbaar. Daar komen alle mogelijke klanten en bedrijven en die kopen dan soms een of twee ontwerpen. Zij herbronnen zich met die ontwerpen. Ofwel zijn mijn stalen een referentie qua stijl. Of ze vragen mij om een kleine collectie te maken, wat soms de mogelijkheid biedt om op langere termijn met die firma samen te werken.

Voor mij is weven een noodzaak. Ik ben zeer tactiel, gebruik al mijn zintuigen. Ik vertrek meestal van de draad. Momenteel experimenteer ik met hennep. Dan zoek ik alle mogelijkheden die hennep kan bieden. Dat is het boeiende: materialen bij elkaar brengen tot een nieuw gegeven en zien hoe dat materie wordt, iets teweegbrengt wat ik misschien mooi vind. Ik laat mij volledig leiden door het materiaal. Al doende vind ik de weg. Ik weet nooit vooraf wat het zal worden. Soms is het resultaat ook voor mij heel verrassend.

Vroeger heb ik veel kleur gebruikt. Daar ben ik van afgestapt, omdat kleur de aandacht afleidt van de structuur van het weefsel. Daarom kies ik liever subtiele tinten, die eigen zijn aan de materie zelf.

Ik geloof in de echtheid en in de eerlijkheid van een product. Ik voel dat mensen behoefte hebben aan een ziel, aan het herkennen van de energie die een mens erin heeft gestoken. Dat is voor mij schoonheid. Mensen hebben behoefte aan echte, tijdloze dingen. Vergeet alle wegwerp en overconsumptie. Je kunnen hechten aan iets wat je echt graag ziet, daar gaat het volgens mij om. En dat kan maar als je de mens die het gemaakt heeft in het product kunt voelen. Je voelt aan een product of iemand daar met hart en ziel aan heeft gewerkt.”

Hilde Verbiest / Foto’s Lies Willaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content